Antwoorden op vragen D66 over het op gespannen voet staan van de organisatie en het gedrag van de Scientology Kerk Amsterdam met twee grondrechten

publicatie datum 4 april 1996
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport i
beantwoordende ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport i
kamerleden A.D. (Bert) Bakker i
partijen Democraten 66 i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1995–1996

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

843

Vragen van het lid Bakker (D66) over het op gespannen voet staan van de organisatie en het gedrag van de Scientology Kerk Amsterdam met twee grondrechten.(Ingezonden 9 februari 1996)

1

Herinnert u zich het rapport van de subcommissie sekten van de vaste commissie voor de volksgezondheid uit 1984? Herinnert u zich met name de opvatting uit dit rapport dat de organisatie en het gedrag van de Scientology Kerk Amsterdam op gespannen voet staan met twee grondrechten, te weten de vrijheid van godsdienst en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waarna de commissie het volgende concludeert: «Zou de Kerk niet bereid blijken daarin metterdaad verandering te brengen, dan zou de vraag gesteld kunnen worden of zij daarmee niet binnen de wettelijke termen van de verboden rechtspersonen zou vallen»?1

2

Heeft sinds het verschijnen van dit rapport en de bespreking ervan in de Tweede Kamer contact of overleg plaatsgevonden met Scientology? Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Zo neen, ziet u dan aanleiding om een dergelijk contact alsnog te doen plaatsvinden?

3

Bent u bereid te onderzoeken of de conclusie van de subcommissie uit 1984 dat sprake is van een organisatie die op gespannen voet staat met de genoemde grondrechten, nog altijd actueel is?

1 Rapport «Overheid en nieuwe religieuze bewegingen», kamerstuk 16 635, nr. 4. Handelingen II, vergaderjaar 1983, blz. 160.

Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Terpstra (Volksgezondheid, Welzijn en Sport). (Ontvangen 25 maart 1996), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 746, vergaderjaar 1995–1996

1

Als lid van de toenmalige subcommissie sekten van de vaste commissie voor de Volksgezondheid uit 1984 herinner ik mij uiteraard het rapport. Ook de opvattingen uit het rapport ten aanzien van Scientology Kerk Amsterdam weet ik mij te herinneren.

2

Sinds het verschijnen van het rapport en de bespreking ervan in de Tweede Kamer heeft er geen officieel overleg plaats gevonden met Scientology. Daartoe was onvoldoende aanleiding en ik zie thans ook geen aanleiding voor een dergelijk overleg.

3

De vrijheid van godsdienst en levensovertuiging zoals deze is vastgesteld in artikel 6 van de Grondwet, brengt met zich mee dat de overheid de vrijheid van belijden van kerkgenootschappen eerbiedigt. Dit principe van scheiding tussen kerk en staat betekent voor de overheid een terughoudende opstelling ten aanzien van kerkgenootschappen. Zo lang er geen sprake is van het (vermoeden van) overtreden van strafwet of andere wetten zal er voor de overheid geen grond zijn om op te treden.

In de afgelopen weken heb ik een onderzoek laten instellen naar mogelijke klachten over de Scientology Kerk Amsterdam. De uitkomst van dit onderzoek is dat er geen klachten bij het Openbaar Ministerie, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdhulpverlening en -Bescherming zijn binnengekomen. Nu ik bijgevolg niet beschik over duidelijke aanwijzingen van onoorbare zaken, zie ik op dit moment geen reden om een onderzoek in te stellen naar de vraag of de Scientology Kerk Amsterdam op gespannen voet staat met de genoemde grondrechten.

6A0124

ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1996

Tweede Kamer, vergaderjaar 1995–1996, Aanhangsel

1709