Antwoorden op vragen D66 over uitspraak Bundesverfassungsgericht inzake de Dataretentie-richtlijn

publicatie datum 8 april 2008
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Justitie i
beantwoordende ministerie Justitie i
kamerleden A. (Alexander) Pechtold i
partijen Democraten 66 i

1898

Vragen van het lid Pechtold (D66) aan de minister van Justitie over

uitspraak Bundesverfassungsgericht inzake de Dataretentie-richtlijn.

(Ingezonden 21 maart 2008)

1 Hebt u kennisgenomen van de (voorlopige) uitspraak van het Bundesverfassungsgericht (BVerfG) van 11 maart 2008 (1 BvR 256/08) waarin wordt geoordeeld dat de Duitse overheid niet langer onbeperkt gebruik mag maken van opgeslagen telefoon- en internetverkeer voor misdaadbestrijding?

2 Heeft de overweging van het BVerfG, dat alleen onder strikte voorwaarden door het Duitse Openbaar Ministerie gebruik mag worden gemaakt van de opgeslagen telecommunicatiegegevens, invloed op de verdere behandeling van het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens (31 145 i)?

3 Welke in dit verband relevante verschillen ziet u tussen de bevoegdheden van opsporingsambtenaren in Nederland en van opsporingsambtenaren in Duitsland?

4 Heeft de overweging van het BVerfG dat de desbetreffende gegevens niet ter beschikking staan van de Duitse

geheime dienst invloed op de verdere behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel?

5 Bent u bereid vóór de plenaire behandeling van voornoemd wetsvoorstel aan te geven of deze uitspraak van invloed is op uw standpunt inzake specifiek de privacygevolgen van het wetsvoorstel?

6 Bent u bereid, evenals in Duitsland, op korte termijn een onderzoek te laten verrichten naar de praktische gevolgen van het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens voor de privacy van Nederlandse burgers? Zo neen, waarom niet?

Antwoord

Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie). (Ontvangen 2 april 2008)

1 Ja.

2 De uitspraak van het Duitse Constitutionele Hof betreft een voorlopige beslissing, waarin de Bondsregering wordt opgedragen de praktische uitwerking van de bewaarplicht en het daarop betrekking hebbende verzoek (tot verstrekking) te bezien en het Hof daarover te berichten zodat het Hof zich een goed beeld kan vormen van het gebruik van de opgeslagen

verkeersgegevens. In afwachting van de definitieve uitspraak is de toepassing van de wettelijke regels over de verplichting van de aanbieders tot verstrekking van de bewaarde gegevens aan de justitiële autoriteiten door het Hof gedeeltelijk opgeschort. De gegevens dienen wel te worden bewaard, maar de verplichting tot verstrekking daarvan aan de justitiële autoriteiten wordt, in afwachting van de definitieve uitspraak, beperkt tot de toepassing van bepaalde bevoegdheden op grond van het Duitse Wetboek van Strafvordering. De uitspraak van het Duitse Constitutionele Hof heeft geen betrekking op de wettelijke bewaarplicht als zodanig, die is vastgelegd in artikel 113a van de Duitse Telecommunicatiewet. Het Hof overweegt terzake dat de verplichting voor de aanbieders tot het bewaren van telecommunicatie verkeersgegevens grotendeels voortvloeit uit dwingende regels van de richtlijn (Overweging 147). Het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens (Kamerstukken II, 31145 i) strekt eveneens tot de implementatie van de verplichtingen van Richtlijn 2006/24/EG i (richtlijn dataretentie). Te dien aanzien wordt een wijziging van de Telecommunicatiewet voorgesteld. Ik zie dan ook niet in dat de overweging van het Duitse Constitutionele Hof van invloed zou moeten zijn op de aanstaande

plenaire behandeling van het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Daarbij merk ik op dat de implementatietermijn van de richtlijn, 15 september 2007, inmiddels is verstreken en dat ­ zoals de Tweede Kamer bekend is ­ de Commissie de Nederlandse regering inmiddels in gebreke heeft gesteld.

3 De uitspraak van het Duitse Constitutionele Hof heeft betrekking op de specifieke Duitse situatie. De richtlijn dataretentie bepaalt dat de toegang tot de bewaarde gegevens wordt geregeld in het recht van de betreffende lidstaten. De afwegingen van de gevallen waarin, en de voorwaarden waaronder, telecommunicatieverkeergegevens aan de bevoegde autoriteiten kunnen worden verstrekt, is voorbehouden aan de lidstaten zelf. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens en in de nota naar aanleiding van het verslag is hierop reeds nader ingegaan.

4 De uitspraak van het Duitse Constitutionele Hof heeft betrekking op de toegang tot de bewaarde gegevens ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek. Dit hangt samen met het feit dat er tot nu toe geen voorschriften zijn over het gebruik van de bewaarde gegevens voor andere dan strafvorderlijke doeleinden. In Nederland is de toegang tot de bewaarde gegevens voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geregeld in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. De toegang tot de gegevens vormt geen onderdeel van het wetsvoorstel bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Ik zie daarom niet in dat de uitspraak van het Duitse Constitutionele Hof van invloed kan zijn op de verdere behandeling van het wetsvoorstel.

5 In de uitspraak overweegt het Duitse Constitutionele Hof dat de aantasting van de privacy niet zozeer is gelegen in de bewaring van de gegevens als zodanig als wel in de verstrekking van de gegevens aan de overheidsdiensten (Overweging 149). Deze opvatting deel ik, verwezen zij naar de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel

(Kamerstukken II, 31 145 i, nr. 9, blz. 34/37). Voor mijn standpunt inzake de privacygevolgen van het wetsvoorstel verwijs ik naar de memorie van toelichting en de eerdergenoemde nota naar aanleiding van het verslag.

6 De regels voor de toegang tot de bewaarde gegevens zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering en in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. Deze regels zijn door beide kamers destijds aanvaard en gelden reeds langere tijd in Nederland. Ik zie dan ook geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek.