Antwoorden op vragen SP over mogelijk ongewenst gedrag bij Defensie (2020312170)

publicatie datum 16 juli 2003
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Defensie i
beantwoordende ministerie Defensie i
kamerleden K. (Krista) van Velzen i
partijen Socialistische Partij i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2002–2003

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1596

Vragen van het lid Van Velzen (SP) aan de staatssecretaris van Defensie overmogelijk ongewenst gedrag bij Defensie. (Ingezonden 28 mei 2003)

1

Bent u bekend met het artikel

«Soldaat uit racisme in brand gestoken»?1

2

Zijn de daders van het in brand steken van Ömer Özcan hiervoor veroordeeld maar niet uit hun functie of eenheid gezet? Wat is hierover uw oordeel?

3

Waren de meerderen van Ömer Özcan op de hoogte van de talloze (racistische) treiterijen die de heer Özcan heeft ondergaan maar hebben zij geen actie hiertegen ondernomen? Wat is hierover uw oordeel?

4

Wat is in zijn algemeenheid het beleid van Defensie ten aanzien van daders en slachtoffers van racistische gedragingen? Is er onderzoek gedaan naar hoe personen die ongewenst gedrag vertonen gecorrigeerd worden en op welke wijze slachtoffers van dergelijk gedrag nazorg ontvangen en gereïntegreerd worden? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan? Zo neen, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, kunt u de uitkomsten van deze onderzoeken aan de Kamer toezenden?

5

Is er in het geval van de ongewenste gedragingen ten aanzien van de heer Özcan onderzoek gedaan naar de nazorg van het slachtoffer, betrokkenheid van zijn meerderen en correctie van de daders? Wat zijn hiervan de resultaten?

6

Kunt u aangeven wanneer de voor het voorjaar van 2003 beloofde rapportage over het wel of niet behaald zijn van positieve effecten door het aangescherpte beleid om ongewenst gedrag binnen de krijgsmacht te voorkomen, aan de Kamer toegezonden zal worden?2

1  Algemeen Dagblad, 29 april jl.

2  Kamerstuk 26 900 i-51 i.

Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Van der Knaap (Defensie). (Ontvangen 8 juli 2003)

1 Ja.

2

Op 24 november 2001 werd de jas van de heer Özcan in brand gestoken. Daarbij heeft zich geen persoonlijk letsel voorgedaan. Op grond van een KMar-onderzoek heeft het OM de dader een geldboete opgelegd, die de dader heeft betaald. Omdat door alle betrokken partijen na het incident verklaard is dat het een misplaatste grap betrof die niet in verband werd gebracht met racisme, zijn er door de commandant geen verdere rechtspositionele maatregelen getroffen. Ik meen dat het gedrag van de dader ontoelaatbaar is en derhalve terecht is bestraft.

3 en 5

De heer Özcan is naar zijn zeggen, naast het incident met de jas, op onheuse wijze bejegend en daarbij slachtoffer geweest van een racistische opmerking. Naar aanleiding van deze opmerking op 13 september 2001 is door de betrokken pelotonscommandant tijdens het appèl gesteld dat binnen de eenheid dit soort uitlatingen niet wordt getolereerd. Voor nader onderzoek zag de kazerneleiding op dat moment geen aanleiding. Achteraf valt dat te betreuren. Aangezien er sprake was van een mogelijk strafbaar feit is de heer Özcan door zijn meerdere geadviseerd aangifte te doen bij de KMar. Na een tweetal gesprekken met de KMar in oktober 2001 is door betrokkene uiteindelijk geen aangifte gedaan.

Naar aanleiding van een aantal incidenten tijdens de uitzending van SFOR 11 die plaatshad in de periode oktober/november 2001 tot mei 2002, heeft betrokkene contact gezocht met de Centrale Vertrouwenspersoon van de Koninklijke Landmacht en de Hoofdkrijgsmachtrabbijn, die thans als geestelijke verzorger voor de moslims optreedt. In juli 2002 heeft

KVR18134 2020312170 0203tkkvr1596 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003

Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, Aanhangsel

3337

een gesprek plaatsgevonden tussen de Centrale Vertrouwenspersoon, de Hoofdkrijgsmachtrabbijn en de plaatsvervangend brigadecommandant van de 41e Gemechaniseerde Brigade met als onderwerp «discriminatie». De heer Özcan heeft dit gesprek niet bijgewoond. Op 31 juli 2002 heeft de heer Özcan de dienst verlaten in verband met het beëindigen van zijn aanstelling.

