Artikelen bij COM(1994)134 - Instelling van een Europees comité of van een procedure ter informatie en raadpleging van de werknemers in ondernemingen of in concerns met een gemeenschappelijke dimensie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



AFDELING I - ALGEMENE BEPALINGEN



Artikel 1 - Doel

1. Met deze richtlijn wordt verbetering beoogd van het recht van de werknemers op informatie en raadpleging in ondernemingen en in concerns met een communautaire dimensie.

2. In elke onderneming en in elk concern met een communautaire dimensie wordt, wanneer daarom overeenkomstig de procedure van artikel 5, lid 1, wordt verzocht, een Europees comité of een procedure ter informatie en raadpleging van de werknemers ingesteld met het doel deze werknemers overeenkomstig de voorwaarden, op de wijze en met de gevolgen waarin in deze richtlijn is voorzien, in te lichten en te raadplegen.

3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 wordt, tenzij de in artikel 6 bedoelde overeenkomsten anders bepalen, het Europees comité op concernniveau ingesteld indien een concern met een communautaire dimensie in de zin van artikel 2, onder c), een of meer ondernemingen of concerns omvat die in de zin van artikel 2, onder a) respectievelijk c), ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie zijn.

4. Tenzij in de in artikel 6 bedoelde overeenkomsten in een ruimer toepassingsgebied is voorzien, vallen, in het geval van een onderneming met een communautaire dimensie, alle in de Lid-Staten gelegen vestigingen en in het geval van een concern met een communautaire dimensie alle in de Lid-Staten gelegen concernondernemingen, onder de bevoegdheden van de Europese comités en binnen de reikwijdte van de in de onderhavige richtlijn bedoelde procedures ter informatie en raadpleging van de werknemers.

Artikel 2 - Definities

1. In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) 'onderneming met een communautaire dimensie', een onderneming met minstens 1 000 werknemers in alle Lid-Staten samen en met in ten minste twee verschillende Lid-Staten minstens 100 werknemers in elk van die Lid-Staten;

b) 'concern', een groep bestaande uit een onderneming die zeggenschap uitoefent met ondernemingen waarover zeggenschap wordt uitgeoefend;

c) 'concern met een communautaire dimensie', een concern dat aan de volgende voorwaarden voldoet:

- in alle Lid-Staten samen minstens 1 000 werknemers tellen,

- uit ten minste twee, deel van het concern uitmakende ondernemingen in verschillende Lid-Staten bestaan, en

- ten minste een onderneming van het concern moet minstens 100 werknemers in één Lid-Staat en een andere onderneming van datzelfde concern minstens 100 werknemers in een andere Lid-Staat tellen;

d) 'werknemersvertegenwoordigers', de vertegenwoordigers van de werknemers volgens de wetgeving en/of de gebruiken van de Lid-Staten.

e) 'centrale directie', de hoofddirectie van de onderneming met een communautaire dimensie of, in het geval van een concern met een communautaire dimensie, de hoofddirectie van de zeggenschap of de in artikel 4, lid 2, bedoelde vertegenwoordiger;

f) 'raadpleging', de gedachtenwisseling en de instelling van een dialoog tussen de werknemersvertegenwoordigers en de centrale directie of enig ander, passender directieniveau.

2. In deze richtlijn wordt voor de vaststelling van de drempels van het werknemersbestand uitgegaan van het volgens de nationale wetgevingen en/of gebruiken berekende gemiddelde aantal werknemers, met inbegrip van deeltijdwerknemers, over de voorafgaande twee jaar.

3. Onder naleving van de beginselen en de doelstellingen van de onderhavige richtlijn en voor zover dit noodzakelijk blijkt, kunnen de Lid-Staten bijzondere, op de bemanning van zeeschepen van toepassing zijnde bepalingen vaststellen die op de bijzondere omstandigheden waaronder die bemanningen werken, zijn toegesneden.

1. In deze richtlijn wordt onder 'zeggenschap uitoefenende onderneming' verstaan, een onderneming die een overheersende invloed op een andere onderneming kan uitoefenen ("de onderneming waarover zeggenschap wordt uitgeoefend"), bij voorbeeld door eigendom, financiële deelneming of door de regels waaraan zij is onderworpen.

