Bijlagen - Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1997

Deze bijlage(n) is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 25000 XV - Vaststelling begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 1997.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1997; Bijlagen  
Document­datum 17-09-1996
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST16676
Kenmerk 25000 XV, nr. 3
Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1996–1997

25 000 XV

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1997

Nr. 3

BIJLAGEN TING

Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3

Bijlage 4 Bijlage 5

Bijlage 6 Bijlage 7

Bijlage 8 Bijlage 9 Bijlage 10

Bijlage 11 Bijlage 12

Bijlage 13 Bijlage 14 Bijlage 15

1 T/M 15 BEHORENDE BIJ DE MEMORIE VAN TOELICH-Blz.

De overzichten inzake personeelsgegevens                          2

De wetgevingsbijlage                                                               6

Het overzicht van door de Staten-Generaal aanvaarde moties en door bewindslieden gedane toezeggingen                                                                                10

De bijlage inzake circulaires                                                  13

De bijlage inzake aanbevelingen Nationale Ombudsman                                                                                          14

De subsidiebijlage                                                                  16

De bijlage inzake economische en functionele classificaties                                                                                      19

De bijlage inzake voorlichting                                               21

Het overzicht Beleidsevaluerend onderzoek                        26

Het overzicht van afgesloten en lopend beleid-onderbouwend onderzoek                                                     47

De archiefbijlage                                                                     56

Stand van zaken betreffende decentralisatiebeleid op enkele SZW-terreinen                                                             59

Het overzicht van Verdragen                                                 62

Lijst met gebruikte afkortingen                                             63

Jaarrapportage Toezicht 1995                                               67

BIJLAGE 1

DE OVERZICHTEN INZAKE PERSONEELSGEGEVENS

Overzicht A: Samenvattend overzicht personeelssterkte

Organisatie-eenheid

 

Werke-

Begrotings-

         

lijke

sterkte

         

bezetting

           

30-06-96

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2,00

2,00

2,00

2,00

2,00

2,00

2,00

3,00

4,00

4,00

4,00

4,00

4,00

4,00

60,47

63,50

63,50

63,50

63,50

63,50

63,50

70,18

71,68

70,68

70,68

70,68

70,68

70,68

64,75

71,39

71,39

71,39

71,39

71,39

71,39

96,60

98,31

98,31

98,31

98,31

98,31

98,31

37,24

40,14

40,14

40,14

40,14

40,14

40,14

29,07

31,66

31,66

31,66

29,66

29,66

29,66

63,31

66,00

66,00

66,00

66,00

66,00

66,00

80,47

82,14

82,14

82,14

82,14

82,14

82,14

31,20

33,50

33,50

33,50

33,50

33,50

33,50

69,15

73,27

73,27

73,27

73,27

73,27

73,27

60,89

62,68

62,68

62,68

62,68

62,68

62,68

31,90

34,51

34,51

34,51

34,51

34,51

34,51

160,38

164,21

164,21

164,21

164,21

164,21

164,21

8,84

8,69

8,69

8,69

6,69

6,69

6,69

98,49

100,10

100,10

100,10

100,10

100,10

100,10

43,08

47,80

47,80

47,80

47,80

47,80

47,80

226,31

229,55

229,55

229,55

229,55

229,55

229,55

786,02

854,79

854,79

854,79

854,79

854,79

854,79

21,52

24,65

24,65

24,65

24,65

24,65

24,65

12,79 16,45

20,00 16,28

16,28

 

   

7,84

11,50

11,50

11,50

11,50

11,50

11,50

7,95

14,62

21,11

21,11

25,11

25,11

25,11

     
  • 40,00
  • 40,00
  • 40,00
  • 40,00

Minister en Staatssecretaris

Bestuursraad

Directie Arbeidsmarkt

Directie Bijstandszaken

Directie Sociale Verzekeringen

Directie Arbeidsomstandigheden

Directie Arbeidsverhoudingen

Directie Algemene Sociaal-Economische

Aangelegenheden

Directie Wetgeving en Bestuurlijk-Juridische

Aangelegenheden

Directie Analyse en Onderzoek

Directie Internationale Zaken

Directie Voorlichting Bibliotheek en

Documentatie

Directie SZW-Consult

Directie Bestuursondersteuning

Directie Algemene Zaken

Bureau Programma-ondersteuning

Directie Financieel-Economische Zaken

Accountantsdienst

Directie Toezicht

Arbeidsinspectie

Directie CooTrdinatie Emancipatiebeleid

Directie Tewerkstelling Erkende

Gewetensbezwaarden Militaire Dienst

Bureau Emancipatieraad

Bureau Uitvoering Europese Subsidie Instrumenten

Overig personeel ministerie

Efficië ncy 1998

Totaal-generaal

2 089,90

2 226,97 2 212,46 2 156,18 2 156,18 2 156,18 2 156,18

Overzicht B: Samenvattend overzicht personeelssterkte naar categorieën ressorterend onder het ministerie

Art.

Organisatie-eenheid

Werkelijke bezetting

Personeelsomvang

30-06-96

1996

1997

1998

1999

2000

2001

U1101 Ministerie Totaal

– Lager personeel

– Middelbaar personeel

– Hoger personeel

– Overig personeel Ministerie

Minister/Staatssecretaris

– Hoger personeel

2 089,90

2,00

2 226,97 2 212,46 2 196,18 2 196,18 2 196,18 2 196,18

 

117,11

84,87

84,87

84,87

84,87

84,87

84,87

1 171,02

1 268,35

1 256,79

1 248,56

1 251,56

1 251,56

1 251,56

801,77

873,75

870,80

862,75

859,75

859,75

859,75

     
  • 40,00
  • 40,00
  • 40,00
  • 40,00

2,00

2,00

2,00

2,00

2,00

2,00

 

Bestuursraad

             

– Hoger personeel

3,00

4,00

4,00

4,00

4,00

4,00

4,00

Arbeidsmarkt

             

Totaal

60,47

63,50

63,50

63,50

63,50

63,50

63,50

– Lager personeel

0,74

0,74

0,74

0,74

0,74

0,74

0,74

– Middelbaar personeel

18,19

18,02

18,02

18,02

18,02

18,02

18,02

– Hoger personeel

41,54

44,74

44,74

44,74

44,74

44,74

44,74

Bijstandszaken

             

Totaal

70,18

71,68

70,68

70,68

70,68

70,68

70,68

– Lager personeel

3,00

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

– Middelbaar personeel

30,62

24,68

24,68

24,68

24,68

24,68

24,68

– Hoger personeel

36,56

46,00

45,00

45,00

45,00

45,00

45,00

Sociale Verzekeringen

             

Totaal

64,75

71,39

71,39

71,39

71,39

71,39

71,39

– Lager personeel

1,50

           

– Middelbaar personeel

20,26

21,00

21,00

21,00

21,00

21,00

21,00

– Hoger personeel

42,99

50,39

50,39

50,39

50,39

50,39

50,39

Arbeidsomstandigheden

             

Totaal

96,60

98,31

98,31

98,31

98,31

98,31

98,31

– Lager personeel

1,63

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

– Middelbaar personeel

31,34

30,79

30,79

30,79

30,79

30,79

30,79

– Hoger personeel

63,63

66,52

66,52

66,52

66,52

66,52

66,52

Arbeidsverhoudingen

             

Totaal

37,24

40,14

40,14

40,14

40,14

40,14

40,14

– Lager personeel

1,00

           

– Middelbaar personeel

9,53

10,69

10,69

10,69

10,69

10,69

10,69

– Hoger personeel

26,71

29,45

29,45

29,45

29,45

29,45

29,45

Algemeen- en Sociaal

             

Economische Aangelegenheden

             

Totaal

29,07

31,66

31,66

31,66

29,66

29,66

29,66

– Lager personeel

             

– Middelbaar personeel

11,28

8,13

8,13

8,13

8,13

8,13

8,13

– Hoger personeel

17,79

23,53

23,53

23,53

21,53

21,53

21,53

Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden

Totaal

– Lager personeel

– Middelbaar personeel

– Hoger personeel

63,31

0,82 14,33 48,16

66,00

12,00 54,00

66,00

12,00 54,00

66,00

12,00 54,00

66,00

12,00 54,00

66,00

12,00 54,00

66,00

12,00 54,00

Overzicht B: Samenvattend overzicht personeelssterkte naar categorieën ressorterend onder het ministerie

 

Art.

Organisatie-eenheid

Werkelijke

Personeelsomvang

       
   

bezetting

           
 

30-06-96

1996

1997

1998

1999

2000

2001

 

Analyse en Onderzoek

             
 

Totaal

80,47

82,14

82,14

82,14

82,14

82,14

82,14

 

– Lager personeel

1,95

           
 

– Middelbaar personeel

31,60

26,14

26,14

26,14

26,14

26,14

26,14

 

– Hoger personeel

46,92

56,00

56,00

56,00

56,00

56,00

56,00

 

Internationale Zaken

             
 

Totaal

31,20

33,50

33,50

33,50

33,50

33,50

33,50

 

– Lager personeel

             
 

– Middelbaar personeel

12,68

11,50

11,50

11,50

11,50

11,50

11,50

 

– Hoger personeel

18,52

22,00

22,00

22,00

22,00

22,00

22,00

 

Voorlichting, Bibliotheek en Documentatie

           
 

Totaal

69,15

73,27

73,27

73,27

73,27

73,27

73,27

 

– Lager personeel

0,79

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

 

– Middelbaar personeel

44,19

45,40

45,40

45,40

45,40

45,40

45,40

 

– Hoger personeel

24,17

26,87

26,87

26,87

26,87

26,87

26,87

 

SZW-Consult

             
 

Totaal

60,89

62,68

62,68

62,68

62,68

62,68

62,68

 

– Lager personeel

1,79

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

 

– Middelbaar personeel

19,02

16,91

16,91

16,91

16,91

16,91

16,91

 

– Hoger personeel

40,08

44,77

44,77

44,77

44,77

44,77

44,77

 

Bestuursondersteuning

             
 

Totaal

31,90

34,51

34,51

34,51

34,51

34,51

34,51

 

– Lager personeel

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

 

– Middelbaar personeel

24,27

25,62

25,62

25,62

25,62

25,62

25,62

 

– Hoger personeel

6,63

7,89

7,89

7,89

7,89

7,89

7,89

 

Algemene Zaken

             
 

Totaal

160,38

164,21

164,21

164,21

164,21

164,21

164,21

 

– Lager personeel

52,25

57,33

57,33

57,33

57,33

57,33

57,33

 

– Middelbaar personeel

97,13

90,88

90,88

90,88

90,88

90,88

90,88

 

– Hoger personeel

11,00

16,00

16,00

16,00

16,00

16,00

16,00

 

Programma-ondersteuning

             
 

Totaal

8,84

8,69

8,69

8,69

6,69

6,69

6,69

 

– Lager personeel

             
 

– Middelbaar personeel

5,84

5,69

5,69

5,69

4,69

4,69

4,69

 

– Hoger personeel

3,00

3,00

3,00

3,00

2,00

2,00

2,00

 

Financieel-Economische Zaken

             
 

Totaal

98,49

100,10

100,10

100,10

100,10

100,10

100,10

 

– Lager personeel

2,00

           
 

– Middelbaar personeel

60,56

57,10

57,10

57,10

57,10

57,10

57,10

 

– Hoger personeel

35,93

43,00

43,00

43,00

43,00

43,00

43,00

 

Accountantsdienst

             
 

Totaal

43,08

47,80

47,80

47,80

47,80

47,80

47,80

 

– Lager personeel

1,53

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

1,00

 

– Middelbaar personeel

16,29

20,80

20,80

20,80

20,80

20,80

20,80

 

– Hoger personeel

25,26

26,00

26,00

26,00

26,00

26,00

26,00

Overzicht B: Samenvattend overzicht personeelssterkte naar categorieën ressorterend onder het ministerie

Art.

Organisatie-eenheid

Werkelijke bezetting

Personeelsomvang

30-06-96

1996

1997

1998

1999

2000

2001

 

Toezicht

   

Totaal

226,31

229,55

– Lager personeel

6,53

2,00

– Middelbaar personeel

147,47

147,55

– Hoger personeel

72,31

80,00

Arbeidsinspectie

   

Totaal

786,02

854,79

– Lager personeel

39,74

18,80

– Middelbaar personeel

540,29

647,73

– Hoger personeel

205,99

188,26

Coördinatie Emancipatiebeleid

   

Totaal

21,52

24,65

– Lager personeel

   

– Middelbaar personeel

11,65

10,82

– Hoger personeel

9,87

13,83

Emancipatieraad

   

Totaal

16,45

16,28

– Lager personeel

0,84

 

– Middelbaar personeel

5,69

8,23

– Hoger personeel

9,92

8,05

Tewerkstelling Erkende

   

Gewetensbezwaarden Militaire Dienst

   

Totaal

12,79

20,00

– Lager personeel

   

– Middelbaar personeel

11,79

18,00

– Hoger personeel

1,00

2,00

229,55

2,00

147,55

80,00

854,79

18,80 647,73 188,26

24,65

10,82 13,83

16,28

8,23 8,05

229,55

2,00

147,55

80,00

854,79

18,80 647,73 188,26

24,65

10,82 13,83

229,55

2,00

147,55

80,00

854,79

18,80 647,73 188,26

24,65

10,82 13,83

229,55

2,00

147,55

80,00

854,79

18,80 647,73 188,26

24,65

10,82 13,83

229,55

2,00

147,55

80,00

854,79

18,80 647,73 188,26

24,65

10,82 13,83

Uitvoering Europese Subsidie Instrumenten

Totaal

7,84

11,50

11,50

11,50

11,50

11,50

11,50

– Lager personeel

– Middelbaar personeel

– Hoger personeel

Overig personeel Ministerie

Totaal

 

4,00

3,00

3,00

3,00

3,00

3,00

3,00

3,84

8,50

8,50

8,50

8,50

8,50

8,50

7,95

14,62

21,11

21,11

25,11

25,11

25,11

Lager personeel Middelbaar personeel Hoger personeel

 

3,00

7,67

14,11

14,11

18,11

18,11

18,11

4,95

6,95

7,00

7,00

7,00

7,00

7,00

Efficiency

40,00

40,00

40,00

40,00

BIJLAGE 2

WETGEVING

A. Tot stand gekomen wetgeving (periode 01-07-95 tot 01-07-96)

kamerstuk nr

Stb.

inwerkingtreding

  • 1. 
    Wet van 02-11-95 tot wijziging van een aantal sociale                                       24 221 verzekeringswetten (Wet afschaffing malus en bevordering reïntegratie)
  • 2. 
    Wet van 16-11-95 tot wijziging vandeWet brutering                                         24285 overhevelingstoeslag lonen
  • 3. 
    Wet van 23-11-95, houdende bepalingen inzake de arbeids- en                       23 646 rusttijden (Arbeidstijdenwet)
  • 4. 
    Wet van 20-12-95 tot regeling van tijdelijke bijdragen aan                                24 417 havenbedrijven voor herstructurering van de arbeidsvoorziening in havens ter vervanging van hoofdstuk V van de Werkloosheidswet (Wet tijdelijke bijdrage herstructurering arbeidsvoorziening havens)
  • 5. 
    Wet van 20-12-95 tot wijziging van de Coö rdinatiewet sociale                         24 483 verzekering en de Werkloosheidswet (franchise Werkloosheidswet)
  • 6. 
    Wet van 21-12-95 tot regeling van een verzekering voor nabestaanden 24 169 (Algemene nabestaandenwet)
  • 7. 
    Wet van 21-12-95 tot nadere wijziging van een aantal sociale                          24 326 zekerheidswetten (technische verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ, alsmede enige andere wijzigingen)
  • 8. 
    Wet van 21-12-95 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet en             24 258 enkele andere wetten
  • 9. 
    Wet van 07-02-96 tot tijdelijke regeling houdende beperking van de              24 484 inkomensgevolgen door toepassing van arbeidsongeschiktheidscriteria voor personen in bepaalde leeftijdscategorieën (Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria)
  • 10. 
    Wet van 08-02-96 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de                      24 439 Ziektewet en enkele andere wetten in verband met de loondoorbetaling door de werkgever bij ziekte van de werknemers (Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte)
  • 11. 
    Wet van 25-04-96 tot wijziging van de sociale zekerheidswetten in              23 909 verband met de nadere vaststelling van een stelsel van administratieve sancties, alsook tot wijziging van de daarin vervatte regels tot terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen en de invordering daarvan (Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid)
  • 12. 
    Wet van 04-07-96, houdende wijziging van de Algemene                               24 693 nabestaandenwet (wijziging overgangsrecht alsmede enkele technische wijzigingen)
  • 13. 
    Wet van 03-07-96, houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek en 24 498 de Ambtenarenwet in verband met het verbod tot het maken van onderscheid tussen werknemers naar arbeidsduur

95, 560 95, 566 95, 598 95, 685

95, 686 95, 690 95, 691

95, 696

96, 93

96, 134 96, 248

29-12-95

01-12-95

01-01-96

01-01-96

01-01-96

01-07-96

29-12-95

01-01-96/97

01-01-96

01-03-96

20-07-96

96, 369

96, 391

01-07-96

01-11-96

B. Bij het parlement aanhangige wetsontwerpen

Wetsvoorstel kamerstuk nr.

op 01-07-96 gevorderd t/m

verwachting/ inwerkingtreding

Gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het terrein van de boven- 20 890 wettelijke sociale zekerheid

Wijziging van artikel III van wetsvoorstel 20 890, houdende wijziging van            22 695

het Burgerlijk Wetboek en van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen

07-06-90 MvA EK

25-11-92 Nota nader verslag TK

behandeling opgeschort wacht op voorstel tot wijziging van de Vierde EG-richtlijn

Wetsvoorstel kamerstuk nr.

op 01-07-96 gevorderd t/m

verwachting/ inwerkingtreding

Nadere wijziging van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (wijziging          22 968

van de kring van gerechtigden en van de grondslagvaststelling)

Gevolgen brutering uitkeringsregelingen                                                                     23971

Goedkeuring van het op 24 juni 1986 te Genève tot stand gekomen Verdrag 23 984 betreffende veiligheid bij het gebruik van asbest (Verdrag nr. 162 aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar 72e zitting)

Wet premieregime bij marginale arbeid

24 236

11-03-93 VV TK

06-12-94 Verslag TK

23-03-95 Nota verslag TK

06-10-95 Nota verslag TK 07-05-96 brief aan TK

wordt ingetrokken bij Pemba moet worden ingetrokken behandeling aangehouden wacht op Tica-advies kring verzekerden

Arbeidsvoorzieningswet 1996

24 450

28-06-96 Aanvaard TK

01-01-97

Invoeringswet Arbeidsvoorzieningswet 1996

24 554

28-06-96 Aanvaard TK

01-01-97

Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en titel 7.10 (arbeidsover- 24 615 eenkomst) van het Burgerlijk Wetboek

