Antwoorden op vragen SP over het CBP en het mogelijk registreren van advocatengesprekken (2020315100)

publicatie datum 28 augustus 2003
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Justitie i
beantwoordende ministerie Justitie i
kamerleden J.M.A.M. (Jan) de Wit i
partijen Socialistische Partij i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2002–2003

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1728

Vragen van het lid De Wit (SP) aan de minister van Justitie over het CBP en het mogelijk registreren van advocatengesprekken.(Ingezonden 18 juli 2003)

1

Deelt u de hoofdconclusies van het rapport van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dat het opnemen via telefonische taps en registreren van advocatengesprekken «onrechtmatig» is, en dat het een «fundamenteel recht» is om geheime advocatengesprekken te kunnen voeren? Kunt u uw standpunt toelichten?

2

Wat vindt u van de constatering van het CBP dat de gesprekken met advocaten wel wisbaar zijn en dat het mogelijk is om te voorkomen dat ze getapt en geregistreerd worden?

3

Welke consequenties trekt u uit dit rapport ten aanzien van het tappen en registreren van advocatengesprekken en de vernietiging van reeds getapte en/of uitgewerkte advocatengesprekken?

1 Nova, 16 juli jl.

Antwoord

Antwoord van minister Donner (Justitie). (Ontvangen 18 augustus 2003)

1

De conclusie van het CBP dat de huidige werkwijze ten aanzien van het opnemen via telefonische taps en registreren van advocatengesprekken «onrechtmatig» is, deel ik niet. Art. 126 aa van het Wetboek van strafvordering staat het opnemen en kennisnemen van als bijvangst onderschepte communicatie met geheimhouders toe. Het gaat hierbij niet om de situatie dat de telefoon van een advocaat wordt getapt, maar om de situatie dat de telefoon van een verdachte wordt getapt en laatstgenoemde via die lijn contact heeft met een geheimhouder, zoals een advocaat. Kennisname vindt slechts plaats ter beoordeling van de vraag of de bij de communicatie gewisselde mededelingen, mededelingen zijn die vallen onder het bereik van het verschoningsrecht, zoals neergelegd in artikel 218 van het Wetboek van strafvordering. Gezien het bepaalde in de artikelen 218 en 126 aa Sv is de inhoud bepalend voor de vraag of een mededeling onder het verschoningsrecht valt en niet enkel het feit dat een geheimhouder aan het gesprek deelneemt. Dergelijke mededelingen dienen echter niet verder uitgewerkt te worden dan voor de officier van justitie noodzakelijk is om te beoordelen of de gewisselde informatie onder het verschoningsrecht valt. Is dit laatste het geval dan zal de officier van justitie de vernietiging van de gespreksinformatie bevelen. Dit is geregeld in de «Instructie vernietiging geïntercepteerde gesprekken met geheimhouders» (Instructie van het College van procureurs-generaal van 12 maart 2003). Deze instructie is gebaseerd op art. 126 aa en 126 cc Sv en artt. 4 en 5 van het Besluit Bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken. De conclusie van het CBP dat het verschoningsrecht van de advocaat en andere rechtshulpverleners in strafzaken van fundamentele waarde is, deel ik. Bij de parlementaire behandeling van de Wet BOB is op goede gronden gekozen voor het systeem zoals dat in de artt. 126 aa en jo. 218 Sv is vastgelegd. Ik zie in het rapport van het CBP geen aanleiding afstand te nemen van de uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan de huidige wettelijke regeling. Het belang van het kennisnemen van telefoongesprekken is gelegen in waarheidsvinding bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Die waarheidsvinding heeft nadrukkelijk

KVR18305 2020315100 0203tkkvr1728 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2003

Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, Aanhangsel

3613

géén betrekking op de onder het verschoningsrecht gewisselde communicatie. De inhoud van de gesprekken die vallen onder het verschoningsrecht blijft geheim en zal, bij een correcte uitvoering van de in de instructie van het College van procureurs-generaal vastgelegde procedure, nooit in de openbaarheid komen. De officier van justitie zal immers terstond de vernietiging van deze gesprekken bevelen.

2

Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven past het door het CBP aanbevolen systeem van nummerherkenning ter selectie van gesprekken niet binnen de systematiek van de wet. De huidige opzet houdt verband met het gegeven dat de afgetapte informatie ook informatie kan bevatten die niet onder het verschoningsrecht valt. Hieronder vallen situaties waarin anderen dan de verschoningsgerechtigde gebruik maken van een «beschermde» communicatieaansluiting met het oogmerk te voorkomen dat die communicatie ter kennis komt van opsporingsambtenaren. Ook overigens zie ik praktische bezwaren bij de uitvoering van een dergelijk systeem. De aanbieder van een telecommunicatiedienst draagt zorg voor onderschepping van de gesprekken die via een bepaald aansluitnummer worden gevoerd. Het uitsluiten van telefoongesprekken met een bepaald nummer, is – voor zover mij bekend – alleen mogelijk indien telecommunicatieproviders ingrijpende wijzigingen in hun programmatuur toepassen. Onder de huidige wetgeving is het niet mogelijk die inspanning en investering te eisen van de telecommunicatieproviders.

3

Het rapport van het CBP onderstreept opnieuw het belang dat dient te worden gehecht aan een degelijke bescherming van het verschoningsrecht en daarmee aan een strikte naleving van de huidige wet- en regelgeving op dit terrein. Gelet op de betrokken belangen acht ik aanpassing van de wet noodzakelijk noch wenselijk.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, Aanhangsel                             3614