2. Onverminderd bewijs van het tegendeel wordt het feit een overheersende invloed te kunnen uitoefenen geacht vast te staan wanneer een onderneming, rechtstreeks of onrechtstreeks, ten opzichte van een andere onderneming:

a) het grootste deel van het geplaatste kapitaal van de onderneming bezit, of

b) over de meerderheid van de stemmen die aan de door de onderneming uitgegeven aandelen zijn verbonden beschikt, of

c) meer dan de helft van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de onderneming kan benoemen.

3. Voor de toepassing van lid 2 omvatten de rechten van de zeggenschap uitoefenende onderneming ten aanzien van stemrecht en benoeming ook de rechten van alle andere ondernemingen waarover zij zeggenschap uitoefent, en die van alle, onder eigen naam, doch ten behoeve van de zeggenschap uitoefenende onderneming of van enige andere onderneming waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, handelende personen of organen.

4. In afwijking van de leden 1 en 2 is een maatschappij als bedoeld in artikel 3, lid 5, onder a) respectievelijk c), van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad (3), geen 'onderneming die zeggenschap uitoefent' over een andere onderneming waarin zij deelnemingen heeft.

5. Een overheersende invloed wordt niet geacht te bestaan louter op grond van het feit dat een lasthebber zijn taken vervult overeenkomstig de wetgeving van een Lid-Staat inzake liquidatie, faillisement, insolventie, stopzetting van de betalingen, schikkingen bij faillisement of andere soortgelijke procedures.

6. De toepasselijke wetgeving aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of een onderneming een 'zeggenschap uitoefenende onderneming' is, is die van de Lid-Staat waaraan die onderneming is onderworpen.

Wanneer de wetgeving waaraan die onderneming is onderworpen, niet die van een Lid-Staat is, is de toepasselijke wetgeving die van de Lid-Staat waar de vertegenwoordiger van de onderneming of, bij ontstentenis van die vertegenwoordiger, de centrale directie van de concernonderneming met het grootste aantal werknemers is gevestigd.

7. Wanneer, als gevolg van collisie bij de toepassing van lid 2, twee of meer concernondernemingen aan een of meer criteria van dat lid voldoen, wordt de concernonderneming die aan het in dat lid, onder c), bedoelde criterium voldoet, als de zeggenschap uitoefenende onderneming beschouwd, onverminderd het bewijs dat een andere onderneming een overheersende invloed kan uitoefenen.

AFDELING II - INSTELLING VAN EEN EUROPEES COMITE OF VAN EEN PROCEDURE TER INFORMATIE EN RAADPLEGING VAN DE WERKNEMERS



Artikel 4 - Verantwoordelijkheid voor de instelling van een Europees comité of van een procedure ter informatie en raadpleging van de werknemers

1. De centrale directie is verantwoordelijk voor het scheppen van de nodige voorwaarden en middelen voor de instelling van het Europees comité of van de informatie- en raadplegingsprocedure die bij deze richtlijn voor de onderneming, respectievelijk voor het concern met een communautaire dimensie worden voorgeschreven.

2. Indien de centrale directie niet in een Lid-Staat is gevestigd, berust de verantwoordelijkheid als bedoeld in lid 1 bij haar, in voorkomend geval te benoemen, vertegenwoordiger in een Lid-Staat.

Bij ontstentenis van een dergelijke vertegenwoordiger berust deze verantwoordelijkheid bij de directie van de vestiging respectievelijk bij de centrale directie van de concernonderneming met het grootste aantal werknemers in een Lid-Staat.

Artikel 5 - Bijzondere onderhandelingsgroep

1. De centrale directie opent de onderhandelingen met het oog op de instelling van een Europees comité of van een informatie- en raadplegingsprocedure op eigen initiatief of op schriftelijk verzoek van ten minste 100 werknemers of van hun vertegenwoordigers in twee, in ten minste twee verschillende Lid-Staten gelegen ondernemingen of vestigingen.

2. De bijzondere onderhandelingsgroep wordt overeenkomstig de volgende richtsnoeren samengesteld:

a) De Lid-Staten bepalen de wijze van verkiezing of aanwijzing van de leden van de bijzondere onderhandelingsgroep die op hun grondgebied moeten worden verkozen respectievelijk aangewezen.