Wet op de Europese ondernemingsraden

Wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet (invulling begrip pensioentoezegging)

Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten (Wajong)

24 641

Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in                      24 667

verband met de mogelijkheid tot tijdelijke afwijking

24 697

Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverze- 24 698 keringen (Pemba)

24 758

24 760

Wijziging van de Algemene bijstandswet in verband met de preventie en           24 772

bestrijding van armoede en van sociale uitsluiting

Invoeringswet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschikt- 24 776 heidsverzekeringen

Nieuwe regeling inzake de sociale werkvoorziening (Wet sociale werkvoor- 24 787 ziening)

Bepalingen i.v.m. de aanpassing van de uitvoeringsorganisatie sociale ver- 24 789 zekeringen per 1 januari 1996

15-07-96 verslag TK

31-05-96 Nota verslag TK

22-05-96 Verslag TK

18-06-96 Nota verslag TK

27-06-96 bijdragen verslag TK

11-07-96 bijdragen verslag TK

11-07-96 bijdragen verslag TK

13-06-96 ingediend TK

11-07-96 bijdragen verslag TK

21-06-96 ingediend TK

25-06-96 ingediend TK

22-09-96

C. In voorbereiding zijnde wetsvoorstellen

citeertitel op 01-07-95 gevorderd t/m

verwachting/inwerkingtreding

Wijziging artikel 8 BBA

Herziening Arbeidsomstandighedenwet (heroriëntatie)

Wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet op de gevaarlijke werktuigen i.v.m. uitbreiding van het toepassingsgebied tot de mijnbouwsector

20-09-91 SER-advies

02-04-96 SER-adviesaanvraag in voorbereiding citeertitel op 01-07-95 gevorderd t/m

verwachting/inwerkingtreding

Heroriëntatie Wet gevaarlijke werktuigen

Wijziging van de Arbeidstijdenwet i.v.m. invoering bestuurlijke boete

Aanpassing preventieve ontslagtoets en andere bepalingen

Aanpassing wettelijke regeling ouderschapsverlof (wijziging titel 7.10 BW)

ILO-verdrag 168 (werkgelegenheidheidsbevordering)

Goedkeuring ILO-verdrag 152 (arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid)

Goedkeuring ILO-verdrag 174 (voorkó men van zware ongevallen in de industrie)

Goedkeuring ILO-verdrag 175 (deeltijdarbeid)

Protocol bij ILO-verdrag 81 inzake arbeidsinspectie Herziening Europees Sociaal Handvest (Raad van Europa) Wet arbeidsallocatie door private intermediairs

Wet inschakeling werkzoekenden (WIW)

Herziening kring verzekerden werknemersverzekeringen en volksverzekeringen

2e fase wijziging PSW i.v.m. besluitvorming Pensioennota

Herziene Europese Code inzake sociale zekerheid

Herziening verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Oostenrijk

Herziening verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Noorwegen

Wijziging wet FVP

Wijziging Wet-bpr

Wijziging PSW-toezicht

Vrijwillige verzekering AOW, AWW, AAW

Vereenvoudiging premieheffing werknemersverzekeringen

Wijziging wachtgeld premieverdeling WW

Aanpassingswet inzake de wetsvoorstellen versterking marktwerking

Wijziging van de Coö rdinatiewet Sociale Verzekering en de Invorderingswet 1990 in verband met de invoering van de opdrachtgeversaansprakelijkheid in de confectiesector

Algehele herziening van de Osv (o.m. opheffing bedrijfsverenigingen en Tica)

Wet inkomensvoorziening voor kunstenaars (Wik)

Wet op de reïntegratie

Tijdelijke wet inkomensvoorziening gewezen binnenvaartondernemers in voorbereiding

15-04-96 advies RvS 30-05-96 naar RvS

in voorbereiding in voorbereiding

11-06-96 advies RvS

26-04-96 voorgelegd aan TK en EK

in voorbereiding in voorbereiding

20-05-94 SER-advies 03-04-96 STAR-advies

24-06-96 naar RvS

in voorbereiding overleg over ratificatie gaande ondertekening zomer ’96

ondertekend 04-06-96

in voorbereiding in voorbereiding in voorbereiding

02-07-93 Svr-advies in voorbereiding in voorbereiding in voorbereiding nader rapport in voorbereiding

24-05-96 naar RvS

13-05-96 naar RvS

bij RvS

zomer 96

RMR zomer 96 Stilzw. goedk.

Stilzw. goedk.

Stilzw. goedk.

medio 97

op termijn

01-01-97

voorjaar 97 naar RvS

citeertitel                                                                                                                       op01-07-95                                     verwachting/inwerkingtreding gevorderd t/m

Kaderwet SZW-subsidies                                                                                           Invoorbereiding

BIJLAGE 3

Overzicht van de door de Staten-Generaal aanvaarde moties, vergaderjaar 1995-1996

Omschrijving

Vindplaats

Stand van zaken

  • 1. 
    Motie-Van Nieuwenhoven inzake samenwerking tussen bedrijfsverenigingen, arbeidsvoorzieningsorganisaties en sociale diensten

24 215, nr. 8

Wordt meegenomen bij wetsvoorstel post Nosv

  • 2. 
    Motie-Rosenmö ller over risico-selectie
  • 3. 
    Motie-Van Middelkoop over de overgangstermijn

24 439, nr. 16

Wordt uitgevoerd samen met motie Adelmund c.s. (24 439, nr. 19)

24 439,                Motie uitgevoerd. De EK is laatstelijk nr. 18                   geïnformeerd door Verbond van

Verzekeraars bij brief van 12 december 1995 ref: BB-Zorg/08048/HH

  • 4. 
    Motie-Adelmund c.s. over 24 439, een rapportagena                            nr. 19

inwerkingtreding van de wet

Wordt uitgevoerd samen met motie nr. 16. Zie brief aan vaste cie SZW van 11 juni’96 SoZa-96-0533

  • 5. 
    Motie-Vreeman c.s. over de zandstraal- en zandsteenverboden
  • 6. 
    Motie-Klein Molenkamp c.s. over vermindering van regelgeving en administratieve lastendruk
  • 7. 
    Motie-Wolters c.s over de blindenwerkplaatsen
  • 8. 
    Motie-Wolters/Bijleveld-Schouten leeftijdsdiscriminatie bij werving en selectie
  • 9. 
    Motie-Van Hoof c.s. over de ontwikkeling van een inkoopmodel op het terrein van de arbeidsbemiddeling
  • 10. 
    Motie-Van Hoof c.s. over samenhang tussen de uitvoeringsorganisaties van arbeidsvoorziening en sociale zekerheid

24 462, nr. 2 De verboden zullen alsnog in het

Arbeidsomstandighedenbesluit worden opgenomen. De Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 18 maart 1996 (24 462, nr. 8)

24 462, nr. 4 Wordt meegenomen i.h.k. van de herorië ntatie van de Arbowet en de implementatie van de zogenoemde Seveso-II richtlijn

24 400-XV,          Afhandeling is meegenomen in nr. 25                   Wetsvoorstel WSW (24 787), 21/6 TK

ingediend

24 400-XV,          Uitgevoerd; kabinetsvoornemen om met nr. 26                   wetgeving te komen is op 9 juli 1966

(soza-96-665) en eerdere kamervragen, vergaderjaar 1995–1996, aanhangselnr. 669 aan de Tweede Kamer gemeld

24 400-XV,          Uitgevoerd. In de nota n.a.v. het verslag nr. 27                   over de Invoeringswet Arbeidsvoor- zieningswet 1996 (24 554, nr. 5)

24 400-XV,          Uitgevoerd. In A.O. op 24 april’96 over nr. 28                   de Arbeidsvoorzieningswet (24 450,

nr. 7)

  • 11. 
    Motie-Van Dijke c.s. over 24 400-XV, inkomenswaarborgen voor            nr. 29

gehandicapte werknemers

  • 12. 
    Gewijzigde motie-Adelmund/J.M. de Vries over een hechtingsverlof
  • 13. 
    Motie-Adelmund c.s. over een wettelijke regeling van loopbaanonderbreking

Is meegenomen in wetsvoorstel WSW (24 787), 21/6 ingediend TK

24 332, nr. 7 Uitgevoerd; opgenomen in adviesaanvraag aan STAR/ROP van 21 mei 1996; i.a.a. TK

24 332, nr. 4 Uitgevoerd; opgenomen in adviesaanvraag d.d. 21 mei 1996 aan STAR en ROP

Omschrijving

Vindplaats

Stand van zaken

  • 14. 
    Motie-Van Vliet/Adelmund 24 332, nr. 5

over uitbreiding van kraamverlof

Uitgevoerd; opgenomen in adviesaanvraag aan STAR/ROP van 21 mei 1996 i.a.a. TK

  • 15. 
    Motie-Van Vliet c.s. over sparen uit loon

24 332, nr. 6

  • 16. 
    Motie-Beijleveld-Schouten 24 653, nr. 5 c.s. over een parlementair onderzoek naar het functioneren van het CTSV

In brief van 21 mei’96 aan TK gemeld dat eerst advies STAR/ROP wordt afgewacht, alvorens motie ter hand wordt genomen

Door de Tweede Kamer in uitvoering genomen

  • 17. 
    Motie-Noorman-den Uyl/Bakker over de koopkracht voor ouderen

24 515, nr. 8

  • 18. 
    Gewijzigde motie Bakker 24 515, nr. c.s. over chronisch zieken               28 was nr.

12

De motie zal worden betrokken bij de discussie over het inkomensbeleid 1998 en de mogelijke maatregelen in het kader van de lastenverlichting

In uitvoering. De interdepartementale projectgroep Harmonisatie inkomensafhankelijke regelingen en beheersing van de cumulatie van eigen bijdragen zal aandacht schenken aan de extra kosten van chronisch zieken

  • 19. 
    Motie-Bakker/ Noorman–den Uyl over het betrekken van organisaties van uitkeringsgerechtigden bij het armoedebeleid
  • 20. 
    Motie-Noorman-den Uyl over een geTintegreerde aanpak van de woonlastenproblematiek
  • 21. 
    Gewijzigde motie-RosenmoTller over handhaving van het algemeen verbindend verklaren van CAO’s

24 515, nr.           In voorbereiding is een notitie aan de TK

13                         indeloop van oktober (dus vóórde begrotingsbehandeling). De voorbereiding vindt plaats in overleg met alle betrokken partijen (VWS, VNG, DIVOSA en de Landelijke Organisaties van Uitkeringsgerechtigden). Deze aanpak is besproken in bestuurlijk overleg met de VNG d.d. 26 juni jl.

24 515, nr. 9 De ontwikkeling van de woonlasten wordt gevolgd in de armoedemonitor en besproken op de sociale conferentie 1996. De werking van de woonkostentoeslag bijzondere bijstand in relatie tot de huursubsidie wordt in de tweede helft van 1996 onderzocht. De resultaten hiervan zullen in het reguliere overleg met VROM worden besproken

24 717, nr. 2 De motie spreekt zich uit over was nr. 1             handhaving op middellange termijn,

hetgeen deze kabinetsperiode overstijgt

  • 22. 
    Motie Vreeman/Schimmel 24 462, nr. over atriums                                      10
  • 23. 
    Motie Vreeman/Schimmel 24 462, nr. over een onderzoek naar                11

diverse praktijk situaties

  • 24. 
    Motie Noorman/Bakker            24 400, nr.

over koopkrachtreparatie voor 48 IHS-gerechtigden

Vó ór de vaststelling van het Arbeidsomstandighedenbesluit zal de regering haar standpunt hieromtrent bepalen

In uitvoering. Bij brief van 27 juni 1996 is aan de Tweede Kamer meegedeeld dat het onderzoek zal worden uitgevoerd (22 462, nr. 12)

In uitvoering. Het kabinet heeft besloten om tegemoet te komen aan het verzoek van de Kamer, zoals in de Miljoenennota en de Sociale Nota is aangegeven

Omschrijving                                     Vindplaats          Stand van zaken

  • 25. 
    Motie Giskes c.s. over de         23 795, nr. 7 Wordt uitgevoerd; zie brief van de positie van ouders met                                                 Staatssecretaris van Sociale Zaken en thuiswonende gehandicapte                                       Werkgelegenheid begin sept. 1996

kinderen in het kader van de WVG en de AWBZ

BIJLAGE 4

CIRCULAIRES

Datum:

Kenmerk:

Omschrijving:

Directie Bijstandszaken 12-06-95             BZ/UK/95/1916

00-07-95             BZ/UB/95/1947

10-07-95             BZ/VOL/95/402

14-07-95             BZ/AV/95/2681

23-10-95             BZ/VOL/95/3484b

08-11-95             BZ/UB/95/3380/1

21-11-95             BZ/VOL/95/63912a

12-12-95             DBZ/UK/95/4358

22-12-95             BZ/UB/95/4416A

22-12-95             BZ/AV/95/4528

24-01-96             BZ/UK/96/288

12-02-96             BZ/UK/96/644

06-06-96             BZ/UK/96/2613

05-06-96             BZ/UK/96/2686

10-06-96             BZ/VOL/96/1812b

Directie Toezicht 11-01-96             TZ/RC/95/4932

25-01-96             TZ/UTG/96/U-5030

Directie TEGMD 13-10-95             TEGMD/95/1265

Wijzigingen per 1 juli 1995 enkele Bln-bedragen

Informatieve circulaire: uitgangspunten M&O-beleid t.b.v. een te voeren gemeentelijk M&O-beleid

Toepassing ABW t.a.v. kunstenaars

Uitvoeringsaspecten verhaalswetgeving bijstand

Experimenten ex. artikel 144 Algemene bijstandswet

Evenredige toerekening Abw

Circulaire experimenten (activering van uitkeringsgelden)

Wijzigingen per 1 januari 1996 m.b.t. ABW, IOAW en IOAZ

Informatieve circulaire, enkele aspecten betreffende de nAbw

Toepassing van vervaltermijn artikel 70 ABW (oud) op kosten van bijstand gemaakt voor 1 augustus 1992

Circulaire over begrip inrichting in de Abw

Vooraankondiging van de wijzigingen per 1 maart 1996 m.b.t. ABW, IOAW en IOAZ

Verruiming mogelijkheden voor gemeentelijke inkomensondersteuningsbeleid

Vooraankondiging van de wijzigingen per 1 juli 1996 m.b.t. Abw, IOAW en IOAZ

Wijziging regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders

Departementale organisatiewijziging Systematische aandacht voor voorliggende JWG-voorziening bij wetsuitvoering

Wettelijke aansprakelijkheid tewerkgestelde erkende gewetensbezwaarden militaire dienst

BIJLAGE5                                              NATIONALE OMBUDSMAN

In 1995 heeft de Nationale Ombudsman het Ministerie van SZW als zodanig geen aanbevelingen gedaan. Wel heeft zij een aantal aanbevelingen gedaan aan de zelfstandige bestuursorganen op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

In vijf gevallen betrof het een aanbeveling aan het Gemeenschappelijk Administratiekantoor (GAK). Daarvan werd in vier gevallen de aanbeveling overgenomen; in één zaak heeft het GAK besloten te wachten met een beslissing totdat er uitsluitsel is omtrent een aantal bij verschillende rechterlijke colleges aanhangige procedures. Het betrof hier de vraag vanaf welk tijdstip de wettelijke rente over nabetaalde uitkeringstermijnen verschuldigd is.

Bij de vier zaken waarbij het GAK de aanbeveling wel heeft overgenomen werd in één geval aanbevolen om in een bijlage bij een beslissing de termijn op te nemen waarbinnen het GAK moet beslissen. In twee andere gevallen betrof het het geven van een rentevergoeding aan enerzijds een verzoeker die door een fout van het GAK anderhalve maand geen inkomsten had gekregen en anderzijds iemand die acht maanden op een beslissing op een uitkeringsverzoek heeft moeten wachten.

Tenslotte beval de Nationale Ombudsman het GAK aan om in die gevallen dat iemand na een fout van het GAK met de belastingdienst een betalingsregeling zou treffen de daarbij verschuldigde invorderingsrente te vergoeden.

Daarnaast is een aanbeveling gegeven aan de bedrijfsvereniging DETAM. In deze zaak was een te laat toegekende en uitgekeerde overlijdensuitkering de reden van de klacht. Hoewel de DETAM niet verplicht was om wettelijke rente te vergoeden aangezien zij niet in gebreke was gesteld, deed de Nationale Ombudsman de aanbeveling toch in overleg te treden met verzoeker teneinde tot een vergoeding te komen. Het nadeel was immers veroorzaakt door foutief handelen van de DETAM. Ook deze aanbeveling werd overgenomen.

Ook aan de Uitvoeringsorganisatie Sociale Verzekering Bouwnijverheid (voor de bedrijfsvereniging SFB) werd een beroep op coulance gedaan en aanbevolen nogmaals te beslissen op een verzoek om rente- en schadevergoeding. Hierop was ten tijde van de afronding van het jaarverslag van de Nationale Ombudsman nog geen reactie ontvangen.

Ten aanzien van de Sociale Verzekeringsbank is een aanbeveling gedaan inzake een Amerikaans adviesbureau dat bemiddelt voor in Amerika wonende Nederlanders bij de aanvraag van hun AOW-uitkering. De SVB weigerde (volledige) medewerking, doch de Ombudsman vond de argumenten daarvoor niet overtuigend en ook niet zorgvuldig. De aanbeveling is overgenomen.

Het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening kreeg de aanbeveling om in de «Regeling aanvraag vergunning voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten» de bepaling op te nemen dat de aanvrager binnen een maand na indiening van de aanvraag mededeling wordt gedaan van het eventueel ontbreken van de vereiste gegevens en stukken, onder vermelding van een termijn waarbinnen deze alsnog kunnen worden ingezonden. Ook deze aanbeveling werd overgenomen.

Een Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening (RDA) had in een ontslagzaak eerst advies gevraagd aan de bedrijfsvereniging alvorens de desbetreffende werknemer in te lichten dat zijn werkgever hem voor ontslag had voorgedragen. Nu moest hij dat van de bedrijfsvereniging horen en werd hij medisch gekeurd zonder dat hij de reden daarvan kende. De Nationale Ombudsman beval aan om voortaan belanghebbenden actief te informeren over een procedure die hen rechtstreeks raakt, en dit voor de adviesaanvraag aan de bedrijfsvereniging te doen. De aanbeveling is opgevolgd en het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening liet zelfs weten aan alle RBA’s te hebben verzocht (zonodig) de procedure overeenkomstig de aanbeveling te wijzigen.

Met betrekking tot het Centraal Bureau voor de Grafische Bedrijven in Nederland (die bevoegd zijn tot het verlenen van ontslagvergunningen in de grafische sector) oordeelde de Nationale Ombudsman dat zij haar werkpraktijk moest harmoniseren met die van de RDA’s.

