Antwoorden op vragen PvdA over de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling inzake ongelijke behandeling van vrouwen bij het gros van de pensioenregelingen (2030412890)

publicatie datum 14 mei 2004
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid i
beantwoordende ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid i
kamerleden G.A. (Gerdi) Verbeet i
G.Ch.F.M. (Staf) Depla i
partijen Partij van de Arbeid i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1474

Vragen van de leden Depla en Verbeet (beiden PvdA) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling inzake ongelijke behandeling van vrouwen bij het gros van de pensioenregelingen. (Ingezonden 15 april 2004)

1

Bent u op de hoogte van de recente uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) dat het gros van de pensioenregelingen in Nederland vrouwen discrimineert?

2

Moet de uitspraak van de CGB zo begrepen worden dat het pas beginnen met opbouwen van pensioen boven de volledige AOW-uitkering ertoe leidt dat vrouwen ongelijk behandeld worden?

3

Wat is uw oordeel over deze uitspraak?

4

Hoe zouden werkgevers en werknemers hun regelingen moeten aanpassen zodat er geen sprake is van discriminatie van vrouwen bij het opbouwen van pensioen?

5

Op hoeveel pensioenfondsen, deelnemers en gepensioneerden heeft dit ongeveer betrekking?

6

Heeft de door de CGB gewraakte drempel (franchise) in de pensioenopbouw ook het effect dat werknemers met een lager pensioengevend inkomen, relatief minder pensioen opbouwen dan werknemers met een hoger pensioengevend vermogen?

7

Zijn er pensioenregelingen bekend die wel voldoen aan de eisen van de CGB en pensioen opbouwen over elke verdiende euro?

8

Welke stappen gaat u ondernemen om aan deze ongewenste vorm van discriminatie een einde te maken?

Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Rutte (Sociale Zaken en Werkgelegenheid). (Ontvangen 6 mei 2004)

1

Ik ben op de hoogte van uitspraken van de CGB in zaken die drie pensioenfondsen betreffen. Die uitspraken betreffen dus niet het gros van de pensioenregelingen. Overigens is een van deze drie fondsen wel een groot fonds dat ca. 22% van de actieve deelnemers en ca. 35% van de gepensioneerden vertegenwoordigt.

2

De CGB concludeert dat sprake is van indirect onderscheid op grond van statistische gegevens dat meer vrouwen dan mannen in de betreffende pensioenregelingen door een hoge pensioenfranchise een lager totaal pensioenresultaat inclusief het AOW-pensioen zouden ontvangen.

3

Het is niet aan mij om uitspraken van de CGB te beoordelen. Immers deze zaken kunnen door de betreffende pensioenfondsen nog aan de rechter worden voorgelegd voor een bindende uitspraak.

4

Indien de rechter de CGB volgt in haar oordeel zullen sociale partners zich hierop moeten beraden.

5

Uit gegevens van de Pensioen- & Verzekeringskamer (2003) blijkt dat ca 30% van de fondsen een koppeling kent aan het AOW-pensioen van samenwonenden. Deze fondsen vertegenwoordigen ca. 5% van de actieve deelnemers. Uit eigen (SZW)-gegevens van ca. 90 van de grootste fondsen blijkt dat voor 2% van de gepensioneerden er een koppeling is van de franchise aan het AOW-pensioen voor samenwonenden. Voor het merendeel van deze 2% gepensioneerden komt de franchise uit op ca. 20/7 van het niveau van het (enkele) AOW-pensioen voor samenwonenden

KVR20204 2030412890 0304tkkvr1474 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, Aanhangsel

3117

6

Pensioen wordt opgebouwd over de pensioengrondslag (doorgaans salaris minus franchise), die overigens ook dient voor de premieheffing. Dit impliceert dat iemand met een laag inkomen en een hoge franchise weinig pensioen opbouwt. Uiteraard bouwt iemand met een hoger salaris meer pensioen op, omdat er meer salaris boven de franchise uitkomt. De franchise is voor beide gelijk. Ten aanzien van de pensioenopbouw is sprake van het beginsel van gelijke beloning. De verschillen in het totale pensioenresultaat van AOW – plus aanvullend pensioen – ontstaan door de naar leefsituatie gedifferentieerde AOW-pensioenen. Overigens ontstaat een verschil in totaal pensioenresultaat ook als er geen franchise wordt toegepast.

7

Uit gegevens van de Pensioen- & Verzekeringskamer (2003) blijkt dat ca. 14% van de fondsen geen franchise hanteert. De CGB stelt overigens geen eisen aan pensioenregelingen, maar «doet een aanbeveling aan de wetgever en sociale partners om te bezien op welke wijze de pensioen- en AOW-systematiek zodanig op elkaar kunnen worden afgestemd dat geen sprake is van verboden onderscheid op grond van geslacht en tevens te bezien op welke wijze daartoe kan worden gekomen».

8

Zie antwoord op vraag 4.

Voorts wil ik verwijzen naar eerder ingenomen standpunten over de wenselijkheid van verlaging van de kostwinnersfranchise in het

Convenant inzake arbeidspensioenen tussen het toenmalige kabinet en de

Stichting van de Arbeid van

9 december 1997, de Notitie over franchises in pensioenregelingen

(Kamerstukken II, 1999–2000, 25 694 i,

nr. 7), en het onderzoeksrapport «Een nadere analyse van de ontwikkeling van de franchise in de periode

1998–2001», uw Kamer toegezonden bij brief van 14 november 2003

(Kamerstukken II 2003/04, 29 200 i, nr.

17).

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, Aanhangsel                             3118