De Lid-Staten dienen te bepalen dat de ondernemingen en/of vestigingen waarin de werknemers, om redenen onafhankelijk van hun wil, niet zijn vertegenwoordigd, zelf het recht hebben om leden voor de bijzondere onderhandelingsgroep te verkiezen respectievelijk aan te wijzen.

b) De bijzondere onderhandelingsgroep bestaat uit ten minste drie en ten hoogste zeventien leden.

c) Bij deze verkiezingen of aanwijzingen wordt zorg gedragen:

- in eerste instantie, voor vertegenwoordiging door één lid per Lid-Staat waarin de onderneming met een communautaire dimensie over een of meer vestigingen beschikt of waarin het concern met een communautaire dimensie over de zeggenschap uitoefenende onderneming of over een of meer ondernemingen waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, beschikt, en

- vervolgens, voor vertegenwoordiging door extra leden naar evenredigheid van het aantal werknemers in de vestigingen, in de zeggenschap uitoefenende onderneming of in de ondernemingen waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, overeenkomstig de wetgeving van de Lid-Staat.

d) De centrale directie wordt van de samenstelling van de bijzondere onderhandelingsgroep in kennis gesteld.

3. De bijzondere onderhandelingsgroep heeft tot taak samen met de centrale directie in een schriftelijke overeenkomst het werkterrein, de samenstelling, de bevoegdheid en de mandaatsduur van het Europees comité respectievelijk de Europese comités of de wijze van uitvoering van een procedure ter informatie en raadpleging van de werknemers vast te stellen.

4. Met het oog op de sluiting van een overeenkomst als bedoeld in artikel 6 belegt de centrale directie een vergadering met de bijzondere onderhandelingsgroep. De centrale directie stelt de lokale directies daarvan in kennis.

Voor de onderhandelingen kan de bijzondere onderhandelingsgroep zich doen bijstaan door deskundigen van haar keuze.

5. De bijzondere onderhandelingsgroep kan met ten minste twee derde van de stemmen besluiten de in lid 4 bedoelde onderhandelingen niet te openen of de reeds lopende onderhandelingen af de breken.

Een dusdanig besluit houdt in dat de procedure tot sluiting van de in artikel 6 bedoelde overeenkomst wordt beëindigd. Wanneer een dergelijk besluit is genomen, zijn de bepalingen van de bijlage niet van toepassing.

Een nieuw verzoek om de bijzondere onderhandelingsgroep bijeen te roepen kan op zijn vroegst twee jaar na bovengenoemd besluit worden gedaan, tenzij betrokken partijen kortere termijnen vaststellen.

6. De uitgaven in verband met de in de leden 3 en 4 bedoelde onderhandelingen komen ten laste van de centrale directie ten einde de bijzondere onderhandelingsgroep in de gelegenheid te stellen haar taak naar behoren te vervullen.

Artikel 6 - Inhoud van de overeenkomst

1. De centrale directie en de bijzondere onderhandelingsgroep dienen in een geest van samenwerking te onderhandelen om tot een overeenkomst te komen.

2. Onverminderd de autonomie van de partijen wordt in de schriftelijke overeenkomst tussen de centrale directie en de bijzondere onderhandelingsgroep het volgende bepaald:

a) het werkterrein en de samenstelling van het Europees comité respectievelijk van de Europese comités, het aantal leden ervan, de toewijzing van de zetels, de verkiezingsprocedure en de duur van het mandaat;

b) de taken en de bevoegdheden van het Europees comité respectievelijk van de Europese comités;

c) de procedure voor de informatie en de raadpleging van het Europees comité respectievelijk van de Europese comités;

d) de plaats, de frequentie en de duur van de vergaderingen van het Europees comité respectievelijk van de Europese comités;

e) de aan het Europees comité respectievelijk de Europese comités toe te wijzen financiële en materiële middelen;

f) de duur van de overeenkomst en de procedure voor heronderhandeling ervan.

3. De centrale directie en de bijzondere onderhandelingsgroep kunnen schriftelijk overeenkomen in plaats van een Europees comité een informatie- en raadplegingsprocedure in te stellen.

In de overeenkomst wordt de wijze vastgesteld waarop de werknemersvertegenwoordigers het recht kunnen uitoefenen om bijeen te komen ten einde over de aan hen verstrekte informatie van gedachten te wisselen.

4. Behoudens andersluidende bepalingen zijn de in de leden 2 en 3 bedoelde overeenkomsten niet aan de subsidiaire voorschriften van de bijlage onderworpen.

5. De bijzondere onderhandelingsgroep besluit bij gewone meerderheid van haar leden over de sluiting van de in de leden 2 en 3 bedoelde overeenkomsten.