Het Centraal Bureau schort de afgifte van een vergunning namelijk op bij ziekte van de werknemer doch verleent deze alsnog, zonder nieuw onderzoek, als de werkgever meldt dat de arbeidsongeschiktheid beëindigd is. De omstandigheden kunnen dan echter gewijzigd zijn.

De RDA’s daarentegen verlenen de vergunning direct met een maximale werkingsduur van twee maanden. Daarna dient de werkgever opnieuw een vergunning aan te vragen waarbij opnieuw wordt getoetst.

Het Centraal Bureau heeft de aanbeveling opgevolgd.

Bijlage 7 De bijlage inzake economische en functionele classificaties Overzicht a Uitgaven en ontvangsten per (macro-)-economische categorie met totalen per economische hoofdgroep

Code

Omschrijving

1995

1996

Uitgaven                                                    Ontvangsten

1997               1995               1996                  1997

01              Nader te verdelen: algemeen

01.11         Nader te verdelen: loonbijstelling

01.12         Nader te verdelen: prijsbijstelling

0                Totaal naderteverdelen 03              Interne verrichtingen

11.0           Niet verdeeld

12.1           Aankoop goederen/diensten (niet-overheid)

12.2           Aankoop goederen/diensten (binnen de overheid)

16.1           Verkoop goederen/diensten (niet-overheid)

1                Totaal consumptieve bestedingen

30              Inkomensoverdrachten niet verdeeld

31.3           Overige exploitatiesubsidies aan andere producenten dan overheidsbedrijven

34.3           Overige sociale uitkeringen

34.4           Overige uitkeringen aan gezinnen als consument

35.4           Inkomensoverdrachten aan andere dan E.G.-landen

35.5           Inkomensoverdrachten aan andere dan E.G.-landen (overheden)

35.6           Inkomensoverdrachten aan andere dan E.G.-landen (niet-overheden)

3                Totaal inkomensoverdrachten aan/van derden

40              Inkomensoverdrachten niet verdeeld

41.4           Inkomensoverdrachten aan overige instellingen landelijk

42              Inkomensoverdrachten aan sociale verzekeringsin- stellingen

43.2           Inkomensoverdrachten aan gemeenten

43.5           Inkomensoverdrachten aan overige regionale en lokale overheden

47              Inkomensoverdrachten van sociale verzekeringsin- stellingen

4                Totaal inkomensoverdrachten binnen de overheid

51.4           Overige kapitaaloverdrachten aan- verzekeringsmaatschappijen 53.2           Overige kapitaaloverdrachten aan gezinnen

5                Totaal kapitaaloverdrachtenaan/van derden

61.42         Kapitaaloverdrachten aan overige instellingen lan- delijk

62.2           Overige kapitaaloverdrachten sociale verzekerings- instellingen

6                Totaal kapitaaloverdrachten binnen de overheid Totaal hoofdstuk XV

854                       95

3 603                 1 309

306                       46

4 763

1 450

9 672

 

219 064

207 704

207 849

     

119 242

138 076

120 618

     

219 527

275 600

257 900

     
     

34 750

18 411

9 211

557 833

621 380 1 950

586 367 2 000

34 750 13

18 411

9 211

5 262 077

7 255 400

6 963 500

30 190

0

1 000

510

510

       

20 064

1 328 470

412

     

54 493

60 783

7 900

1 374

   

5 337 144

7 320 441

6 973 812

31 577

0

1 000

62 262

248 759

359 321

159

3 900

 

1 862 296

1 290 448

1 104 161

631

386

386

1 326

8 700

357 900

 

3 500

 

10 634 310

10 903 000

10 629 100

23 355

43 800

600

3 483 156

3 597 700

3 483 600

6 936

   
     

755 031

729 500

741 500

16 043 350

16 048 607

15 934 082

786 112

781 086

742 486

 

400

400

10

1 600

 

51 832

35 948

35 925

210

30

30

51 832

36 348

36 325

220

1 630

325                 1 640

10 700                 1 100                 1 100

11 025

2 740

1 100

22 010 856 24 034 279 23 533 136

852 659

801 127

30

752 727

0

0

0

0

0

0

0

Bijlage 7 De bijlage inzake economische en functionele classificaties Overzicht b Uitgaven en ontvangsten per functionele categorie

Code

Omschrijving

1995

1996

Uitgaven 1997

1995

Ontvangsten 1996                  1997

06.0           Sociale voorzieningen (algemeen)

06.01         Sociale voorzieningen (algemeen)onderzoek 06.10         Sociale verzekeringen (sociale verzekering algemeen)

06.12         Sociale verzekeringen (sociale verzekering ouderdom)

06.13         Sociale verzekeringen (sociale verzekering gezin)

06.14         Sociale verzekeringen (sociale verzekering werkloosheid)

06.15         Sociale verzekeringen (sociale verzekering arbeidsongeschiktheid)

06.19         Sociale verzekeringen (nog nader te verdelen)

06.2           Sociale bijstand

06.32         Maatschappelijke dienstverlening (kinderen)

06.34         Maatschappelijke dienstverlening (gehandicapten)

06.36         Maatschappelijke dienstverlening (overig)

06.40         Algemene arbeidsaangelegenheden (algemeen)

06.42         Algemene arbeidsaangelegenheden (verhouding/ bescherming)

06.421 Algemene arbeidsaangelegenheden (verhouding/ bescherming) onderzoek

06.43         Algemene arbeidsaangelegenheden (werkgelegenheid)

06.9           Sociale voorzieningen nog nader te verdelen

6                Totaal sociale voorzieningen

Totaal hoofdstuk XV

 

292 339

307 264

304 148

11 100

9 411

8 911

19 487

20 693

20 169

     

1 326

3 700 400

2 700 400

     

4 695 400

6 600 800

6 439 600

9 577

0

1 000

3 641

3 000

       

14 300

12 200

364 100

755 031

729 500

741 500

     

17

0

600

10 554 284

10 860 924

10 330 148

37 265

46 200

 

46 627

28 385

30 500

210

30

30

3 483 156

3 647 700

3 533 600

6 936

   

64 401

73 833

13 582

1 702

3 550

50

26 480

12 893

150

23 650

9 000

300

5 160

5 159

9 672

 

2 764 280 35 463

2 451 716 5 611

2 484 691 4 189

796 6 375

1 936 1 500

336

22 010 856

24 034 279

23 533 136

852 659

801 127

752 727

22 010 856

24 034 279

23 533 136

852 659

801 127

752 727

BIJLAGE8                                              Debijlage inzake voorlichting

BELANGRIJKE VOORLICHTINGSPROJECTEN

Werkgelegenheidsimpuls

Binnen het project Ruim Baan is de aandacht met name gericht op de communicatie met de uitvoerders van het 40 000-banenplan en de experimenten met inzet en behoud van uitkeringen. In 1996 is gebouwd aan het tot stand brengen van een netwerk tussen de uitvoerders en het ministerie van SZW en de uitvoerders onderling. In 1997 moeten gerichte voorlichtingsactiviteiten ervoor zorgen dat de uitwisseling van gedachten en ervaringen (nog) sneller, efficië nter en effectiever kan verlopen.

De voorlichting die in 1996 gestart is aan werkgevers over de lagere loonkosten bij indienstneming langdurig werklozen (WVA), zal doorgezet worden. De nieuwe Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) zal intensief met voorlichting begeleid worden. Hetzelfde geldt voor de nieuwe Wet Sociale Werkvoorziening (WSW). Speciale aandacht zal hierbij besteed worden aan de huidige werknemers van de sociale werkplaatsen.

Armoede

Het accent in de voorlichting ten behoeve van de armoedebestrijding ligt op het tegengaan van het niet-gebruik van voorzieningen waaronder de Bijzondere Bijstand.

In 1996 is hiervoor, in samenwerking met een aantal voorlichters van sociale diensten, een model-communicatieplan gemaakt. De activiteiten in 1997 zullen onder meer gericht zijn op stimuleren van het gebruik van dit model en het bieden van een platform voor het uitwisselen van ervaringen die in de praktijk worden opgedaan.

Terugdringing ziekte en arbeidsongeschiktheid

Werkgevers krijgen te maken met ingrijpende maatregelen inzake de arbeidsongeschiktheid van werknemers. Om hen de gelegenheid te geven zich voldoende tijdig voor te kunnen bereiden op deze nieuwe mogelijkheden en verantwoordelijkheden zal voorlichting tijdens de fase van beleidsontwikkeling een belangrijke rol blijven spelen. In eerste instantie richt de voorlichting zich met name op de uitvoeringsorganisaties en intermediairen. Vervolgens zullen werkgevers zelf rechtstreeks met voorlichting vanuit het ministerie worden benaderd.

Het brede publiek, in het bijzonder (potentiële) werknemers en WAO-ers, zal geïnformeerd moeten worden over de gevolgen en achtergronden van de aanpassingen.

In deze brede voorlichtingscampagne zullen ook de beleidsmaatregelen inzake werving en selectie en reïntegratie ruimschoots aandacht krijgen. Het ministerie zal haar activiteiten zo veel mogelijk afstemmen op de activiteiten van derden als bijvoorbeeld het Tica en de Nationale Commissie Chronisch Zieken (NCCZ), die de komende jaren activiteiten zal ontwikkelen gericht op iedereen met een arbeidshandicap.

Uitvoering sociale zekerheid

De uitvoeringsorganisaties krijgen te maken met de laatste fase in het proces van de nieuwe organisatie sociale verzekeringen.

Vroegtijdige voorlichting is nodig om betrokkenen te informeren over de nieuwe taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheidsverdeling inzake de uitvoering van de sociale zekerheidswetten. De activiteiten zullen zo veel mogelijk in overleg met betrokken partijen worden ontwikkeld.

Oudedagsvoorziening

Een belangrijk onderwerp van discussie is de kabinetsnota Vereisten Sociaal Stelsel waarin voorstellen staan voor de vormgeving van de oudedagsvoorziening. Voorlichting zal in de fase van beleidsontwikkeling een rol gaan spelen om partijen bij het proces te betrekken en te informeren.

Voorzitterschap EU

Het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 1997 vraagt om voorlichtingsactiviteiten gericht op de (internationale en nationale) pers en op doelgroepen als wetenschappers, werkgevers- en werknemersorganisaties en overheidsfunctionarissen van andere EU-landen. De voorlichting zal voor wat SZW betreft met name plaatsvinden rond de themaconferenties die tijdens het voorzitterschap op de beleidsterreinen van het departement worden gehouden en rond de informele en formele sociale raden. Het informatiemateriaal dat hiervoor wordt vervaardigd zal enerzijds gericht zijn op de onderwerpen die tijdens de conferenties en raden aan de orde komen, maar ook meer algemene informatie bevatten over het Nederlandse sociaal-economisch bestel.

In interdepartementaal verband worden verder voorlichtingsacties besproken die meer gericht zijn op voorlichting over de Europese Unie aan brede publieksgroepen tijdens het voorzitterschap.

Flexibilisering

Wetswijzingen op het gebied van tijdelijke contracten, uitzendarbeid en ontslagrecht die voortvloeien uit de nota Flexibiliteit en zekerheid, zullen tijdens de fase van parlementaire behandeling al leiden tot voorlichting aan werkgevers en werknemers.

Ook bij wetsvoorstellen die voortkomen uit de nota Om de kwaliteit van arbeid en zorg, investeren in verlof, zal vroegtijdig de voorlichting ter hand worden genomen. Hierbij gaat het onder meer om een wetsvoorstel voor de aanpassing van het ouderschapsverlof, aanpassing van de vakantiewetgeving en een regeling voor loopbaanonderbreking. Het uitgangspunt is dat de afzonderlijke onderwerpen in de voorlichting ook in hun onderlinge samenhang worden belicht.

Wanneer de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Verbod op onderscheid op grond van arbeidsduur is afgerond, zal ook daarover de voorlichting worden gestart. Het ligt in de bedoeling in de informatievoorziening niet alleen aandacht te besteden aan de inhoud van dit wetsvoorstel, maar ook aan andere voor deeltijders relevante wettelijke regels, zoals bijvoorbeeld op het gebied van de arbeidsvoorwaarden en de sociale zekerheid.

Arbobesluit

Het nieuwe Arbobesluit, de Arboregeling en een aantal beleidsregels zullen in 1997 van kracht worden. De circa 1200 bepalingen van de nu nog bestaande 38 besluiten op arbogebied worden dan teruggebracht naar de bijna 400 bepalingen in één Arbobesluit. Hoewel dit een aanzienlijke reductie is, blijft de materie complex. Voor de voorlichting betekent dit dat naast de directe informatievoorziening aan werkgevers, vooral veel voorlichtingsactiviteiten zullen worden gericht op instanties die werkgevers op arbogebied adviseren: branche-organisaties en arbodiensten. Het is de bedoeling om met de voorlichting een tijdige start te maken; dat wil zeggen dat doelgroepen ook voordat de regelgeving in werking treedt regelmatig op de hoogte worden gebracht van de stand van zaken.

Medezeggenschap

De invoering dit najaar van het wetsvoorstel waarmee de Europese richtlijn wordt geïmplementeerd die internationaal opererende werkgevers verplicht om grensoverschrijdend overleg te voeren met hun werknemers (Euro OR) zal gepaard gaan met gerichte voorlichting aan de ca. 5 000 bedrijven (en hun werknemers) voor wie deze richtlijn in Nederland van belang is.

Over de herziening van de Wet op de Ondernemingsraden, die zoals nu voorzien op 1 januari 1997 in werking treedt, wordt voorlichtingsmateriaal vervaardigd, waarin de wijzigingen worden toegelicht. Dit materiaal is bestemd voor werkgevers met 3 of meer werknemers in dienst (MKB), voor werknemers en meer in het bijzonder voor leden van ondernemingsraden.

Voorts zal dit begrotingsjaar getracht worden in bepaalde branches de oprichting van medezegenschapsorganen verder te stimuleren. Voorlichting speelt daarbij een ondersteunende rol. Het MKB is ook bij deze activiteiten een voorname doelgroep.

Midden- en kleinbedrijf (MKB)

Kleine en middelgrote bedrijven zijn veelvuldig doelgroep van SZW-voorlichting. Met name voor de kleine bedrijven geldt dat zij moeilijk te bereiken zijn. De ondernemer kan niet beschikken over een uitgebreide staf om (overheids)informatie tot zich te nemen of zelf op zoek te gaan naar informatie. Dit betekent dat extra inspanningen nodig zijn om de voorlichting te laten aansluiten bij de informatiebehoefte van kleine bedrijven. Het komend begrotingsjaar zal hieraan veel aandacht worden geschonken bij de afzonderlijke onderwerpen waarbij het MKB doelgroep is. Daarnaast is het de bedoeling om, samen met andere departementen die veelvuldig met het MKB te maken hebben (Economische Zaken en Financiën), op zoek te gaan naar kanalen die met enige regelmaat kunnen worden gebruikt om informatie uit te wisselen met het MKB.

Arbeidsinspectie

De voorlichting van de Arbeidsinspectie verloopt in 1997 langs twee sporen. Een spoor is erop gericht met enige regelmaat de resultaten van inspectiewerkzaamheden bekend te maken aan een brede doelgroep van werkgevers en hun organisaties. Doel van deze voorlichting is het verantwoorden van inspectiewerkzaamheden, de verbreiding van verbeteringsvoorbeelden en het bekendheid geven aan taken en werkzaamheden van de dienst. Het tweede spoor richt zich op bedrijfstakge- wijze voorlichting in het kader van inspectieprojecten veelal in samenwerking met de bedrijfstak en branche-organisaties.

Emancipatie

Op het beleidsterrein emancipatie is de koers uitgezet voor de periode 1997–2000. De voorlichtingsactiviteiten zullen deze koers volgen.

Communicatie zal in ieder geval worden ingezet om de twee overkoepelende thema’s «het veranderen van de dagindeling van de samenleving» en «het opsporen en verminderen van het ongezien onderscheid naar sekse» breed te agenderen.

In april 1997 zal voor het algemene publiek het eerste Jaarboek Emancipatie verschijnen. Thema is de combineerbaarheid van arbeid en zorg. Verder bevat het jaarboek gegevens uit de emancipatiemonitor. Ook zal het periodiek Op Gelijke Voet worden uitgegeven.

Interne en institutionele voorlichting

In de interne en institutionele voorlichting wordt geëxperimenteerd met de inzet van nieuwe electronische media. In 1996 is ten behoeve van de interne informatievoorziening en voorlichting gestart met een zogenaamde Infoserver die de SZW-medewerker in staat stelt via de eigen PC de voor het werk relevante voorlichting en informatie tot zich te nemen.

In 1997 wordt het experiment met de Infoserver voortgezet en geëva-lueerd. Deze electronische vorm van informatievoorziening moet onder meer leiden tot vermindering van het papiergebruik en een actuele en snelle informatievoorziening zowel in het Haagse ministerie als in de regionale vestigingen.

Voor de communicatie met intermediaire doelgroepen en (op termijn) met het publiek start ook SZW een eigen «site» op Internet. In de komende periode zal met dit nieuwe medium ervaring worden opgedaan teneinde de mogelijkheden ervan ten volle te kunnen benutten tegen de tijd dat communiceren via Internet tussen burger, intermediair en overheid geen zeldzaamheid meer is maar de gewoonste zaak van de wereld. De SZW-site zal volledig worden afgestemd met de gemeenschappelijke interdepartementale Internet-ontwikkelingen.

Evaluatieresultaten voorlichting Algemene bijstandswet

In 1996 is een voor- en tussenmeting uitgevoerd ter evaluatie van de voorlichtingscampagne in het kader van de nieuwe Algemene bijstandswet. De campagne was bedoeld om de belangrijkste veranderingen in de Abw bekend te maken. Uit het onderzoek is gebleken dat deze campagne, in vergelijking met andere voorlichtingscampagnes, een gemiddeld bereik heeft gehad, namelijk minstens 23 procent.

De resultaten van een onderzoek over o.a. het gebruik van de voorlichtingsmiddelen die zijn ingezet richting uitvoerders, waren op het moment van het samenstellen van deze tekst nog niet beschikbaar.

Het resultaat van beide evaluaties is vertrekpunt voor mogelijke vervolgactiviteiten in de voorlichting.

Evaluatieresultaten voorlichting Arbeidstijdenwet

Bij de invoering van de Arbeidstijdenwet is een Postbus 51-campagne gestart om de kennis over het onderwerp te vergroten en om het onderwerp op de maatschappelijke agenda te plaatsen. Doelgroep was het werkende en werkzoekende deel van de beroepsbevolking. Als gebruikelijk is de campagne met voor- en na-onderzoek begeleid.

