Antwoorden op vragen VVD over een uitspraak van de Commissie gelijke behandeling (2030415480)

publicatie datum 1 juli 2004
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid i
beantwoordende ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid i
kamerleden B.M. (Bibi) de Vries i
partijen Volkspartij voor Vrijheid en Democratie i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1789

Vragen van het lid B.M. de Vries (VVD) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid overeen uitspraak van de Commissie gelijke behandeling.(Ingezonden 8juni 2004)

1

Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Commissie gelijke behandeling van 17 mei 2004, nummer 2004-51?

2

Klopt het dat het oordeel van de commissie ertoe leidt dat een eigen bijdrage van een werknemer in de kosten van een pensioenverzekering niet kan worden uitgedrukt in een percentage van de premie, indien sprake is van een, op grond van artikel 8, derde lid van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd toegestane, met het oplopen van de leeftijd stijgende premie?

3

Zo ja, waarom is de in artikel 8, derde lid, van deze wet opgenomen uitzondering wel van toepassing indien en voor zover de werkgever de premie geheel voor zijn rekening neemt en niet indien de werknemer een bepaald – voor iedere werknemer gelijk – percentage van de premie bijdraagt in de kosten? Het hierdoor optredende verschil in behandeling op grond van leeftijd wordt toch ook veroorzaakt door actuariële grondslagen?

4

Acht u het in overeenstemming met doel en strekking van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd, dat het oordeel van de commissie ertoe leidt dat de eigen bijdrage van de werknemers alleen mag worden uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag, waardoor een jongere werknemer relatief meer betaalt voor zijn pensioenregeling dan een oudere werknemer met dezelfde pensioengrondslag?

5

Klopt het dat het oordeel van de commissie ertoe leidt dat het niet langer mogelijk is voor werknemers om volledig voor eigen rekening vrijwillig aanvullende stortingen te doen en op die wijze de door de werkgever ter beschikking gestelde premie te verhogen tot maximaal het fiscaal toegestane niveau?

6

Zo ja, waarom is er in dergelijke gevallen dan geen sprake van een objectieve rechtvaardigingsgrond?

7

Klopt het dat het vragen van een eigen bijdrage in de kosten op zich een legitiem middel voor de werkgever teneinde een legitiem doel – beheersing van de kosten van een pensioenregeling – te bereiken?

8

Is het niet zo dat indien de werkgever besluit om uit hoofde van de beheersing van kosten andere maatregelen te nemen, zoals bijvoorbeeld het versoberen van de pensioenregeling en/of het stellen van een maximum pensioengevend salaris, dit per saldo leidt tot een verslechtering van de pensioenregeling?

9

Acht u dit, alsmede de onder 4 genoemde situatie, die leidt tot per saldo slechtere pensioenen voor alle werknemers een gewenst resultaat van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd? Zo ja, waarom? Zo neen, welke mogelijkheden hebt u om aan dit ongewenste resultaat een einde te maken en op welke wijze bent u bereid deze mogelijkheden te gebruiken om deze situatie niet te laten voorkomen?

Antwoord

Antwoord van minister De Geus (Sociale Zaken en Werkgelegenheid). (Ontvangen 24 juni 2004)

1 Ja.

2

Aan de Commissie zijn een aantal modelcasussen ter preventieve toetsing voorgelegd. De uitspraken van de Commissie betreffen deze modellen. De Commissie is van oordeel dat actuariële premies zijn toegestaan. Een werkgever mag een van de leeftijd van de werknemer afhankelijke premie beschikbaar stellen mits het verschil in beschikbare premie is terug te voeren op actuariële berekeningen. Met een

KVR20556 2030415480 0304tkkvr1789 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, Aanhangsel

3789

door de werkgever bepaalde naar leeftijd gedifferentieerde werknemersbijdrage wordt naar het oordeel van de Commissie onderscheid gemaakt op grond van leeftijd aangezien dit ongelijke beloning op grond van leeftijd tot gevolg heeft. Dit betekent dat naar het oordeel van de Commissie onderscheid in leeftijd is toegestaan voor zover deze neerslaan in de werkgeverspremies, maar niet voor zover dit leidt tot verschillende premiebijdragen door werknemers van verschillende leeftijden.

3

De uitzondering in artikel 8, derde lid is in de wet opgenomen met als doel de totale actuariële premie uit te zonderen. De Commissie is evenwel van oordeel dat in de WGB L alsmede in de parlementaire geschiedenis geen aanknopingspunten zijn te vinden waaruit blijkt dat de wetgever de naar leeftijd gedifferentieerde werknemersbijdrage heeft willen brengen onder de uitzondering van artikel 8, derde lid, WGB L en heeft dit artikel overeenkomstig het bepaalde bij onderscheid op grond van geslacht geïnterpreteerd.

4

Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de uitspraak van de Commissie. Zo de rechter de uitspraak van de Commissie mocht volgen zal ik bezien of eventuele wetswijziging aangewezen is.

5

Indien het oordeel van de Commissie door de rechter zou worden gedeeld zal dat inderdaad de consequentie kunnen zijn.

6

Het is aan de rechter om dit te bepalen.

7

Het is in de meeste pensioenregelingen gebruikelijk dat werknemers (een deel van de) pensioenpremie betalen.

8

Het is aan sociale partners om hierover beslissingen te nemen in het totale kader van de arbeidsvoorwaarden.

9

De suggestie dat er een verslechtering voor álle werknemers zou zijn is niet juist. De uitspraak van de Commissie heeft alleen betrekking op beschikbare premieregelingen, die maar een klein segment van de pensioenregelingen vertegenwoordigen. Wel zal ik bezien of deze uitspraak aanleiding vormt om de wet op dit punt te verduidelijken.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, Aanhangsel

3790