Artikel 7 - Subsidiaire voorschriften

1. Indien de centrale directie en de bijzondere onderhandelingsgroep daartoe besluiten of indien de centrale directie weigert binnen een termijn van zes maanden na het in artikel 5, lid 1, bedoelde verzoek onderhandelingen te openen of indien de centrale directie en de bijzondere onderhandelingsgroep binnen twee jaar na dit verzoek niet in staat zijn een overeenkomst als bedoeld in artikel 6 te sluiten en de bijzondere onderhandelingsgroep niet het in artikel 5, lid 5, bedoelde besluit heeft genomen, gelden de subsidiaire voorschriften van de wetgeving van de Lid-Staat waar de centrale directie is gevestigd.

2. De in lid 1 bedoelde subsidiaire voorschriften die bij wetgeving van de Lid-Staten zijn vastgesteld, moeten ten minste aan de in de bijlage opgenomen bepalingen voldoen.

AFDELING III - DIVERSE BEPALINGEN



Artikel 8 - Vertrouwelijke informatie

1. De Lid-Staten bepalen dat de leden van de bijzondere onderhandelingsgroep en van het Europees comité, alsmede de deskundigen die de groep respectievelijk dat comité bijstaan, de informatie die aan hen uitdrukkelijk als vertrouwelijk is verstrekt aan derden bekend mogen maken.

Hetzelfde geldt voor de werknemersvertegenwoordigers in het kader van een informatie- en raadplegingsprocedure.

Deze verplichting blijft, ongeacht waar de in de eerste en tweede alinea genoemde personen zich bevinden, ook na het verstrijken van hun mandaat gelden.

2. Iedere Lid-Staat bepaalt dat in specifieke gevallen en onder de in de nationale wetgeving gestelde voorwaarden en binnen de daarin getrokken grenzen de op zijn grondgebied gevestigde centrale directie niet verplicht is om informatie bekend te maken wanneer deze van zodanige aard is dat zij de betrokken ondernemingen ernstig zou schaden.

De betrokken Lid-Staat kan deze afwijking afhankelijk stellen van een voorafgaande administratieve of gerechtelijke toestemming.

Artikel 9 - Werking van het Europees comité en van de informatie- en raadplegingsprocedure

De centrale directie en het Europees comité handelen in een geest van bereidheid tot samenwerking en met inachtneming van hun wederzijdse rechten en plichten.

Hetzelfde geldt voor de samenwerking tussen de centrale directie en de werknemersvertegenwoordigers in het kader van een informatie- en raadplegingsprocedure.

Artikel 10 - Bescherming van de werknemersvertegenwoordigers

De leden van de bijzondere onderhandelingsgroep, die van het Europees comité en de werknemersvertegenwoordigers die in het kader van de in artikel 6 beoogde procedure hun taken vervullen, genieten bij het verrichten van hun taak dezelfde bescherming en gelijke waarborgen als die welke de werknemersvertegenwoordigers krachtens de nationale wetgeving en/of de gebruiken in het land waar zij hun dienstbetrekking hebben, genieten. Dit geldt in het bijzonder voor deelneming aan de vergaderingen van de bijzondere onderhandelingsgroep respectievelijk van het Europees comité of voor deelneming aan enige andere, in het kader van artikel 6, lid 3, bedoelde overeenkomst gehouden vergadering en voor de betaling van het loon van de leden die tot het personeel van de onderneming met een communautaire dimensie of tot dat van het concern met een communautaire dimensie behoren, voor de ter vervulling van hun taak benodigde duur.

Artikel 11 - Naleving van de onderhavige richtlijn

1. Elke Lid-Staat ziet erop toe dat de directie van de vestigingen of van de concernondernemingen die op zijn grondgebied zijn gevestigd en de werknemersvertegenwoordigers of, in voorkomend geval, de werknemers ervan de in deze richtlijn omschreven verplichtingen naleven, ongeacht of de centrale directie op zijn grondgebied is gevestigd of niet.

2. De Lid-Staten zorgen ervoor dat de gegevens over het in artikel 2, lid 1, onder a) en c), bedoelde aantal werknemers op aanvraag van de bij de toepassing van deze richtlijn belang hebbende partijen door de ondernemingen beschikbaar worden gesteld.

3. De Lid-Staten treffen passende maatregelen voor het geval deze richtlijn niet wordt nageleefd en in het bijzonder zien zij erop toe dat er administratieve of gerechtelijke procedures bestaan om de in deze richtlijn opgenomen verplichtingen te doen naleven.