Op 23 september 2002 heeft, op uitnodiging van de plaatsvervangend brigade-commandant, alsnog een gesprek met vertegenwoordigers van de brigadestaf en de heer Özcan plaatsgevonden. In dit gesprek is aan betrokkene duidelijk gemaakt dat hij, indien hij zich gediscrimineerd voelde, een klacht moest indienen dan wel aangifte moest doen bij de KMar. Dezelfde dag heeft de heer Özcan aangifte gedaan. De KMar heeft daarop een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, dat zich vooral richtte op de opmerking gemaakt op 13 september 2001. De plaatsvervangend brigadecommandant heeft naar aanleiding van dit gesprek toegezegd alsnog een intern onderzoek te zullen instellen. Met dit onderzoek kon pas begonnen worden na afronding van het proces-verbaal van de KMar (15 april 2003). De heer Özcan heeft op 21 november 2002 alsnog aangegeven behoefte te hebben aan bijstand van het Bureau slachtofferhulp en is hiermee door de KMar in contact gebracht. Door de KMar is op 15 april 2003 aan de heer Özcan meegedeeld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn gevonden om personen uit zijn toenmalige eenheid te vervolgen en dat het dossier wordt opgelegd. Het OM heeft hiermee ingestemd. Inmiddels is in opdracht van de Bevelhebber der Landstrijdkrachten een intern onderzoek gestart om te bezien of discriminerende uitlatingen binnen de betrokken eenheid vaker voorkomen, waarbij uiteraard het incident rond de heer Özcan wordt betrokken.

Op 6 juni jl. is op mijn verzoek namens de plaatsvervangend Bevelhebber der Landstrijdkrachten de heer Özcan uitgenodigd voor een gesprek. Dit heeft geresulteerd in een gesprek met de heer Özcan op 18 juni 2003. In dit gesprek is de heer Özcan nogmaals de gelegenheid geboden zijn visie op de gebeurtenissen weer te geven.

Ik ben van oordeel dat racistische opmerkingen niet getolereerd kunnen worden, zoals ook de betrokken pelotonscommandant terecht heeft aangegeven. Achteraf beschouwd had de leiding van de betrokken eenheid er goed aangedaan om – ook al wilde de heer Özcan in eerste instantie geen aangifte doen – meer pogingen in het werk te stellen de betrokken dader te achterhalen. Het is betreurenswaardig dat de inspanningen die naar aanleiding van het KMar-onderzoek zijn verricht, er niet toe hebben geleid dat alsnog een verdachte is gevonden.

4

Het beleid van Defensie houdt in dat racistische gedragingen absoluut niet worden getolereerd. Wanneer zich dergelijke incidenten voordoen dient straf- en tuchtrechtelijk te worden opgetreden. Indien de ernst van het feit dat rechtvaardigt, kunnen bovendien rechtspositionele maatregelen worden getroffen. Voor slachtoffers staat de mogelijkheid open een klacht bij een klachtencommissie in te dienen. Slachtoffers kunnen desgewenst maatschappelijke en sociaal-medische begeleid worden door artsen, psychologen, vertrouwenspersonen, geestelijk verzorgers of door begeleiders van buiten de Defensie-organisatie. Daarnaast is ondersteuning door commandanten mogelijk. De effectiviteit van de (individuele) hulpverlening door de diverse instanties wordt periodiek beoordeeld, waarbij het functioneren van de instantie in het algemeen en niet specifiek ten aanzien van dit aspect van slachtofferhulp wordt beschouwd. Er zijn dan ook geen onderzoeksresultaten voorhanden die in dit verband aan de Kamer zouden kunnen worden aangeboden. Door middel van registratie worden strafrechtelijke (door het Ministerie van Justitie), tuchtrechtelijke en klachtenprocedures gemonitord. Sedert 2002 worden ook meldingen van ongewenst gedrag geregistreerd, zodat de ontwikkelingen beter kunnen worden gevolgd.

6

In de brief van 12 februari 2002 heeft mijn ambtsvoorganger de Kamer het onderzoeksrapport aangeboden dat inzicht geeft in de uitkomsten van het door KPMG uitgevoerde onderzoek naar diverse vormen van ongewenst gedrag1. Dit onderzoek diende als nulmeting om vervolgens te kunnen nagaan of het aangescherpte beleid ten aanzien van ongewenst gedrag de gewenste positieve effecten sorteert. Daarbij is toegezegd dat u in 2003 een rapportage zou ontvangen over de effecten van het aangescherpte beleid. Ook is toegezegd dat de Kamer in 2004 wordt geïnformeerd over de uitkomsten van een vervolgonderzoek. De rapportage over de effecten van het aangescherpte beleid kunt u tegemoet zien in een brief inzake het personeelsbeleid, die u in september 2003 tegelijkertijd met het Integraal Defensie Plan (IDP) wordt aangeboden. Het aangekondigde vervolgonderzoek zal rond de komende jaarwisseling worden uitgevoerd, zodat de uitkomsten daarvan begin 2004 aan de Kamer zullen worden aangeboden.

1 Def0200027.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, Aanhangsel

3338