Het bereik van de campagne is middelmatig. Weliswaar blijkt ruim een derde deel van de doelgroep van de campagne twee maanden na aanvang van de campagne bekend te zijn met het bestaan van de nieuwe Arbeidstijdenwet, maar slechts 15% heeft dit via de massamediale campagne vernomen. De overige 21% is via andere kanalen (krant, werkgever, televisie algemeen) op de hoogte geraakt.

Op basis van het resultaat zal bezien worden in welke vorm vervolg-voorlichtingsacties worden ingezet.

Externe advisering

In een enkel geval wordt voor de advisering over de voorlichtingsstrategie extern adviescapaciteit ingehuurd. Dit gebeurt alleen wanneer de interne adviescapaciteit (tijdelijk) niet toereikend is of in de vorm van second opinion. In 1996 bleef de uitgave hiervoor beneden de f 100 000. Ook in 1997 zal dat het geval zijn. Op welke projecten tijdelijk externe adviescapaciteit noodzakelijk zal zijn, is nu niet te voorzien. Het voornemen bestaat om voor de voorlichting over de veranderingen in de sociale verzekeringen (PEMBA e.d.) externe adviescapaciteit in te huren als klankbord.

De uitgaven in verband met voorlichting

De directie Voorlichting, Bibliotheek en Documentatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestaat uit een afdeling Persvoorlichting inclusief een bureau Presentatie, een afdeling Voorlichting aan publiek en intermediairen inclusief een Conferentiebureau, een afdeling Bibliotheek en Documentatie inclusief Telefonische Publieksinformatie en Persdocumentatie («knipseldienst»), en een bureau bedrijfsvoering dat directiebrede ondersteuning biedt op bedrijfsvoeringsterrein.

Het voorlichtingsbudget

– externe voorlichtingsprojecten vakdepartement SZW          f 3 966 000

– idem DCE                                                                                      –450 000

– interneeninstitutionele voorlichting                                         –650 000

– infrastructurele kosten                                                                –510 000

1  Exclusief de kosten voor bibliotheek en documentatie. Deze worden voor 1996 geraamd op f 463 000. Deze uitgaven en die op het voorlichtingsbudget corresponderen met het onder artikel 11.06 Voorlichting voor 1996 opgenomen bedrag ad f 6,0 miljoen.

2  De subsidie aan het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) is tevens opgenomen in bijlage 6 (de subsidiebijlage).

Totaal                                                                                              f5576 0001

De personeleenmateriëlekosten                                              –3951 000

Subsidie in verband met voorlichting2                                         – 105 000

TOTAAL UITGAVEN IN VERBAND MET VOORLICHTING         f 9 632 000

BIJLAGE 9

Beleidsevaluerend onderzoek

DEEL A: AFGEROND EVALUATIEONDERZOEK

  • 1. 
    Arbeidsreïntegratiemogelijkheden van arbeidsongeschikten (Arbeidsmarkt)

De vermindering van het gebruik van de arbeidsongeschiktheidsregelingen zal, onder andere, bereikt moeten worden, doordat personen in grotere getale en eerder na het ontstaan van arbeidsongeschiktheid (weer) gaan deelnemen aan het arbeidsproces dan tot nu toe het geval was. In een aantal gevallen zal dit bevorderd kunnen worden door aanpassing van het werk, de werkplek en/of de arbeidsomstandigheden aan beperkingen van de werknemer ten gevolge van ziekte of gebrek. Doorgaans wordt ervan uitgegaan, dat dit zo kort mogelijk na het ontstaan van die arbeidsongeschiktheid dient plaats te vinden.

Het is op dit moment onduidelijk, in hoeverre door deze aanpassing van het werk, de werkplek en/of de werkomgeving bevorderd kan worden, dat arbeidsongeschikte personen (weer) deel gaan nemen aan het arbeidsproces. Evenmin is bekend, in hoeverre mogelijkheden hiervoor ook worden benut.

1 Paswerk is een door het NIPG/TNO in opdracht van het ministerie ontwikkelde methode die als hulpmiddel kan dienen bij het zoeken naar noodzakelijke werk-aanpassingen ten behoeve van de reïntegratie van arbeidsongeschikten.

Het doel van het onderzoek was:

a: het geven van een schatting van de mate waarin werkaanpassingen kunnen bijdragen aan een hernieuwde deelname aan het arbeidsproces na een periode van arbeidsongeschiktheid;

b: het geven van een schatting van de mate waarin in de praktijk de mogelijkheden voor werkaanpassingen worden onderkend;

c: het verschaffen van inzicht in de factoren die samenhangen met de mate waarin en de wijze waarop mogelijkheden tot werkaanpassing benut worden, waaronder het gebruik van art 57/ art 57a AAW;

d: het aangeven van het effect van de toepassing van Paswerk1 op de mate van realisatie van een werkaanpassing en op de bevorderende en belemmerende factoren bij de realisatie van de aanpassing.

Rapport:

«Werkaanpassing bij reïntegratie na ziekte». [nog niet gepubliceerd]

2 Evaluatie Jeugdwerkgarantiewet (JWG) (Arbeidsmarkt)

Deze studie besteedt aandacht aan de uitvoering en resultaten van de JWG in de periode juli 1993 tot september 1995. Daarnaast wordt ook ingegaan op het Activerende Arbeidsmarktbeleid voor Jongeren (AAJ), waarvan de JWG een onderdeel vormt. De volgende vragen staan centraal:

  • 1) 
    Hoe hebben de doelgroepen van AAJ respectievelijk JWG zich ontwikkeld?
  • 2) 
    In hoeverre is de sluitende aanpak gerealiseerd?
  • 3) 
    Wat is de effectiviteit van AAJ en JWG in termen van bereik en doorstroming naar regulier werk, en hoe is de leegloop binnen de JWG?
  • 4) 
    In hoeverre zijn de JWG-garantiebanen additioneel?
  • 5) 
    Wat zijn de effecten van openstelling van de marktsector?
  • 6) 
    Wat zijn de effecten van de invoering van de voorbereidingsovereenkomsten?
  • 7) 
    Wat is het effect van de verruimde sanctiemogelijkheden?
  • 8) 
    Hoe is de uitvoeringspraktijk en wat is de invloed daarvan op de resultaten?
  • 9) 
    Wat is het effect van het opschuiven van de leeftijdsgrens in de JWG?

10)Welke uitbreidingsmogelijkheden zijn er voor JWG-banen?

  • 11) 
    Hoe verhouden zich de resultaten tot die van de vorige studie uit

1993?

Rapport:

«Evaluatie Jeugdwerkgarantiewet.» (Den Haag, VUGA, mei 1996)

  • 3. 
    De positie van mensen met een ernstige psychische handicap in de sociale werkvoorziening (Arbeidsmarkt)

Regelmatig worden van verschillende kanten de zorgelijke positie van mensen met een ernstige psychische handicap op de arbeidsmarkt, het groeiend aandeel van psychisch arbeidsongeschikten bij de WAO-instroom en het tekort van op arbeid georiënteerde voorzieningen voor deze groep, gesignaleerd. Ook wordt daarbij onder meer vanuit de zorgsector kritiek geuit op de sociale werkvoorziening, vanwege vermeende ontoegankelijkheid en inadequaat functioneren voor deze groep.

Het onderzoek, dat een verkennend en inventariserend karakter heeft, kent als doelstelling het geven van een indicatie van de mate waarin mensen met een ernstige psychische handicap in de sociale werkvoorziening werkzaam zijn en van de factoren die daarop van invloed zijn.

Rapport:

«Sociale werkvoorziening en psychiatrie: De toegankelijkheid van de sociale werkvoorziening voor mensen met een psychiatrische achtergrond». (Utrecht, Ncbv, mei 1996)

  • 4. 
    Financieel verdeelmodel (Arbeidsmarkt)

Bij de bekostiging van de uitvoering van de WSW wordt gebruikt gemaakt van een systeem van budgetfinanciering dat gebaseerd is op het financieel verdeelmodel. Onderzocht is hoe het verdeelmodel in de praktijk functioneert en in hoeverre aan de doelstellingen van het verdeelmodel wordt voldaan. Het gaat hierbij in het bijzonder om de rol van het verdeelmodel wat betreft de ontwikkeling van het aantal SW-arbeidsplaatsen, de lengte van de wachtlijst (personen voor wie nog geen plaats is bij een SW-bedrijf) en de mate waarin bij gelijke omstandigheden een gelijke vergoeding per SW-arbeidsplaats wordt gegeven.

Rapport

Financieel verdeelmodel sociale werkvoorziening; Onderzoek ten behoeve van de evaluatie van het financieel verdeelmodel sociale werkvoorziening 1989–1994. (Den Haag, VUGA, oktober 1995)

  • 5. 
    Effectiviteit trajectbemiddeling (Arbeidsmarkt)

Het onderzoek geeft inzicht in het aantal leden van de doelgroep dat in een bepaalde periode is bemiddeld naar betaalde arbeid, hoeveel er zijn teruggevallen in een «passieve» uitkeringssituatie en hoeveel er zijn uitgestroomd naar overige bestemmingen zoals de banenpool waarbij geen sprake is van fase in het traject.

Voorts is gekeken naar omvang van de middelen die door de begeleidende instanties voor trajectbemiddeling worden ingezet en hoe deze inzet zich verhoudt tot het uiteindelijke resultaat.

Rapport:

«Evaluatie trajectbemiddeling: effect, efficië ntie en meerwaarde». [nog

niet gepubliceerd]

  • 6. 
    Ex ante meetinstrument kosten en baten van additionele arbeid (Arbeidsmarkt)

Conclusie uit het in 1994 afgeronde onderzoek «kosten/baten analyse additionele arbeid» was dat, gelet op de recente ontwikkelingen in het kader van het activerend arbeidsmarktbeleid, veeleer behoefte bestond aan een ex-ante meetinstrument. In 1995 is een brede variëteit aan mogelijkheden geboden voor het creëren van gesubsidieerde banen. De mogelijkheid op voorhand een inschatting te maken van de kosten en baten en de te verwachten mate van verdringing objectiveert het keuzeproces voor subsidietoedeling.

Doel van dit onderzoek was het ontwikkelen van een instrument waarmee kosten en baten van projecten die in het kader van regelingen van gesubsidieerde arbeid worden ondernomen, ex ante, dus vóór daadwerkelijke subsidietoekenning, kunnen worden vastgesteld. Het aspect van verdringing heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld.

Rapport:

«Kosten en baten van gesubsidieerde arbeid». (Amsterdam, Regioplan,

januari 1996)

  • 7. 
    Onderzoek ten behoeve van de evaluatie van het Profielensysteem Meetinstrument Doeltreffendheid Sociale Werkvoorziening, 1e fase (Arbeidsmarkt)

In 1987 is voor de Sociale Werkvoorziening de Beleidsoperatie Budgetfinanciering, Decentralisatie en Deregulering Sociale Werkvoorziening (BDD) van start gegaan. In dit kader is per 1 januari 1989 een experimentele periode gestart. De opzet was een vorm van budgetfinanciering voor de Sociale Werkvoorziening te ontwikkelen. Ook werd gestreefd naar een andere bemoeienis van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de uitvoering van de WSW: een beoordeling achteraf van de resultaten van de uitvoering van de Sociale Werkvoorziening op doeltreffendheid en rechtmatigheid. Ten behoeve van deze beoordeling achteraf van de resultaten werd een toetsingsintrumentarium ontwikkeld. Tot dit toetsingsinstrumentarium behoort het Profielensysteem SW ten behoeve van de vaststelling van de mate waarin de feitelijk verrichte arbeid past bij de capaciteiten van een SW-werknemer.

In dit onderzoek is nagegaan in welke mate bestuurlijke eenheden het Profielensysteem SW toepassen en in hoeverre de gehanteerde versie van het Profielensysteeem SW hanteerbaar en bruikbaar wordt gevonden.

Rapport:

«Evaluatie Profielensysteem Sociale Werkvoorziening: toepassing,

hanteerbaarheid en bruikbaarheid». [nog niet gepubliceerd]

  • 8. 
    Evaluatie regelgeving schadelijk geluid (Arbeidsomstandigheden)

Voor schadelijk geluid bestaat in Nederland sinds 1 987 wetgeving. Eind 1991 is deze regelgeving aangescherpt naar aanleiding van de EG-richtlijn schadelijk geluid. Binnen enkele jaren zal de EG-richtlijn Fysische Agentia van kracht worden, waarin geluid ook onderwerp is. Eind juni 1994 is een evaluatie-onderzoek gestart, dat inzicht moest geven in de naleving, effectiviteit en handhaving van de regelgeving geluid in de arbeidssituatie.

De uitkomst van het onderzoek zal eventueel gebruikt worden bij de implementatie van de EG-richtlijn Fysische Agentia en met name ten behoeve van eventuele bijstellingen van het uitvoeringsbeleid.

Rapport:

«Lawaai op de werkplek, een evaluatie van de wetgeving voor schadelijk

geluid op de arbeidsplaats». ((Den Haag, VUGA, september 1995)

  • 9. 
    Evaluatie registratieverplichting gevaarlijke stoffen (Arbeidsomstandigheden)

Sinds het van kracht worden van het vernieuwde Veiligheidsbesluit voor Fabrieken en Werkplaatsen en het Veiligheidsbesluit Restgroepen, geldt binnen de bedrijven die vallen onder de werking van deze besluiten een algemene registratieverplichting ten aanzien van gevaarlijke stoffen. Bovendien is sinds 1991 is een aanvullende registratieverplichting m.b.t. kankerverwekkende stoffen van kracht geworden. Registratieverplichting is geen doel op zich, maar een hulpmiddel om de bewustwording binnen bedrijven ten aanzien van de gevaren van het werken met kankerverwekkende stoffen te vergroten. Tevens bieden de te registreren gegevens belangrijke aanknopingspunten voor een risico-inventarisatie en -evaluatie.

De bedoeling van het onderzoek was om inzicht te krijgen in naleving en effectiviteit (mn. hulpmiddel voor bewustbewording) van de registratieverplichting.

Op grond van de resultaten kan zonodig gerichte interventie ter optimalisering van het instrument «registratieverplichting» plaatsvinden.

Rapport:

«De registratieplicht gevaarlijke stoffen geëvalueerd; Een onderzoek naar de effectiviteit van de registratieplicht voor gevaarlijke stoffen en de aanvullende registratieplicht voor kankerverwekkende stoffen als instrument van het arbeidsomstandighedenbeleid». [nog niet gepubliceerd]

  • 10. 
    Evaluatie AMvB sexuele intimidatie en agressie en geweld (Arbeidsomstandigheden)

Er is wetgeving voor de bescherming van werknemers tegen sexuele intimidatie en agressie en geweld (per 1/1/94). De wetgeving op het gebied sexuele intimidatie en agressie en geweld verplicht tot evaluatie na vijf jaar; dit vereist inventarisatie van de stand van gegevens rond het moment van invoering regelgeving (nulmeting).

De bedoeling is om inzicht te krijgen in effecten van regelgeving op het nemen van maatregelen door werkgevers.

Mogelijke beleidsconclusies: inzet andere instrumenten, zo nodig bijstelling regelgeving.

Rapport:

«Seksuele intimidatie en agressie en geweld onder de werkingssfeer van de Arbowet:de werkgeversinspanningen ten tijde van de inwerkingtreding van wetswijziging». (Den Haag, MIN SZW, 1995 Werkdocumenten SZW no 3)

  • 11. 
    Evaluatie basisnormering chemische stoffen (Arbeidsomstandigheden)

De Nederlandse MAC-waarden zijn voor het grootste deel overgenomen van de Amerikaanse Threshold Limit Value-lijst. De laatste jaren is steeds meer twijfel gerezen of deze waarden voldoende bescherming bieden aan werknemers die aan de bijbehorende stoffen blootstaan. In dit project zijn alle onderbouwingen van de MAC-waarden uit de Nederlandse MAC-lijst beoordeeld op hun validiteit.

Een tweede stap is het onderzoeken wat het belang van de stoffen op de Nederlandse MAC-lijst voor de Nederlandse werkplek. Hiervoor wordt zowel de grootte van de groep blootgestelde werknemers bepaald als de mate waarin deze werknemers aan deze stoffen blootstaan.

De bedoeling van het onderzoek is te komen tot een prioriteitenlijst van stoffen die in aanmerking komen voor vaststellen van «eigen» Nederlandse grenswaarden voor de werkplek in de daarvoor bestaande drietrapsprocedure.

Rapport:

«Evaluatie basisnormering chemische belasting op de werkplek. deel 1: Prioritering van stoffen voor het vaststellen van wettelijke grenswaarden op basis van gezondheidskundige overwegingen. deel 2: Prioritering van stoffen voor het vaststellen van wettelijke grenswaarden op basis van arbeidshygiënische relevantie in Nederland». [nog niet gepubliceerd]

  • 12. 
    Onderzoek naar de behoefte aan en noodzaak tot afstemming van verschillende regelgeving en/of de uitvoering daarvan (Arbeidsomstandigheden)

In dit onderzoek is onderzocht met welke overheidseisen ten gevolge van wet- en regelgeving, vergunningen en inspecties door overheidsinstellingen, werkgevers in het MKB geconfronteerd worden, en in hoeverre zij knelpunten bij de afstemming ervaren. Deze knelpunten kunnen gevolgen hebben voor met name de invoering van systematische arbo-, milieu- en/of kwaliteitszorg. Ook zijn oplossingen hiervoor geïnventari-seerd.

Conclusie:

Op dit moment ervaren de bedrijven en overheden weinig knelpunten bij de integratie van zorg op het gebied van arbeidsomstandigheden, milieu en kwaliteit, die voortvloeien uit arbo- en milieuwet- en -regelgeving. De wél aanwezige knelpunten komen veelal voort uit interpretatieverschillen van bepaalde wet- en regelgeving en zijn door middel van overleg op te lossen. Daarnaast is het aantal gesignaleerde knelpunten gering omdat nog weinig bedrijven bezig zijn met een gecombineerde aanpak van arbo, milieuzorg en kwaliteit en dus eventuele knelpunten niet hebben kunnen ervaren.