4. Indien de Lid-Staten van artikel 8 gebruik maken, voorzien zij in administratieve of gerechtelijke beroepsprocedures, waarvan de werknemersvertegenwoordigers gebruik kunnen maken wanneer de directie eveneens overeenkomstig artikel 8 vertrouwelijkheid eist of geen informatie verstrekt.

Artikel 12 - Verband van deze richtlijn met andere bepalingen

1. De onderhavige richtlijn is van toepassing onverminderd de maatregelen die zijn genomen krachtens Richtlijn 75/129/EEG van de Raad (4) en krachtens Richtlijn 77/187/EEG van de Raad (5).

2. Deze richtlijn laat de krachtens de nationale wetgevingen bestaande rechten van de werknemers inzake informatie en raadpleging onverlet.

3. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe te passen of in te voeren die voor de werknemers gunstiger zijn of om de toepassing van voor de werknemers gunstiger uitvallende collectieve arbeidsovereenkomsten mogelijk te maken of te stimuleren.

Artikel 13 - Geldende overeenkomsten

1. Onverminderd het bepaalde in lid 2 zijn de ondernemingen en de concerns met een communautaire dimensie waar reeds hetzij op de in artikel 14, lid 1, voor de omzetting van deze richtlijn in de betrokken Lid-Staat bepaalde, hetzij op een eerdere datum een overeenkomst inzake transnationale informatie en raadpleging van de werknemers van kracht is, niet aan de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen onderworpen.

2. Bij het verstrijken van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten kunnen partijen bij die overeenkomsten gezamenlijk besluiten om die overeenkomsten te verlengen. Indien dit niet gebeurt, zijn de bepalingen van deze richtlijn van toepassing.

Artikel 14 - Slotbepalingen

De Lid-Staten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen binnen twee jaar na de inwerkingtreding ervan, of zij zien erop toe dat de sociale partners uiterlijk op die datum bij de overeenkomst de vereiste bepalingen invoeren, waarbij de Lid-Staten de noodzakelijke maatregelen dienen te nemen opdat de sociale partners te allen tijde voor de op grond van deze richtlijn vereiste resultaten kunnen instaan. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van de bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 15 - Heronderzoek door de Commissie

Zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn onderwerpt de Commissie de wijze van toepassing van deze richtlijn aan een nieuw onderzoek en beziet zij met name of de drempels van het personeelsbestand adequaat zijn, ten einde eventueel de nodige wijzigingen voor te stellen.

Artikel 16

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 17

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.


(1) PB nr. C 39 van 15. 2. 1991, blz. 10.

(2) PB nr. C 336 van 31. 12. 1991, blz. 11.

(3) PB nr. L 395 van 30. 12. 1989, blz. 1.

(4) PB nr. L 48 van 22. 2. 1975, blz. 29.

(5) PB nr. L 61 van 5. 3. 1977, blz. 26.


BIJLAGE


Subsidiaire voorschriften

1. Er wordt een Europees comité ingesteld. Ten aanzien van de samenstelling en bevoegdheid ervan gelden de volgende regels:

a) De bevoegdheid van het Europees comité is beperkt tot de vraagstukken die van belang zijn voor de hele onderneming met een communautaire dimensie of het hele concern met een communautaire dimensie, of voor ten minste twee vestigingen of concernondernemingen in verschillende Lid-Staten.

In het geval van de in artikel 4, lid 2, bedoelde ondernemingen of concerns is de bevoegdheid van het Europees comité beperkt tot de aangelegenheden die van belang zijn voor alle vestigingen of alle concernondernemingen in de Lid-Staten dan wel voor ten minste twee van de vestigingen of concernondernemingen in verschillende Lid-Staten.

b) Het Europees comité bestaat uit werknemers van de onderneming of het concern met een communautaire dimensie die door de werknemersvertegenwoordigers of, bij ontstentenis daarvan, door alle werknemers uit hun midden worden gekozen of aangewezen.