Rapport:

«Afstemming van regelgeving en toezicht bij zorg voor arbeidsomstandigheden, milieu en kwaliteit». (Den Haag, MIN SZW, 1995 Werkdocumenten SZW no 11)

  • 13. 
    Effectiviteit wet gelijke behandeling (Arbeidsverhoudingen)

Door middel van interviews met betrokkenen in vier bedrijfstakken (onderwijs, gezondheidszorg, verzekeringswezen en machine-industrie) wordt inzicht gegeven in de manier waarop de wet in de praktijk werkt. Centraal hierbij staan de volgende vragen: in hoeverre is de regeling bekend; zijn de in de wet voorziene procedures van handhaving bekend en toegankelijk; welk relatief gewicht wordt door werkgevers aan de wet toegekend; in hoeverre heeft men, gezien de praktische problemen die men ondervindt bij de toepassing van de wet, kritiek op de bestaande regeling. Enkele conclusies: de interesse voor en de kennis van de gelijke-behandelingswetgeving is gering, en de grootte van de onderneming noch de bedrijfstak zijn hierop van invloed; opzettelijk gemaakt direct onderscheid wordt als zodanig herkend en komt, volgens de respondenten, nauwelijks voor; indirect onderscheid wordt in de regel niet herkend als een vorm van onderscheid tussen vrouwen en mannen; degenen die een situatie op rechtmatigheid moeten beoordelen richten zich op hun eigen rechtvaardigheidsgevoel, en waar het formele voorschriften aangaat op de toepasselijke CAO of andere regelingen die binnen de onderneming gelden; het bestaan van de Commissie gelijke behandeling is nauwelijks bekend; het aanspannen van een procedure door werknemers of het voeren van een groepsactie door bijvoorbeeld de OR of vakbond wordt, uit vrees voor verstoorde verhoudingen, vaak vermeden. Aanbevelingen: voorlichting door de overheid en de CGB; publiciteit naar aanleiding van concrete (rechts)zaken; procedurebeschrijving in de WOR.

Rapport

«De effectiviteit van de Wet gelijke behandeling m/v; Tweede deelonderzoek». (Den Haag, VUGA, december 1995).

  • 14. 
    Evaluatie van WBVV en WBGV-regeling (Arbeidsverhoudingen)

De bedoeling van het onderzoek was inzicht te krijgen in mogelijke knelpunten en (ongewenste) neveneffecten als gevolg van de regelingen; van het WBGV worden inmiddels in aanvullend onderzoek ook de bedrijfseconomische gevolgen onderzocht.

Deze aanvulling betreft het Werktijdenbesluit voor Geneeskundigen en Verloskundigen (WBGV), die op 1 februari 1993 in is werking getreden. De sociale partners zijn van oordeel dat er een financiële analyse en toetsing van de aannames waarop het WBGV gebaseerd is, nodig is. De kostenconsequenties worden als een majeur knelpunt ervaren.

Nader beleid is wellicht noodzakelijk op basis van de resultaten van de evaluatie. Bovendien kunnen er gevolgen verwacht worden m.b.t. het beleid terzake van de specialisten alsmede de verhouding tussen specialisten en assistenten.

Rapport:

«Werk- en rusttijden in de gezondheidszorg; evaluatie van het WBVV en

het WBGV.» (Den Haag, VUGA, mei 1996)

  • 15. 
    Evaluatie decentralisatie bijzondere bijstand (Bijstandszaken)

In 1991 is de verlening van bijzondere bijstand in het kader van de ABW gedecentraliseerd om de gemeenten beter in staat te stellen rekening te houden met de individuele omstandigheden van de aanvrager. Onderzocht is in hoeverre de decentralisatie heeft geleid tot maatwerk in de bijstandsverlening op gemeentelijk niveau en op welke punten er onder het decentrale stelsel rechtsverschillen tussen de gemeenten bestaan. Het onderzoek heeft zich met name gericht op de verlening van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, medische kosten, schulden en de kosten van scholing en kinderopvang. Daarnaast is aandacht besteed aan de wijze waarop gemeenten omgaan met de eigen bijdrage van clië nten (de bepaling van draagkracht en de toepassing van het drempelbedrag). Uit het onderzoek blijkt dat nogal wat gemeenten onvoldoende maatwerk leveren op het gebied van bijstandsverlening. Ook zijn de rechtsverschillen tussen de gemeenten aanzienlijk bij enkele vormen van bijstandsverlening, namelijk bij de normstelling voor duurzame goederen, bij de schuldhulpverlening en bij de bepaling van de eigen bijdrage van clië nten.

Rapport:

«Maatwerk en rechtsgelijkheid in de bijzondere bijstandsverlening:een

studie naar de effecten van decentralisatie» (Den Haag, VUGA, augustus

1995)

  • 16. 
    Evaluatie Wet Voorzieningen Gehandicapten (Bijstandszaken)

Het rapport laat zien hoe het gemeentelijk beleid eruit ziet en tot welke verstrekkingen dat heeft geleid. Beschreven wordt vervolgens hoe gemeenten de uitvoering hebben georganiseerd: hoe is de komst van de Wvg voorbereid, hoe ziet het «Wvg-loket» eruit, wordt er met andere gemeenten samengewerkt, welke taken worden uitbesteed? Daarna wordt het behandelingstraject beschreven, van de aanvraag voor een voorziening tot en met de verstrekking ervan. In elk hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de meningen en ervaringen van cliënten. Ook de rechtsbescherming en jurisprudentie komen aan de orde. Een apart hoofdstuk is gewijd aan de financiële consequenties van de Wvg, zowel in algemene zin, als voor de gemeenten en de clië nten.

Rapport:

«Een verstrekkende wet: Evaluatie van de Wet voorzieningen gehandicapten, eerste meting». (Den Haag, VUGA, september 1995)

  • 17. 
    Gemeentelijke kosten woningen verblijfsgerechtigden en VVTV-ers (Bijstandszaken)

Resultaten van een schriftelijke enquête gehouden onder 131 gemeenten naar de kosten die ze maken voor de inrichting van woningen voor twee groepen asielzoekers: personen met een A- of vtv-status (permanent verblijfsgerechtigden) en personen met een vvtv-status (voorwaardelijk verblijfsgerechtigden). De permanent verblijfsgerechtigden kunnen wat betreft de kosten van huisvesting en levensonderhoud eenzelfde beroep doen op de sociale voorzieningen (huursubsidie, bijzondere bijstand) als andere Nederlandse ingezetenen. De voorwaardelijk verblijfsgerechtigden kunnen dat niet. Zij ontvangen – hetzij in geld, hetzij in natura – een bijdrage van de gemeente, die voor deze groep personen op grond van de Zorgwet vvtv’ers een zorgplicht heeft. Bij de berekening van de gemeentelijke kosten van woninginrichting is gekeken naar drie hoofdcomponenten: initiële uitgaven voor woninginrichting, initiële uitgaven voor gebruiksklaar maken van woning en terugbetalingen (aflossing door verblijfsgerechtigde).

Rapport:

«Gemeentelijke kosten van inrichting van woningen voor permanent en voorwaardelijk verblijfsgerechtigden». (Werkdocument Ministerie van SZW, no 16, november 1995).

  • 18. 
    Evaluatie multidisciplinaire fraudeteams (Bijstandszaken)

In 1994 zijn in de vier grote gemeenten Regionale Interdisciplinaire Fraudeteams (RIF’s) opgericht. Hierin werken sociale dienst, Belastingdienst, bedrijfsverenigingen, Openbaar Ministerie, politie en andere instanties samen teneinde belasting-, premie- en uitkeringsfraude op projectmatige basis te bestrijden. Onderzocht is hoe deze nieuwe manier van bestuurlijke handhaving in de praktijk verloopt. In dit kader komen de volgende vragen aan de orde: is de beoogde wijze van bestuurlijke handhaving tot stand gekomen?; leidt de wijze van werken van de RIF’s tot de gewenste versterking van de fraudebestrijding?; wat zijn de kosten en baten van de RIF’s?; welke conclusies zijn te trekken met het oog op de verdere ontwikkeling van het instrument RIF?

Rapport

«Regionale Interdisciplinaire Fraudeteams. Een evaluatie». (Den Haag,

VUGA, mei 1996)

  • 19. 
    Evaluatie bijdrageregeling incentive ABW

Bij de huidige opzet van de incentiveregeling is voor de vaststelling van de gemeentelijke incentive, vanwege een administratief eenvoudige uitvoering voor zowel RIjk als gemeente, gekozen voor een saldobenadering. Het onderzoek heeft onderzocht of in de huidige regeling de incentives inderdaad aan die gemeenten worden uitgekeerd, die inspanningen hebben verricht op het terrein van de bestrijding van langdurig werkloosheid. Daarnaast is onderzocht of de gehanteerde veronderstellingen in het incentivemodel met betrekking tot de (causale) samenhang tussen de verschillende variabelen juist is en wat dat betekent voor eventueel te hanteren correctiefactoren.

Rapport:

«Mooi meegenomen: evaluatie bijdrageregeling incentive algemene bijstand» door R. Olieman, J. de Koning, E.F. van Bokhoven en M.A. Spierings (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Nederlands Economische Instituut, afdeling Arbeidsmarkt en Onderwijs te Rotterdam.

  • 20. 
    Verhaal/Terugvordering Bijstandeffecten (Bijstandszaken)

Sinds 1 augustus 1992 is de nieuwe verhaalswetgeving van kracht die gemeenten verplicht kosten van bijstand te verhalen en terug te vorderen. Dit onderzoek beoogt meer inzicht te geven in de kosten en opbrengsten van verplichte terugvordering en verhaal, en effecten van de nieuwe verhaalsparagraaf op zich.

Rapport:

«Effecten van de nieuwe verhaalsparagraaf. Onderzoek naar de volume en financië le effecten van de nieuwe terugvorderings- en verhaalswetgeving van1augustus 1992». [nog niet gepubliceerd]

  • 21. 
    Kosten/baten gegevensuitwisseling GSD (Bijstandszaken)

Vier vormen van structurele gegevensuitwisseling zijn beoordeeld op kosten en baten: de gegevensuitwisseling met de Gemeentelijke Basis Administratie, de Vreemdelingendienst, de Informatie Beheergroep en de Belastingdienst.

Rapport:

«De kosten gaat voor de baat uit. Onderzoek naar de kosten en baten van gegevensuitwisselingen van sociale diensten met andere instanties». [nog niet gepubliceerd]

  • 22. 
    Beslagwetgeving (Bijstandszaken)

Het wetsvoorstel tot wijziging van de Faillissementswet in verband met de schuldsanering natuurlijke personen bevat de mogelijkheid dat personen met financiële schulden een schuldsaneringsregeling laten vaststellen. Gedurende de looptijd van deze regeling rust er een algemeen beslag op de bezittingen (waaronder de inkomsten) van de schuldenaar. Een gedeelte van de inkomsten komt echter aan de schuldenaar toe. Voor het bepalen van de omvang van deze beslagvrije voet is aansluiting gezocht bij de beslagwet en het daarin gehanteerde percentage van 90% van het geldende bijstandsniveau. In de Tweede Kamer is discussie ontstaan of de 90%-norm leidt tot een te zware financiële belasting voor de schuldenaar, waarna in een motie is aangedrongen op evaluatie van de beslagvrije voet.

In het onderhavige rapport wordt verslag gedaan van deze evaluatie. Ten eerste is nagegaan wat de omvang van de beslagproblematiek is: hoeveel executoriale beslagen vinden per jaar plaats en wat zijn de kenmerken van de schuldenaars, de schulden en de beslagregeling. Ten tweede is onderzocht hoe de 90%-norm in de praktijk uitwerkt. Er is een vergelijking gemaakt tussen de normstelling en overige (al dan niet) vergelijkbare schuldregelingen, en er is bekeken in hoeverre zich tijdens of na de afbetalingsperiode nieuwe schuldproblemen voordoen. Voor de evaluatie zijn er in de periode november 1995 – januari 1996 interviews gehouden en is er dossieronderzoek verricht bij gerechtsdeurwaarderskantoren, de Belastingdienst en gemeentelijke sociale diensten.

Rapport

«Beslag op loon of uitkering. Evaluatie van de beslagvrije voet». (Leiden,

Research voor beleid, maart 1996)

  • 23. 
    De positie van de cliënt in de ABW (Bijstandszaken)

Longitudinaal onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-4), had als hoofdvragen de financiële positie van de cliënt, de relatie cliënt – arbeidsmarkt, de maatschappelijke integratie van de clië nt, en de hantering en beoordeling van de bijstand. Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen zijn ook gegevens verzameld die inzicht geven in de feitelijke achtergrondkenmerken van de cliënt.

Over de eerste meting van dit onderzoek zijn in het voorjaar van 1994 reeds drie deelrapportages verschenen, onder de titel «Van bijstand naar baan», «Een kwestie van geld» en «Bijstand op maat».

Rapport:

«In en uit de bijstand» (Den Haag, VUGA, juni 1996)

  • 24. 
    Uitvoering en gedragseffecten van sancties in de Rww(Bij-standszaken)

Ten einde de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid in het sanctiebeleid te verbeteren werd in 1992 de «Handleiding voor toepassing van administratieve sancties in de RWW», waaraan gemeenten formeel niet gebonden waren, vervangen door de «Regeling Sanctiebepalingen RWW» met dwingend voorgeschreven regels. Nagegaan is hoe de gemeenten de sanctiebepalingen die zijn gericht op arbeidsinpassing uitvoeren en wat daarvan het effect is op het arbeidsmarktgedrag van clië nten. Uit het onderzoek blijkt dat de sanctietoepassing nog steeds te wensen overlaat. Gemeenten pakken RWW-ers die zich schuldig maken aan «verwijtbaar gedrag» selectief aan. Van een lik-op-stuk-beleid, zoals beschreven in de «Regeling Sanctiebepalingen RWW» is nog nauwelijks sprake. Er zijn grote verschillen in gemeentelijke procedures, lokale afspraken en contacten met andere instanties (arbeidsbureaus en dergelijke). Ook de werkwijze van bijstandsambtenaren varieert. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoering van de sanctiebepalingen te verbeteren. Dit geldt in het bijzonder voor het uitwisselen van gegevens over het gedrag van de cliënt tussen de sociale dienst, het arbeidsbureau en de bedrijfsvereniging.

Rapport:

«Straf of stimulans? Het toepassen van sancties als arbeidsmarktinstrument in de RWW.» (Den Haag, VUGA, 1995)

  • 25. 
    De werking en effecten van de partner- en middelentoets (Bijstandszaken)

Onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-6) naar de vraag op welke wijze de uitvoeringsorganen de partner- en middelentoets in de AOW, TW, IOAW en ABW uitvoeren, en welke effecten de partner- en middelen-toetsen hebben bij de overgang van WW naar ABW op de situatie van (potentiële) clië nten die deze toetsen ondergaan. Het onderzoek wil de effecten inzichtelijk maken van variaties in cliëntkenmerken, cliënt-gedragingen en uitvoeringspraktijken op het resultaat van partner- en middelengetoetste regelingen. Het uitvoeringsonderzoek bestaat uit een juridische inventarisatie, participerende observatie bij kantoren van SVB en GAK en bij GSDen en vraaggesprekken met uitvoeringsfunctionarissen. (Over het uitvoeringsonderzoek-ABW is inmiddels gerapporteerd onder de titel «Regels en realiteit»). Het cliëntonderzoek bestaat uit een herhaalde bevraging van cliënten, voor en na uitstroom uit de WW (c.q. instroom in de ABW).

Rapport:

«De werking van de partner- en middelentoets». [nog niet gepubliceerd]

  • 26. 
    Evaluatie inspanningsverplichting gemeenten (380 mln)

In een vooronderzoek is gekeken of en hoe de gemeenten de in het Bijstandsaccoord afgesproken inspanningsverplichting ad f 380 mln hebben gerealiseerd. Deze f 380 mln is berekend op basis van invoering van o.a. een nieuwe normsystematiek en het geven van een grotere verantwoordelijkheid aan gemeenten. Het kabinet gaat namelijk ervan uit dat door het verlagen of beëindigen van ten onrechte verstrekte uitkeringen aan alleenstaanden de nieuwe toeslagensystematiek ertoe zal leiden dat voor gemiddeld twee van de drie alleenstaanden de maximale toeslag van 20% zal worden toegekend.

Rapport:

«Vooronderzoek evaluatie inspanningsverplichting normsystematiek»

(Nieuwegein,VB-Advies, september 1995)

  • 27. 
    Evaluatie deelnemersraden bij pensioenfondsen (Sociale Verzekeringen)

Het onderzoek is verricht uit hoofde van een wettelijk voorschrift tot evaluatie van de uitvoering van de Wet van 11 december 1989, Stb. 1990, 29, tot wijziging van de Pensioen- en de Spoorwegpensioenwet (regeling medezeggenschap bij pensioenfondsen) bij circa 1 200 pensioenfondsen.

Evaluatie van de instelling van deelnemersraden bij pensioenfondsen is nodig met het oog op een beoordeling – mede door de Tweede Kamer – of wijziging van de Wet van 11 december 1989 met betrekking tot de regeling van medezeggenschap bij pensioenfondsen wenselijk is.

Rapport:

«Evaluatie Medezeggenschap bij pensioenfondsen». (Den Haag, VUGA,

september 1996)

  • 28. 
    Evaluatie verwijsexperiment/Evaluatie experimentele samenwerkingsverbanden bestrijding sociale zekerheidsfraude (Sociale Verzekeringen)

Op 1 april 1993 is gestart met het project «Experimentele Samenwerkingsverbanden Rechtshandhaving Sociale Zekerheid», een experiment met een looptijd van twee jaar dat gericht is op het bevorderen van een goede samenwerking tussen het Openbaar Ministerie en de uitvoeringsorganen, het realiseren van een goede afstemming tussen de administratieve en de strafrechtelijke sanctionering en het zicht krijgen op factoren die van invloed zijn op een beslissing t.a.v. een fraudegeval. In het kader van het experiment zijn in de arrondissementen Dordrecht, Breda en Leeuwarden samenwerkingsverbanden opgezet waaraan de sociale diensten, de bedrijfsverenigingen, de Sociale Verzekeringsbank en het Openbaar Ministerie deelnemen. Deze evaluatie-studie beschrijft hoe het experiment is verlopen en wat het oordeel is van de deelnemende organisaties.

Rapport:

Samen sterker?: evaluatie van de Experimentele Samenwerkingsverban-denRechtshandhavingSociale Zekerheid. (Amsterdam,Regioplan, juni 1995)

  • 29. 
    Onredelijk geachte uitkomsten ao-criterium (Sociale Verzekeringen)

Per 1 augustus 1993 is de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (TBA) van kracht geworden. Onderdeel daarvan is een nieuw arbeidsongeschiktheidscriterium. Dit criterium verschilt op twee punten van zijn voorganger. In de eerste plaats moet het verlies aan verdiencapaciteit in de zin van de arbeidsongeschiktheidsregelingen «een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg» zijn van ziekte of gebreken, een in vergelijking met de oude formulering striktere omschrijving. In de tweede plaats is het begrip «passende arbeid» vervangen door «algemeen geaccepteerde arbeid». Over de toepassing van het nieuwe criterium zijn talrijke klachten geuit. In dit rapport wordt een typologie gepresenteerd waarin de onredelijk geachte uitkomsten categoriegewijs zijn ondergebracht met als hoofdcategorieën de verzekeringsgeneeskun-dige beoordeling, het arbeidskundige traject, de reïntegratie in het arbeidsproces en vermeende onjuistheden en ongerijmdheden. Deze typologie wordt vervolgens vertaald in selectiecriteria voor dossieronderzoek.

Rapport:

«Niet verdiend?:arbeids(on)geschikten tussen theoretische verdiencapaciteit en (ir)reë le arbeidsmarktkansen:rapportage van een onderzoek naar onredelijk geachte uitkomsten van de toepassing van het nieuwste arbeidsongeschiktheidscriterium» (Den Haag, VUGA, juli 1995)

  • 30. 
    Gedragseffecten van sancties in de WW (Sociale Verzekeringen)

Onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-5b) naar de vraag of het opleggen van sancties in de WW leidt tot een snellere werkhervatting door WW-gerechtigden en daarmee tot een beperking van het beroep op de WW. Over de toepassing van sancties in de WW door bedrijfsverenigingen (deelproject PES-5a) is reeds gepubliceerd onder de titel «De regels van het spel».

Rapport:

«Werken sancties?» (Den Haag, VUGA, september 1996)

  • 31. 
    De positie van de cliënt in de WW en de sociale gevolgen van de WW (Sociale Verzekeringen)

Longitudinaal onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-2) naar de vraag welke factoren van invloed zijn op de werkhervatting van de cliënt en welke factoren van invloed zijn op het voortduren van de werkloosheid. Secundaire vragen gaan over kenmerken en achtergronden van de cliënt in de WW, de financiële positie van de cliënt (en zijn huishouden) en de beleving van de cliënt terzake van de werking van de WW. Met dit onderzoek wordt tevens getracht antwoord te geven op de hoofdvraag van een ander deelproject (PES-7): In hoeverre realiseert de WW de beoogde herverdeling van rechten over verschillende clië ntgroepen? Hierbij moet bij voorbeeld worden gedacht aan de werking van onderdelen van de WW die er in het bijzonder op gericht zijn om de rechten-toekenning aan geaggregeerde groepen te reguleren (zoals: werkloosheid, wekeneis, uitsluitingsgronden, arbeidsverledeneis, verzorgingsforfait, verlaagde wekeneis).

Rapporten:

«Werkhervatting van de clië nt in de WW» en «Werkloosheid beleefd en gewaardeerd» [nog niet gepubliceerd] Uitkeringsrechten van cliënt-groepen in de WW (Den Haag, VUGA, juni 1996).

  • 32. 
    De positie van de cliënt in de AAW/WAO (Sociale Verzekeringen)

Longitudinaal onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-3), met als centrale probleemstelling: Hoe werken de wijzigingen in het arbeidsongeschiktheidscriterium en het reïntegratie-instrumentarium uit voor de betrokken arbeidsongeschikten? In wat voor positie komen zij na de arbeidsongeschiktheidsschatting terecht? Deelvragen betreffen de achtergrondkenmerken van de cliënt in de WAO, de financiële positie van de client in de WAO, de beleving van arbeidsongeschiktheid en de waardering van sociale zekerheid, en de reïntegratie van gedeeltelijke arbeidsongeschikten.

Rapporten:

«Afvloeiing of herintreding: WAO-toetreding voor en na de stelsel-herziening1987», «Herstel of WAO: Onderzoek naar de kans op WAO-toetreding bij langdurig ziekteverzuim», «De WAO als eindstation?: Onderzoek naarde veranderingen in de arbeidsongeschiktheidssituatie van WAO-ers», «Databoek PES-3 De definitieve verantwoording van opzet en werkwijze van het onderzoek naar de positie van de WAO-clië nt.» [nog niet gepubliceerd]

  • 33. 
    Evaluatie wijziging Arbowet (Arbeidsomstandigheden)

In deze studie wordt eerst een evaluatiemodel gepresenteerd waarmee de effecten van de wettelijke maatregelen om het ziekteverzuim terug te dringen, de arbeidsomstandigheden te verbeteren (TZ/Arbo) en de marktwerking in de ZW te bevorderen, kunnen worden aangegeven.

Vervolgens wordt geïnventariseerd welke evaluatievragen er zijn en wordt een overzicht gegeven van de informatiebronnen die kunnen worden benut bij de beantwoording van deze vragen.

Rapport:

«Onderzoeksprogrammering evaluatie TZ/Arbo en privatiseringselementen ZW» (Werkdocumenten SZW no 14 )

DEEL B: LOPEND EVALUATIEONDERZOEK

  • 1. 
    Evaluatie WBEAA 1995/1996 (Arbeidsmarkt)

In dit onderzoek wordt informatie verworven over de wijze waarop de WBEAA wordt nageleefd. In het bijzonder wordt aandacht geschonken aan de stand van zaken twee jaar nadat de wet in werking is getreden en de mate waarin deze wet bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen van de wet.

  • 2. 
    Evaluatie inkoopmodel Arbeidstoeleiding (Arbeidsmarkt)

In het kader van de herziening van de Arbeidsvoorzieningswet wordt een inkoopmodel ontwikkeld inzake de arbeidstoeleiding. Besloten is dat de invoering van het inkoopmodel geleidelijk zal plaatsvinden, mede op basis van tussentijdse evaluatiemomenten. Daartoe moet een (sober) meerjarig programma worden ontwikkeld. Concreet betreft het;

  • 1. 
    de evaluatie van de subisidieregeling inkoop door de grote steden bij Arbvo;
  • 2. 
    de overige inkoop door gemeenten bij Arbvo of derden;
  • 3. 
    de verplichte inkoop door de bedrijfsverenigingen bij Arbvo;
  • 4. 
    de inkoop door bedrijfsverenigingen ten behoeve van de WAGW-doelgroep;
  • 5. 
    de inkoop van bedrijfsverenigingen ten behoeve ontslagwerklozen bij Arbvo of derden;
  • 6. 
    de allocatieve prestaties van particuliere intermediairs ten behoeve van moeilijk plaatsbare werkzoekenden in relatie tot het inkoopmodel.

Het is in dit kader tevens van belang inzicht te blijven houden in de activiteiten die verricht worden ten behoeve van werkzoekenden (scholingstrajecten enz.). Deze informatie moet in de toekomst behalve via Arbvo, ook via de verschillende inkopers achterhaald worden. Via onderzoek moet duidelijk worden hoe SZW inzicht kan blijven houden in deze activiteiten (m.n. scholing).

  • 3. 
    Evaluatie arbeidsomstandighedenbeleid Bouw (Arbeidsomstandigheden)

De SZW-strategie voor het arbeidsomstandighedenbeleid in de bouwnijverheid is eind 1994 afgelopen. Het convenant Arbeidsomstandigheden Bouwnijverheid is medio 1994 afgelopen. In verband met de evaluatie van het indertijd vastgelegde beleid, is er onderzoek gedaan naar de uitvoering en resultaten ervan.

De uitkomst van het onderzoek is van belang voor de te maken afwegingen voor het te voeren toekomstige beleid voor de bouw.

  • 4. 
    Evaluatie arbowet in het vervoer (Arbeidsomstandigheden)

Bij de behandeling van de Arboregeling Vervoermiddelen door de Tweede Kamer is toegezegd dat de regeling, alsmede de daarbij behorende coö rdinatieregelingen zullen worden geëvalueerd. Hierbij zal met name gekeken worden naar de uitvoeringspraktijk. Het onderzoek dient antwoord te geven op de vraag of het toezicht op de naleving efficiënt en effectief is georganiseerd.

  • 5. 
    Evaluatie-onderzoek periodieke gebruikskeuringen arbeidsmiddelen (Arbeidsomstandigheden)

De implementatie van Europese wijzigingsrichtlijn voor arbeidsmiddelen brengt met zich mee dat de bestaande monopolische gebruikskeurings-regimes voor hijskranen, liften en drukvaten zullen opgaan in één gebruikskeurings-regime voor arbeidsmiddelen.

De Europese Lidstaten (i.c. SZW) hebben een grote keuze-vrijheid t.a.v. vorm en inhoud van dat regime. Het evaluatie-onderzoek dient de keuzemogelijkheden en de knelpunten in kaart te brengen, ervan uitgaande dat in een nieuwe regime:

– Het bestaande veiligheidsniveau op zijn minst wordt gehandhaafd;

– meer marktwerking wordt toegelaten (open systeeem, toepassing accreditatie/certificatie);

– de ministeriële verantwoordelijkheid afdoende is afgedekt.

Daartoe worden onder meer de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van de huidige regimes verzameld en geanalyseerd.

Met het onderzoeksresultaat wordt de implementatie van de EU-wijzigingsrichtlijn arbeidsmiddelen onderbouwd.

  • 6. 
    Evaluatie van de werking van het Bouwprocesbeluit (BPB) Arbowet (Arbeidsomstandigheden)

De vraagstelling van het onderzoek luidt: Doen zich in de praktijk problemen voor bij de toepassing van het BPB? Zo ja, welke zijn dat? Zo niet, welke resultaten heeft het besluit tot dat moment opgeleverd?

  • 7. 
    Evaluatie TZ Arbo en WULBZ; werkgeverspanel (Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen)

Het werkgeverspanel is een infrastructuur ten behoeve van onderzoek onder werkgevers op het terrein ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid, reïntegratie, arbeidsomstandigheden (ZARA) en daarmee in verband geziene onderwerpen. Recente en aanstaande wijzigingen in de wetgeving op dit terrein (de wetten TAV, TBA, TZ/Arbo, MAAV, AMBER, BIA, Veegwet en WULBZ en de wetsvoorstellen PEMBA, WAZ, WAJONG en heroriëntatie arbobeleid) hebben gevolgen voor alle werkgevers in Nederland. Om de gevolgen van dit brede scala aan veranderingen in kaart te kunnen brengen is het van belang te onderzoeken wat de nieuwe wetgeving teweeg brengt in bedrijven.

Bij de ongeveer 4 000 deelnemende werkgevers wordt door middel van drie periodieke metingen per jaar informatie verzameld met als doel veranderingen in gedrag van en niet-beoogde en niet wenselijke effecten bij werkgevers met betrekking tot eerdergenoemde terreinen vast te stellen. Door bij achtereenvolgende metingen dezelfde bedrijven te benaderen wordt een cumulatief gegevensbestand opgebouwd en zijn ontwikkelingen op hoofdlijnen door de tijd heen te traceren.

  • 8. 
    Evaluatie experimenten activering uitkeringsgerechtigden (Bijstandszaken)

Voor het kabinet is de hardnekkige werkloosheid aanleiding om de bestrijding ervan een extra impuls te geven. Een van de maatregelen is het creëren van mogelijkheden om op lokaal en regionaal niveau een aantal experimenten op te zetten, waarin uitkeringsgelden worden ingezet voor het scheppen van werkgelegenheid. Deze experimenten richten zich op moeilijk bemiddelbare of zelfs onbemiddelbare uitkeringsgerechtigden. De voorstellen varië ren van werken met behoud van de uitkering (sociaal activeren) tot werken met inzet van de uitkeringen (additionele arbeid en instroomplaatsen). Hiermee wordt beoogd ruimte te bieden aan plannen en initiatieven die op verschillende plaatsen in het land worden ontwikkeld. Een belangrijke doelstelling daarbij is het proefondervindelijk nagaan of, en in hoeverre, in dergelijke projecten vernieuwende wegen worden gevonden om uitkeringsgerechtigden te activeren. Met andere woorden, bezien moet worden of nieuwe bruggen geslagen kunnen worden tussen uitkering en werk. Het onderzoek onderscheidt een drietal doelstellingen, te weten een procesevaluatie, de effectmeting en een perspectiefevaluatie. Nagegaan dient te worden of, en op welke wijze de projecten erin geslaagd zijn hun doelstellingen te bereiken. Aan de hand hiervan kan vervolgens worden bezien in hoeverre er een samenhang kan worden vastgesteld tussen resultaten, methoden en toekomstig handelen.

De resultaten van de evaluatie vormen een basis voor een nieuwe kaderregeling additionele arbeid. Derhalve zijn aspecten als verdringing, budget- en concurrentievervalsing, alsmede de mate van activering, de bekostigingsstructuur, de uitstroom en de uitval van belang.

  • 9. 
    Evaluatie experimenten Antilliaanse en Arubaanse jongeren (Bijstandszaken)

Vanaf januari 1994 is aan zeven gemeenten subsidie verleend voor het opzetten en uitvoeren van een negental stimuleringsprojecten voor Antilliaanse en Arubaanse (A/A) jongeren in verschillende plaatsen in Nederland. Het zijn: Rotterdam/Feijenoord, Rotterdam/Hoogvliet, Amsterdam-zuid, Den Helder, Spijkenisse, Hellevoetsluis, Den Haag, Dordrecht en Groningen.

Het doel van deze projecten is: via een experimentele aanpak de aansluiting van deze jongeren bij de reguliere voorzieningen en de arbeidsmarkt te vergroten. De projecten hebben een looptijd van drie jaar. Gedurende de drie jaar zullen de projecten worden gevolgd door onderzoeksbureau Regioplan. Regioplan zal uit de geschiedenis van de projecten die aanpak(ken) met belemmerende en bevorderende elementen halen, die bruikbaar zijn voor andere gemeenten en eventueel ook voor andere, vergelijkbare groepen. Eind 1996 worden de projecten afgerond.

  • 10. 
    Evaluatie nABW (Bijstandszaken)

De evaluatie dient primair een antwoord te geven op de vraag of de nieuwe wetgeving aan zijn doelstellingen voldoet. In het kader van de evaluatie zijn in 1995 drie onderzoekprojecten gestart die kunnen worden gekenmerkt als voorbereidingsprojecten die inventariserend zijn ter ondersteuning van het gehele evaluatietraject.

De centrale wijzigingen in de nieuwe wet zijn met name bedoeld om de structurele werking te verbeteren (vergroting van de betrokkenheid van de gemeenten; betere afstemming op persoonlijke en plaatselijke omstandigheden; verbetering van de kwaliteit van de uitvoering; vermindering van de fraude; vergroting van de activerende werking). In dit verband is in 1995 ervoor gekozen prioriteit te geven aan het starten van een project dat zich met name richt op de uitvoering van de wet door de gemeenten. Daarnaast zijn twee specifieke projecten gestart die zich richten op informatie over de positie van de bijstandsontvangers in relatie met hun kansen op uitstroom uit de uitkeringssituatie.

De projecten betreffen:

  • a. 
    onderzoek naar arbeidsverplichtingen van bijstandsontvangers,
  • b. 
    onderzoek naar de poortwachterfunctie van loketfunctionarissen,
  • c. 
    uitstroomonderzoek uit de bijstand.
  • 11. 
    Evaluatie WVG, tweede meting (Bijstandszaken)

Op 1 april 1994 is de WVG in werking getreden. Ter evaluatie van deze wet is een drietal metingen voorzien (medio 1995; 1996/1997 en 1999/ 2000). Aan de hand hiervan zal gekomen worden tot een beoordeling op hoofdlijnen van de decentrale uitvoering van de WVG, waarbij wordt nagegaan of, en zo ja, welke invoerings- en uitvoeringsproblemen zich voordoen; in hoeverre deze problemen een adequate uitvoering van de WVG belemmeren; en óf en in hoeverre er sprake is van een adequaat niveau van voorzieningen.

  • 12. 
    Evaluatie wet gelijke behandeling slapers en gepensioneerden (Sociale Verzekeringen)

Onderzoek wordt uitgevoerd om te bepalen óf en op welke wijze het gelijke behandelingsvoorschrift wordt toegepast.

  • 13. 
    Uitvoeringsonderzoek WAO; besluitvorming bij de toepassing van het ao-criterium (Sociale Verzekeringen)

Onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-11) naar de wijzen waarop door de uitvoering getracht wordt de besluitvorming op de werkvloer rond de toepassing van het arbeidsongeschiktheidscriterium te beheersen en te sturen, naar de verschillen die er in dat opzicht bestaan tussen districtskantoren en naar het succes van instrumenten van controle/ sturing. Gegevens worden verzameld door documentanalyse, interviews met functionarissen en een analyse van werkelijk bestaande gevallen.

  • 14. 
    Project Evaluatie van het herziene Stelsel (deelproject PES-18) (Sociale Verzekeringen)

Het PES-project bevindt zich in de fase van analyseren van en rapporteren over de in de diverse deelonderzoeken verzamelde veelheid van gegevens. Weliswaar is in het PES-project van het begin af aan de samenhang tussen de in de afzonderlijke projecten centraal staande onderzoekvragen door afstemming en fasering van de projecten gewaarborgd, maar om te kunnen komen tot een finale beoordeling van de werking van het stelsel van sociale zekerheid is de in deze zin aangebrachte samenhang niet voldoende. Voorgesteld is een «integrerende» studie (PES-18) uit te voeren waarin de resultaten van de afzonderlijke onderzoekprojecten op elkaar worden betrokken in het licht van de hoofdvragen van PES. Als thema is de spanning gekozen tussen de activerende en beschermende werking van het stelsel.

  • 15. 
    Verschil in ziekteverzuim tussen hervatters vanuit de WAO/AAW en andere werknemers (Sociale Verzekeringen)

Onderzoek in het kader van het Project Evaluatie van het herziene Stelsel van sociale zekerheid (deelproject PES-15) naar de vraag in hoeverre werkgevers vrezen dat (ex-)arbeidsongeschikten een hoger ziekteverzuim-risico hebben dan andere werknemers en of het verzuim van deze werknemers ook feitelijk afwijkt van dat van vergelijkbare andere werknemers. Over het eerstgenoemde onderdeel is reeds gepubliceerd onder de titel «Werkgevers over herintredende WAO-ers en hun ziekteverzuim»; over het feitelijk verzuim van (ex-)arbeidsongeschikten (in verhouding tot dat van andere werknemers) zal in een later stadium worden gerapporteerd.

  • 16. 
    Wetgevingskwaliteit, bestuurlijke lasten en uitvoerende autonomie (Wetgeving)

De bedoeling van het onderzoek is antwoord te krijgen op de vraag hoe het komt dat de uitvoering van SZW-wetgeving vaak niet tot het beoogde resultaat leidt. In hoeverre is dit te verklaren uit:

  • a. 
    de aard/kwaliteit van de wetgeving
  • b. 
    de bestuurlijke of economische lasten waartoe de wetgeving leidt; of
  • c. 
    de (relatieve) autonomie van de uitvoerders?

DEEL C: VOORGENOMEN GEPLAND EVALUATIEONDERZOEK

  • 1. 
    Evaluatie inspanningsverplichting normsystematiek (Analyse en Onderzoek)

Eerste meting plus eventueel aanvullend onderzoek over realisatie inspanningsverplichting gemeenten ter hoogte van 380 miljoen. Uit vooronderzoek in 1995 is gebleken dat inspanningsverplichting – gezien de gemaakte afspraken tussen SZW en VNG – slechts beperkt meetbaar is. Meting is daarom afhankelijk van nieuwe afspraken tussen minister en o.a. de VNG. Doel van de metingen (over een periode van drie jaar) is enerzijds te bekijken of inspannings-verplichting gerealiseerd wordt en anderzijds om over drie jaar de hoogte van het gemeentelijk toeslagenbudget vast te stellen.