De leden van het Europees comité worden overeenkomstig de wetgeving en/of gebruiken van de Lid-Staten gekozen of aangewezen.

c) Het Europees comité telt ten minste drie en ten hoogste dertig leden. Het comité kiest een voorzitter en, indien zijn grootte zulks rechtvaardigt, een bestuur uit zijn midden dat ten hoogste een voorzitter en vier leden telt. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

d) Bij de verkiezing of aanwijzing van de leden van het Europees comité:

- wordt in eerste instantie gezorgd voor vertegenwoordiging door één lid per Lid-Staat waarin de onderneming met een communautaire dimensie een of meer vestigingen telt of waarin de zeggenschap uitoefenende onderneming of een of meer ondernemingen waarover zeggenschap wordt uitgeoefend tot het concern met een communautaire dimensie behoort;

- wordt vervolgens gezorgd voor vertegenwoordiging door extra leden in verhouding tot het aantal werknemers in de vestigingen, de zeggenschap uitoefenende onderneming of de ondernemingen waarover zeggenschap wordt uitgeoefend, overeenkomstig de wetgeving van de Lid-Staat waar de centrale directie is gevestigd.

e) De centrale directie wordt in kennis gesteld van de samenstelling van het Europees comité.

f) Indien het aantal werknemersvertegenwoordigers in het Europees comité na het afronden van deze procedure minder dan 30 bedraagt, wordt door de vestigingen of ondernemingen waarover zeggenschap wordt uitgeoefend die geen lid krachtens punt d) hebben, een lid gekozen of aangewezen.

g) Vier jaar na zijn oprichting onderzoekt het Europees comité of het wenselijk is om opnieuw te onderhandelen over de in artikel 6 bedoelde overeenkomst dan wel de subsidiaire bepalingen van deze bijlage te handhaven.

De artikelen 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing wanneer wordt besloten om conform artikel 6 over een overeenkomst te onderhandelen. In dat geval wordt de uitdrukking 'de bijzondere onderhandelingsgroep' vervangen door het 'Europees comité'.

2. Het Europees comité heeft het recht minstens eenmaal per jaar met de centrale directie te vergaderen ten einde, op basis van een door de centrale directie opgesteld verslag, te worden ingelicht over de ontwikkeling van de activiteiten van de onderneming of het concern met een communautaire dimensie en over de vooruitzichten. De lokale directies worden daarvan in kennis gesteld.

Deze informatie heeft in het bijzonder betrekking op de structuur van de onderneming of het concern, de financieel-economische positie, de vermoedelijke ontwikkeling van de activiteiten, produktie en afzet, de situatie en de trend van de werkgelegenheid, de investeringsprojecten, wezenlijke veranderingen aangaande de organisatie, de invoering van nieuwe arbeidsmethoden of fabricageprocédés, de overplaatsing van produktie, de inkrimping of sluiting van ondernemingen, vestigingen of belangrijke delen daarvan, of collectieve ontslagen.

3. Wanneer zich bijzondere omstandigheden met gevolgen voor de werkgelegenheid voordoen, met name in het geval van verplaatsing, sluiting van ondernemingen of vestigingen of collectieve ontslagen, heeft het bestuur van het Europees comité of, indien dit niet bestaat, het Europees comité het recht op zijn verzoek een vergadering te beleggen met de centrale directie of enig geschikter directieniveau binnen de onderneming of het concern met een communautaire dimensie, ten einde te worden geïnformeerd en geraadpleegd over iedere maatregel die aanzienlijke gevolgen voor de werknemersbelangen kan hebben.

Deze informatie- en raadplegingsvergadering vindt tijdig plaats aan de hand van een verslag van de centrale directie of van het geschikte directieniveau van het concern met een communautaire dimensie, waarover na afloop van de vergadering of binnen een redelijke termijn advies kan worden uitgebracht.

Deze vergadering doet geen afbreuk aan de prerogatieven van de centrale directie.

4. Het Europees comité is gerechtigd om vóór elke vergadering met de centrale directie te vergaderen zonder dat de betrokken directie aanwezig is.

5. De leden van het Europees comité zijn gerechtigd de werknemersvertegenwoordigers van de vestigingen of de concernondernemingen of, bij ontbreken van vertegenwoordigers, het gehele personeel te informeren over de inhoud en de resultaten van de informatie- en raadplegingsprocedure die overeenkomstig deze bijlage heeft plaatsgevonden.

6. Het Europees comité kan zich laten bijstaan door deskundigen van zijn keuze, voor zover dit voor het verrichten van zijn taken noodzakelijk is.

7. De huishoudelijke uitgaven van het Europees comité worden door de centrale directie gedragen.

De betrokken centrale directie stelt de leden van het Europees comité zodanige financiële en materiële middelen ter beschikking dat zij hun taken op passende wijze kunnen verrichten.

Met name worden, tenzij anders is overeengekomen, de kosten voor de organisatie van de vergaderingen en vertolking alsmede de reis- en verblijfkosten van de leden van het Europees comité en van het bestuur daarvan door de centrale directie gedragen.