  • 2. 
    Onderzoek naar het bereik en de effecten van de WBEAA (Arbeidsmarkt)

Onderzoek naar de wijze waarop de WBEAA wordt toegepast met daarbij aandacht voor:

  • 1. 
    de stand van zaken 3 jaar nadat de wet in werking is getreden;
  • 2. 
    de mate waarin deze wet bijdraagt aan het bereiken van de doelstelling van de wet.

Het betreft een tweede meeting, waarover de Minister in het najaar van 1997 aan de Tweede Kamer zal rapporteren.

  • 3. 
    Evaluatieonderzoek subsidieregeling Doelstelling 4 van het Europees Sociaal Fonds: scholing voor behoud van werk (Arbeidsmarkt)

Het doel van deze evaluatie is het vaststellen van de wijze waarop de projecten hun doelstelling trachten te bereiken, welke wegen hiervoor gepland zijn alsmede het in kaart brengen van de weg die feitelijk gevolgd wordt (procesevaluatie).

Onderzoeksvragen: Verloopt de uitvoering volgens de aanvraag? Waar liggen de knelpunten voor aanvragers? Worden deelnemers met flexcontracten in voldoende mate bereikt? Hoe dit te verbeteren?

  • 4. 
    Monitor fiscale faciliteit leerlingwezen (Arbeidsmarkt)

De monitor dient periodiek informatie op te leveren omtrent het gebruik van de fiscale faciliteit leerlingwezen en met name m.b.t. kenmerken als profiel deelnemers, omvang arbeidscontracten, opleidingsrichting, beloning, rendement.

De monitor moet de mate van een mogelijke uitbreiding van het aantal opleidings-plaatsen en het daarmee beoogde werkgelegenheidseffect zichtbaar maken.

  • 5. 
    Monitoring experimenten consumentenkorting (Arbeidsmarkt)

De vraagstelling van dit onderzoek luidt: Wat is het effect van de stimuleringsregeling in de schoonmaak- en schildersbranche op: – de werkgelegenheid

– de omvang van de markt voor persoonlijke dienstverlening – de prijstelling in de marktHet onderzoek dient de evaluatie van de experimenten, waarbij eventuele tussentijdse bijstelling van het beleid mogelijk is.

  • 6. 
    Kosten/baten van arbobeleid – Scenario-analyses arbobeleid (Arbeidsomstandigheden)

Met dit onderzoek wordt beoogd het inzicht te vergroten in de effectiviteit van verschillende beleidsvarianten gericht op het beperken van arbeidsgebonden gezondheidsschade en arbeidsuitval. Resultaten spelen een belangrijke rol in de politieke besluitvorming rond de toekomst van het arbostelsel op de langere termijn.

  • 7. 
    TZ/Arbo en privatisering Ziektewet in de kleinste bedrijven (Arbeidsomstandigheden)

Onderzoeksvraag is hoe het gesteld is met de werking en effectiviteit van TZ/Arbo en de privatisering Ziektewet in bedrijven met minder dan 10 werknemers? Komen kleine bedrijven tot investeringen in arbobeleid en arbomaatregelen? Wat houdt dat in en hoe komen ze daar toe. Via het wettelijk instrumentarium of via andere kanalen?

  • 8. 
    Evaluatie TZ/Arbo en privatisering Ziektewet: effecten op kosten en baten arbo- en verzuimbeleid in bedrijven (Arbeidsomstandigheden)

Onderzoek naar welke veranderingen in kosten en baten voor bedrijven de bovengenoemde wettelijke maatregelen leiden. Een centrale veronderstelling van deze wetten is dat bedrijven kunnen verdienen aan terugdringen van het verzuim door preventie (op het terrein van arbeidsomstandigheden) en verzuimbeleid. Het toetsen van deze veronderstelling is onderwerp van dit onderzoek.

  • 9. 
    Effectiviteit van activeringsbeleid in de ABW (Algemeen- en Sociaal-Economische Aangelegenheden)

Onderzoek naar de mate waarin uitkeringsontvangers in de ABW beïnvloedbaar zijn door beleid van de GSD om sneller in te treden op de arbeidsmarkt.

  • 10. 
    Onderzoek naleving Wet OR (Arbeidsverhoudingen)

Onderzoek naar de mate waarin de wettelijke medezeggenschaps-verplichtingen tot het instellen van een ondernemingsraad respectievelijk personeelsvergadering/ personeelsvertegenwoordiging worden nageleefd.

  • 11. 
    Evaluatie aanbevelingen van de SER met het oog op de rechtspositie van de leden van ondernemingsraden (Arbeidsverhoudingen)

Onderzoek naar de bekendheid met en de effecten van de aanbevelingen van de commissie ondernemingsraden van de SER uit april 1 987. De aanbevelingen betreffen met name het tijdsbeslag, loopbaan en inkomen alsmede bijzondere situaties.

  • 12. 
    Evaluatie Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Evaluatie nAbw) (Bijstandszaken)

Het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) treedt op 1 januari 1996 in werking en heeft, evenals het huidige Bijstandsbesluit zelfstandigen, tot doel een minimumbestaansniveau te waarborgen voor zelfstandigen met passende voorwaarden. Het Bbz vormt onderdeel van de totale wetgevingsoperatie van de nieuwe Algemene bijstandswet die tot doel heeft tot eenvoudiger en effectievere regelgeving te komen.

De onderzoeksvraag is of deze doelstelling met het nieuwe Bbz is gerealiseerd of dat verdere vereenvoudigingen en verbeteringen mogelijk zijn.

  • 13. 
    Totstandkoming gemeentelijk toeslagenbeleid (evaluatie nAbw) (Bijstandszaken)

In de nieuwe Algemene bijstandswet krijgen de gemeenten een grotere verantwoordelijkheid voor de vaststelling van de hoogte van de bijstandsuitkering (verplichting tot verlening van toeslagen op de bijstandsnorm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders; mogelijkheid van verlaging van de norm in wettelijke vastgelegde situaties). Tussen gemeenten kunnen met deze systematiek verschillen in uitkeringshoogte ontstaan; voor een politieke beoordeling van deze verschillen is van belang in hoeverre daaraan beleidsmatige overwegingen ten grondslag hebben gelegen dan wel verschillen in uitvoeringsmogelijkheden een rol hebben gespeeld. Doelstelling van deze systematiek is mede de gemeentelijke politiek meer te betrekken bij de bijstandsverlening, met in het bijzonder aandacht voor de positie van kleine gemeenten

De onderzoeksvragen zijn:

– op welke wijze is de gemeentelijke verordening tot stand gekomen: eigen beleidskeuzen of afhankelijk van andere gemeenten, invloed van de gemeenteraad, betrokkenheid van belangenorganisaties

– welke overwegingen hebben een rol gespeeld bij de inhoudelijke beleidskeuzen

  • 14. 
    Arbeidsverplichtingen nieuwe Algemene bijstandswet (evaluatie nAbw) (Bijstandszaken)

In de nieuwe Algemene bijstandswet is het uitgangspunt dat in beginsel aan elke bijstandsontvanger arbeidsverplichtingen worden gesteld (werk aanvaarden of kansen op werk vergroten door scholing of werkervaring); de arbeidsverplichtingen dienen concreet te worden ingevuld; in samenwerking met Arbeidsvoorziening wordt bezien of de arbeidsmarktkansen dienen te worden verbeterd door de inzet van specifieke instrumenten; de controle op het nakomen van de verplichtingen wordt aangescherpt. Voorwaarde voor een geslaagd uitstroombeleid is dat de gemeenten in de praktijk een beleid voeren dat in overeenstemming is met deze beleidsdoelstellingen Het onderzoek heeft tot doel een concreet beeld te vormen van: – de arbeidsverplichtingen die worden opgelegd, met name bij groepen voor wie die momenteel nog niet gelden

– de aard van de opgelegde arbeidsverplichtingen

– de voor de betrokkene noodzakelijk geachte arbeidsmarktinstrumenten

– in welke mate er een controle plaatsvindt op het nakomen van de verplichtingen

– de criteria daaraan ten grondslag liggende overwegingen, al dan niet vastgelegd in de wettelijk verplichte beleidsplannen, die de gemeenten hanteren bij het opleggen van de arbeidsverplichtingen en de beoordeling van de nakoming daarvan

  • 15. 
    Toereikendheid van de bijstandsnorm voor personen in inrichtingen (zak- en kleedgeld) (Bijstandszaken)

Het huidige zak- en kleedgeld is reeds geruime tijd geleden vastgesteld als een norm die voor personen in inrichtingen dezelfde bestedingsmogelijkheden biedt als de volledige bijstandsnorm dat doet voor personen die zelfstandig een huishouding voeren; door ontwikkelingen in het bestedingspatroon is het zak- en kleedgeld momenteel mogelijk niet meer toereikend.

De onderzoeksvraag is: biedt de huidige zak- en kleedgeldnorm voor personen in inrichtingen een adequaat bestedingsniveau in vergelijking met de bijstandsnorm voor personen die een zelfstandige huishouding voeren.

  • 16. 
    Reïntegratie-instrumentarium (Sociale Verzekeringen)

Onderzoek naar de effectiviteit van het in het wetsvoorstel AMBER en in vorige wetten (TAV, TBA, TZ/Arbo, MAAV, WULBZ, BINA, Veegwet, PEMBA, WAZ, WAJONG) ter terugdringing van het arbeidsongeschiktheidsvolume voorgestelde reïntegratie-instrumentarium.

  • 17. 
    Onderzoek naar de toepassing van het gewijzigde arbeidsongeschiktheidscriterium (AO-criterium) (Sociale Verzekeringen)

Onderzoek naar het effect van de laatst aangebrachte wijzigingen in het arbeidsongeschiktheidscriterium op de uitkomsten van de keuringen? Treden er verschillen op t.o.v. de daarvoor aangebrachte wijzigingen?

  • 18. 
    Particuliere verzekeraars en ziekteverzuim (Sociale Verzekeringen)

Onderzoek naar aanbod van particuliere herverzekeringen op de markt van de verzekeringen van de kosten van het ziekteverzuim; in hoeverre wordt daarvan door bedrijven gebruik gemaakt en wat is de feitelijke werking van deze particuliere arrangementen? Het sociaal geconditioneerde karakter van de privatisering komt onder meer tot uiting in de volgende passage van het regeerakkoord: de plicht voor alle werknemers om tegen deze belangrijke sociale risico’s verzekerd te zijn en het recht van werkgevers om voor alle werknemers (zonder selectie) een betaalbare verzekering tegen dit risico te kunnen afsluiten.

  • 19. 
    Gedragsreacties van werknemers op de ingevoerde wettelijke maatregelen, met name TZ en WULBZ (Sociale Verzekeringen)

Onderzoek naar gedragsreacties van werknemers: in hoeverre is het gedrag van werknemers ten aanzien van verzuim, gezondheid en werk gewijzigd als (direct of indirect) gevolg van de wettelijke maatregelen TZ en WULBZ?

  • 20. 
    Witte vlekken: het ontbreken van aanvullende pensioenen in bedrijfstakken (Sociale Verzekeringen)

In 1 987 is een onderzoek verschenen naar het bestaan van witte vlekken, zijnde het ontbreken van aanvullende pensioenen (in bedrijfstakken). Aan de Tweede Kamer is tijdens de discussie over de Pensioennota door bewindslieden toegezegd het witte vlekkenonderzoek te actualiseren. Nadrukkelijk is toen gesteld een termijn van 10 jaar te willen aanhouden. Het vorige witte vlekkenonderzoek had betrekking op 1985. De witte vlekkenproblematiek speelt een belangrijke rol bij de discussie over versoepeling van de verplichtstelling van bedrijfstakpensioenregelingen en de discussie over een eventuele pensioenplicht.

  • 21. 
    Evaluatie boeten, maatregelen en verplichte terugvordering (Sociale Verzekeringen)

In de loop van 1996 worden de uitvoeringsorganen sociale zekerheid bij wet verplicht – maatregelen op te leggen bij verwijtbaar gedrag – boeten op te leggen bij overtreding inlichtingenplicht (fraude) – ten onrechte betaalde uitkeringen in alle gevallen terug te vorderen In het onderzoeksprogramma 1995 (en 1994) was reeds voorzien in een onderzoek naar de gevolgen van deze verplichting zowel in termen van de daarmee beoogde effecten als van de door de uitvoeringsorganen ondervonden knelpunten. Vanwege de aanzienlijke vertraging bij de invoering van de wet is dit onderzoek voor 1996 geprogrammeerd. In het onderzoek zal nagegaan worden of de gewenste aanscherping van het handhavingsbeleid door de genoemde verplichtingen heeft plaatsgevonden. Tevens is het noodzakelijk na te gaan wat de gevolgen zijn voor Justitie (zowel in toename als in afname van de werklast) i.v.m. de berekening van de vergoeding aan Justitie.

BIJLAGE 10                                            OVERZICHT VAN AFGESLOTEN EN LOPEND BELEIDS-

ONDERBOUWEND EN EVALUEREND ONDERZOEK, GEFINANCIERD DOOR HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID (STAND MEDIO 1996)

Deel A: Afgesloten onderzoek

Algemeen

  • 1. 
    «Tussen sociale wil en werkelijkheid: een geschiedenis van het beleid van het ministerie van Sociale Zaken» door D.P. Rigter, E.A.M. van den Bosch, R.J. van der Veen ... [et al.]. (Den Haag: VUGA, 1995) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door de Rijksuniversiteit Leiden.

Arbeidsmarkt

  • 2. 
    «Evaluatie Jeugdwerkgarantiewet» door R. Olieman, J.H. Gravesteijn-Ligthelm, I. van der Weijde ... [et al.]. (Den Haag : VUGA, 1996) Onderzoek verricht door het NEI, Divisie Arbeid en Onderwijs, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
  • 3. 
    «JWG-signalement: jaaroverzicht 1994» door A. Verkaik, M.J. van Tiggelen, J. de Koning (Den Haag, VUGA, 1996) Onderzoek verricht door het NEI, Divisie Arbeid en Onderwijs, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
  • 4. 
    «Evaluatie voorlichtingscampagne WBEAA» door R. Hoffius, J. Geerlof ; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (Den Haag , MIN SZW 1995. Werkdocumenten SZW no 12).
  • 5. 
    «Financieel verdeelmodel sociale werkvoorziening: onderzoek ten behoeve van de evaluatie van het financieel verdeelmodel sociale werkvoorziening: 1989–1994» door N.M.A. Baenen, L.H.M. Bosch, W.H.M.van der Hoeven ... [et al.]. (Den Haag, VUGA, 1995). Onderzoek uitgevoerd door EIM/Arbeidsvraagstukken in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
  • 6. 
    «Niet verdiend? : arbeids(on)geschikten tussen theoretische verdiencapaciteit en (ir)reële arbeidsmarktkansen :rapportage van een onderzoek naar onredelijk geachte uitkomsten van de toepassing van het nieuwste arbeidsongeschiktheidscriterium» door R. Knegt, E.C. Mudde, C.J.M. Rietbergen ... [et al.]. (Den Haag: VUGA, 1995) Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verricht door het Hugo Sinzheimer Instituut, in samenw. met het Verwey-Jonker Instituut en TNO-Preventie & Gezondheid.
  • 7. 
    «Op weg naar een leeftijdsbewust opleidingsbeleid: inventarisatie en goede voorbeelden van scholing van 40-plussers op branche- en bedrijfsniveau» door J.H.A.M. Onstenk. (Den Haag , VUGA, 1995) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het SCO-Kohnstamm Instituut voor Onderzoek van Opvoeding en Onderwijs te Amsterdam.

Arbeidsomstandigheden

  • 8. 
    «Acute arbeidsintoxicaties door gebruik van etsende verbindingen, schoonmaakmiddelen en desinfectantia, periode jan. t/m sept. 1993» door R.T.H. van der Laar, I. de Vries, J. Meulenbelt . (Den Haag, Sdu, 1995. Studie-reeks S185) Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygië ne.
  • 9. 
    «Acute intoxicaties in de arbeidssituatie in 1993 en 1994» door H.C.A. Mout, A.W.M. Hofstee, I. de Vries ... [et al.] (Den Haag, Sdu, 1995. Studie-reeks S20-6) Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM). – Met samenv. in het Nederlands en Engels.
  • 10. 
    «Afstemming van regelgeving en toezicht bij zorg voor arbeidsomstandigheden, milieu en kwaliteit» door A.M. Scholtens, J.C. Stans ; (Den Haag , MIN SZW, 1995. Werkdocumenten SZW no 11) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door KPMG Milieu.
  • 11. 
    «Beter voor de klas, goed voor de school: een ondersteuningsmethode voor verzuim- en stresspreventie in het voortgezet onderwijs» door A. Verkerke, L. Melchers, P.J. Vroegop (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, OC&W, VWS alsmede AAF/AOF en ABP door Leids Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek (LISWO) en Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing (ICLON).
  • 12. 
    «Certificering van arbozorgsysteem in laboratoria als onderdeel van het kwaliteitszorg-systeem: deel I: resultaten van de vier projectfasen» door A. van Faassen. (Maastricht, AZM, 1995) In opdracht van de Ministeries van Sociale Zaken Werkgelegenheid en Economische Zaken samengesteld door Bureau Arbeidsomstandigheden en Milieu van het Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Rijksuniversiteit Limburg.
  • 13. 
    «Certificering van arbozorgsysteem in laboratoria als onderdeel van het kwaliteitszorg-systeem: deel II: arbo-instructies voor laboratoria» door A. van Faassen. (Maastricht, AZM, 1995) In opdracht van de Ministeries van Sociale Zaken Werkgelegenheid en Economische Zaken samengesteld door Bureau Arbeidsomstandigheden en Milieu van het Academisch Ziekenhuis Maastricht en de Rijksuniversiteit Limburg.
  • 14. 
    «Economische aspecten van arbeidsomstandigheden: een literatuurinventarisatie in het licht van de behoefte aan relevante beleidsinformatie» door J. de Koning, M.A. Spierings, C.T. Zandvliet. (Den Haag, VUGA, 1996) Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Nederlands Economisch Instituut, Divisie Arbeid en Onderwijs, Rotterdam.
  • 15. 
    Elektromagnetische straling in arbeidssituaties: gezondheidsrisico’s «door H.A.W. Kleinjans, H.W. Schuurman (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Ameco Adviesgroep voor Milieubeleid te Utrecht.
  • 16. 
    «Haalbaarheidsstudie monitoring arbeidsinhoud en ergonomie : een inventarisatie van de mogelijkheden van monitoring met betrekking tot: a. beleidsvoering intermediairen en arbeidsorganisaties op het gebied van arbeidsinhoud en ergonomie, b. kwaliteit van arbeidsinhoudelijke en ergonomische werkplekcondities, c. voorspellers en indicatoren van arbeidsgebonden uitval als gevolg van psychische en fysieke belasting» door S. Vaas, A. Goudswaard, S. Dhondt ... [et al.] (Den Haag, VUGA,

1995) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door TNO Preventie en Gezondheid, Divisie Arbeid en Gezondheid te Leiden.

  • 17. 
    «Leverschade door blootstelling aan toxische stoffen» door I. de Vries, J. Meulenbelt (Den Haag, Sdu, 1995 Studie-reeks S30-38) Protocol samengesteld door het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
  • 18. 
    «Monitoring van beroepsmatige blootstelling aan dieselmotoremissies» door P.T.J. Scheepers, R.P. Bos (Den Haag, Sdu, 1995 Studiereeks S182) Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door de Vakgroep Toxicologie van de Katholieke Universiteit Nijmegen.
  • 19. 
    «Netwerkgerichte aanpak op het gebied van fysieke belasting en stress: een strategische verkenning» door L.H.M. Bosch, E.T.M. te Brake (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verricht door het EIM te Zoetermeer.
  • 20. 
    «Onderzoeksprogrammering evaluatie TZ/Arbo en privatiseringselementen ZW» door T.J. Veerman, A.M. van der Giezen, R. Prins. (Den Haag, MIN SZW, 1995 Werkdocumenten SZW no 14) Studie verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Bureau AS/tri te Leiden.
  • 21. 
    «Organisch Psychosyndroom door oplosmiddelen?: een protocol voor de diagnostiek» door G. van der Laan, R.E.C.S. van Dun, Y. Roos ... [et al.] (Den Haag, Sdu, 1995 Studie-reeks S186) Rapport opgesteld in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten, Coronel Laboratorium, Academisch Medisch Centrum.
  • 22. 
    «Organisational factors and safety in the process industry : inspection tool development: final report» door L.J. Bellamy, B.A. Leathley, W.H. Gibson (Den Haag, VUGA, 1995). A study of the Dutch Ministry of Social Affairs and Employment by Four Elements Limited, London. – Contains: Establishing a link between safety performance and organisation (summary).
  • 23. 
    «Scientific documentation on the Dutch list of occupational carcinogens (I)» door Dutch Expert Committee on Occupational Standards; publ. Ministry of Social Affairs and Employment, SZW Inspectorate. (Den Haag, Sdu, 1995 RA 1/95).

«Sientific documentation on the Dutch list of occupational carcinogens (II)» door Dutch Expert Committee on Occupational Standards ; publ. Ministry of Social Affairs and Employment, SZW Inspectorate. (Den Haag, Sdu, 1995. RA 2/95).

  • 24. 
    «Seksuele intimidatie en agressie en geweld onder de werkingssfeer van de Arbowet: de werkgeversinspanningen ten tijde van de inwerkingtreding van wetswijziging» door R.J. van Amstel, G.E. Evers (Den Haag, MIN SZW, 1995 Werkdocumenten SZW no 3) Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verricht door het Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden NIA.
  • 25. 
    «Vroege effectparameters voor de nieren: state of the art» door A.J.W. Verplanke, R.F.M. Herber, F.A. de Wolff. (Den Haag, Sdu, 1996

Studie-reeks S30-39) Rapport opgesteld in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Coronel Laboratorium, Academisch Medisch Centrum, Universiteit van Amsterdam.

  • 26. 
    «Vrouwen, werkstress en gezondheid: onderzoek en beleid» door A. Kolk, S. Schagen, N. Poll ... [et al.] (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek is uitgevoerd door de vakgroep Klinische Psychologie van de Universiteit van Amsterdam, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Sport, met een subsidie van de Arbeidsongeschiktheidsfondsen AAF/AOF.
  • 27. 
    «Werkterreinanalyse houtstof» door W.H. Tobbe, P.W.J. Luiten, C.I. Boeckhout (Den Haag, Sdu, 1995 Studie-reeks S 183) Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Tauw Infra Consult B.V. Deventer.
  • 28. 
    «Het ziekteverzuim in 1993 en 1994: resultaten van een telefonische enquête onder bedrijven door T.J. Veerman, A.A.J. van Zoelen (Den Haag, VUGA, 95) Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Bureau AS/tri.

Arbeidsverhoudingen

  • 29. 
    «Contouren van een medezeggenschap op maat» door J.G. Wissema, W.M.G. Bouts, B. Rutgers. (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door The Wissema Group b.v. te ’s-Gravenhage.
  • 30. 
    «Het schap de maat genomen: evaluatie-onderzoek naar het functioneren van de produkt- en bedrijfschappen» door K. ten Have, V. Bekkers, A. Nagelkerke... [et al.]. (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verricht door IVA, Tilburg.
  • 31. 
    «De effectiviteit van de Wet gelijke behandeling m/v : tweede deelonderzoek» door J.A.H. Blom (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek uitgevoerd door het Hugo Sinzheimer Instituut in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Bijstandszaken

  • 32. 
    «Een verstrekkende wet: evaluatie van de Wet voorzieningen gehandicapten, eerste meting» (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten door IPSO FACTO en SGBO.
  • 33. 
    «Kerncijfers Wvg 1994: aantallen en kosten van verstrekte Wvg-voorzieningen (landelijke cijfers)» (Den Haag, VUGA, 1996) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
  • 34. 
    «Maatwerk en rechtsgelijkheid in de bijzondere bijstandsverlening: een studie naar de effecten van decentralisatie» door F. Fleurke, R. Hulst, P.J. de Vries (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door de Vakgroep Politicologie en Bestuurskunde van de Vrije Universiteit te Amsterdam.
  • 35. 
    «Nieuwkomers en bijstandsverlening: eindrapport» door M. van der Spek, R. van Geuns, M. Schweizer...[et al.] (Den Haag, MIN SZW, 1996 Werkdocumenten SZW no 18) Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan, onderzoek, advies en informatie B.V. in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
  • 36. 
    «Regionale Interdisciplinaire Fraudeteams. Een evaluatie» door CI. Woldringh en P.C. Stal (Den Haag, VUGA, mei 1996) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen te Nijmegen.
  • 37. 
    «De sociale minima: trendstudie 1980–1994» door H. Bosselaar, M. Kemperman, G. Jehoel-Gijsbers (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek verricht door IVA te Tilburg in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
  • 38. 
    «Vervolgonderzoek ex-asielzoekers in de Bijstand: eindrapport» door S. Hueber, B. van Waveren, R. van Geuns (Den Haag, MIN SZW, 1995 Werkdocumenten SZW no 15) Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan, onderzoek, advies en informatie B.V. in opdracht van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
  • 39. 
    «Mooi meegenomen: evaluatie bijdrageregeling incentive algemene bijstand» door R. Olieman, J. de Koning, E.F. van Bokhoven en M.A. Spierings (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het Nederlands Economische Instituut, afdeling Arbeidsmarkt en Onderwijs te Rotterdam.

Emancipatie

  • 40. 
    «Bestuurders (v/m) gevraagd: vrouwen en mannen over maatschappelijke participatie» door T. Nederland, W. Portegijs. (Den Haag, VUGA, 1996) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door de vakgroep Vrouwenstudies FSW van de Rijksuniversiteit Leiden.
  • 41. 
    «De betekenis van artikel 12 vrouwenverdrag voor Nederland: gezond als recht» door N. Holtrust, A.C. Hendriks, D.M.J. Bauduin...[et al.] (Den Haag, VUGA, 1996) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam, Nederlands Centrum Geestelijke Volksgezondheid, Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten van de Universiteit Urecht en de Vakgroep Publiekrecht van de Rijksuniversiteit Limburg.
  • 42. 
    «Concept en formule Jaarboek Emancipatie: eindrapport» (Den Haag,: MIN SZW, 1996, Werkdocumenten SZW no 19) Onderzoek verricht door Marktplan Adviesgroep te Amsterdam.
  • 43. 
    «Eindrapportage VeM-bureau 1991–1994: een eindrapportage van de resultaten van de activiteiten van het VeM-bureau werkgelegenheid voor vrouwen uit minderheidsgroepen» door Bureau werkgelegenheid voor vrouwen uit minderheidsgroepen (Den Haag, MIN SZW, 1995).
  • 44. 
    «Emancipatie in cijfers 1995» door E.L. van den Berg, A.M.S. Boelens.(Den Haag, MIN SZW, 1995) Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie Coö rdinatie Emancipatiebeleid, en het Centraal Bureau voor de Statistiek. Actueel overzicht van de positie van vrouwen en mannen in Nederland.
  • 45. 
    «De herverdeling van onbetaalde arbeid: een literatuurstudie» door H. te Grotenhuis, J. Geerlof, C. Speet (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek verricht in opdracht van de Projectgroep Herverdeling Onbetaalde Arbeid en de Directie Coö rdinatie Emancipatiebeleid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door B&A Groep Beleidsonderzoek & Advies BV te Den Haag.
  • 46. 
    «Onbetaalde zorg gelijk verdeeld: toekomstscenario’s voor herverdeling van onbetaalde zorgarbeid» door Commissie Toekomstscenario’s Herverdeling Onbetaalde Arbeid. (Den Haag, VUGA, 1995) .
  • 47. 
    «Ongezien onderscheid: een analyse van de verborgen machts-werking van de sekse» door M. Schaapman ; m.m.v. T. Nederland, P. Schreurs, H. van de Velde (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Vakgroep Vrouwenstudies, Rijksuniversiteit Leiden.
  • 48. 
    «De positie van vrouwen in sociaal-economische besturen: een explorerend onderzoek naar de rekrutering van bestuurders voor sociaal-economische belangenorganisaties» door D. Verhoeven, L. Ronner, A. van Haag...[et al.] ; Raadgevend Strategisch Onderzoek Bureau. (Amsterdam, RSOB, 1995).
  • 49. 
    «Van Positieve actie voor vrouwen naar: vrouw in bedrijf» door A.M. van Iren (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door Velthuysen, Toppen, van Iren (V.O.F.) te Putten.
  • 50. 
    «Rapportage effect- en bereikcijfers Campagne Preventie Seksueel Geweld 1990-1994» door R. van Wonderen (Den Haag, MIN SZW, 1995 Werkdocumenten no 4) Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verricht door Bureau Sonneveldt en Consultants.
  • 51. 
    «Taal en beeldvorming: over vrouwen en mannen: aangrijpingspunten voor beleid en actie, op basis van bijdragen van diverse deskundigen en de discussie daarover, gehouden op 18 oktober 1995 te Zoetermeer» (red.) M. Leegwater-van der Linden (Den Haag, Sdu, 1996). Brochure n.a.v. het congres Taal en beeldvorming (Zoetermeer, 1995) in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie Coö rdinatie Emancipatiebeleid, Interdepartementale Projectgroep Beeldvorming.

Werkgelegenheid en Inkomensbeleid

  • 52. 
    «Beslaglegging op loon of uitkering: evaluatie van de beslagvrije voet» door M.L.J.M. Beekmans, N.E.T. Nieboer, C. van der Werf. (Leiden, Research voor Beleid, 1996) Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid.
  • 53. 
    «Arbeidsparticipatie, lonen, uitkeringen en werkgelegenheid: een statisch microsimulatiemodel» door A. van Soest, R. Euwals en B. Donkers (Den Haag, VUGA, 1996) Onderzoek, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door de vakgroep Econometrie van de KUB en het Economische Instituut Tilburg.
  • 54. 
    «Replacement rates: a transatlantic view» (Den Haag, CBS, 1995) This project was co- financed by grants from the European Commission and the Dutch Ministry of Social Affairs and Employment.
  • 55. 
    «Guaranteed minimum income arrangements in the Netherlands, Belgium, Denmark, France, Germany and Great Britain » door J. de Voogd, J. de Koning, M.M.J. Leenders ... [et al.]. «Den Haag, VUGA, 1995) Study by the Netherlands Economic Institute on the authority of the Dutch Ministry of Social Affairs and Employment.
  • 56. 
    «Inactivity / Activity ratios: a descriptive analysis for six European countries» door J. de Voogd, N.B.J.G. ’t Hoen, M. Arents ... [et al.]«(Den Haag, VUGA, 1996).

Sociale verzekeringen

  • 57. 
    «Gegevensuitwisseling nutsbedrijven / woningverhuurders en sociale diensten: eindrapport» door H. de Haas, B. van Waveren, B. Berkhout (Den Haag, VUGA, 1996) Onderzoek, uitgevoerd door Regioplan, onderzoek, advies en informatie B.V. in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
  • 58. 
    «Gemeentelijke kosten van inrichting van woningen voor permanent en voorwaardelijk verblijfsgerechtigden» door N.E.T. Nieboer, C. van der Werf (Den Haag, MIN SZW, 1995 Werkdocumenten SZW no 16) Onderzoek in opdracht van de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Binnnenlandse Zaken, verricht door Research voor Beleid te Leiden.
  • 59. 
    «Oververtegenwoordiging van alleenstaanden in de sociale zekerheid» door A. Kersten (Den Haag, MIN SZW, 1995 Werkdocumenten SZW no 8) Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door het IVA.

«Oververtegenwoordiging van alleenstaanden in de sociale zekerheid: samenvatting» door A. Kersten. (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid door IVA te Tilburg.

  • 60. 
    «PES-2: Veldwerkverslag: deel 2» door J.J.M. Besseling, Th. aan de Kerk, W. van der Kolk ... [et al.] (Amsterdam, GAK, 1995 Rapport statistiek en onderzoek nr. 123) Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Sociale Verzekeringsraad (nu Ctsv geheten).
  • 61. 
    «Samen sterker?: evaluatie van de Experimentele Samenwerkingsverbanden Rechtshandhaving Sociale Zekerheid» door B. van Waveren, R.C. van Geuns (Amsterdam, Regioplan Onderzoek Advies en Informatie, 1995) Onderzoek uitgevoerd door Regioplan Onderzoek, Advies en Informatie in opdracht van het Ministerie van Justitie en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
  • 62. 
    «Straf of stimulans? : het toepassen van sancties als arbeidsmarktinstrument in de RWW» door F.J.A. Angenent, J. den Heeten (Den Haag, VUGA, 1995) Onderzoek verricht door SGBO, Onderzoeks-, en Adviesbureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

DEEL B: Lopend onderzoek per juli 1996

Terugdringing ziekteverzuim

  • 1. 
    ZARA-Werkgeverspanel
  • 2. 
    ISSA Work in capacity
  • 3. 
    Bedrijfseffectentoets arboregelgeving
  • 4. 
    Kosten/baten: Kerncijfers maatschappelijke kosten
  • 5. 
    Gedragsreacties werkgevers op terrein van arbo (panel werkgevers)

Arbeidsmarkt

  • 6. 
    Onderzoek Melkertbanen
  • 7. 
    Monitoring JWG
  • 8. 
    Vrouwen i/d techniek
  • 9. 
    Monitoring Banenpool 1995
  • 10. 
    Ontslag allochtone jongeren in de JWG
  • 11. 
    Evaluatie WBEAA 95/96
  • 12. 
    Evaluatie inkoopmodel arbeidstoeleiding

Arbeidsomstandigheden

  • 13. 
    Basisnormering handmatig tillen
  • 14. 
    Arbo Infrastructuur
  • 15. 
    Herziening gele boek
  • 16. 
    Evaluatie arbeidsomstandighedenbeleid bouw
  • 17. 
    Arbodiensten-vervolg fase III
  • 18. 
    Fysieke belasting en veroudering
  • 19. 
    Registratie beroepsziekten
  • 20. 
    K(waliteit) A(rbeidsomstandigheden) en M(ilieu) kosten voor het MKB
  • 21. 
    Longitudinale gegevensverzameling bewegingsapparaat
  • 22. 
    Occupational hazards
  • 23. 
    Ontwikkeling AVRIM-2
  • 24. 
    Social policy implication
  • 25. 
    Preventie werkstress
  • 26. 
    Modelanalyse risico radionucleïden
  • 27. 
    Laserveiligheid fase 2
  • 28. 
    Evaluatie Arbowet in het vervoer
  • 29. 
    Evaluatie gebruikskeuringen arbeidsmiddelen
  • 30. 
    Onderbouwing grenswaarden genotoxische stoffen
  • 31. 
    Clasificatie repro-toxische stoffen
  • 32. 
    Literatuurstudie grenswaarden
  • 33. 
    Normering mengsels v. nitrosaminen
  • 34. 
    Actualisatie lijst kankerverwekkende stoffen
  • 35. 
    Evaluatie bouwprocesbesluit
  • 36. 
    Risicobeoordeling bestaande stoffen
  • 37. 
    Reproductie-toxische effecten in het ziekenhuis
  • 38. 
    Onderzoek tbv de verzelfstandiging van het CTB
  • 39. 
    Proefproject KMA/MKB
  • 40. 
    Allergie centrum ALL-VETS
  • 41. 
    Biologische agentia buiten het lab

Arbeidsverhoudingen

  • 42. 
    Mannen & herverdeling betaalde/onbetaalde arbeid
  • 43. 
    Verlaat uittreden, vh: (Wijz) Wet Ouderschapsverlof

Bijstandszaken

  • 44. 
    Pilotprojecten startende ondernemers
  • 45. 
    Arbeidsverplichting uitkeringen ABW/RWW
  • 46. 
    BiZa Verruiming kwijtschelding
  • 47. 
    Omvang Uitkeringsfraude
  • 48. 
    Evaluatie Stimulatie Project Antilliaanse & Arubaanse jongeren
  • 49. 
    Uitstroom uit de bijstand
  • 50. 
    Poortwachtersfunctie bij GSD’s
  • 51. 
    Eval Experimenten activering uitkeringsgerechtigden
  • 52. 
    Evaluatie WVG-2e meting
  • 53. 
    Onzichtbare schuldenaar
  • 54. 
    AWSB/Jaarrapport ’96 Armoede en Sociale uitsluiting
  • 55. 
    Peilingen GSD-panel 1995/1997

Werkgelegenheid en inkomen

  • 56. 
    Loonontwikkeling laagste segment
  • 57. 
    Onderzoek financiering carrierepad laagbetaalden
  • 58. 
    Europese integratie en EMU-criteria
  • 59. 
    Income Distribution Project
  • 60. 
    Voorstel Lastenverlichting

Emancipatie

  • 61. 
    Jaarboek Emancipatie/verkenningen
  • 62. 
    Vrouwen in mannelijke functies/zorg-welzijn
  • 63. 
    Emancipatie effectrapportage
  • 64. 
    Sociale constructie mannelijkheid
  • 65. 
    Case study verzorgende beroepen
  • 66. 
    Case studies secretaresses
  • 67. 
    Vrouw & arbeid in de vakbondgeschiedenis
  • 68. 
    IVDV & bescherming bij zwangerschap
  • 69. 
    Gelijke behandeling man/vrouw bij arbeid
  • 70. 
    Servicepunt Positieve Actie
  • 71. 
    Nationale implementatie Art 12
  • 72. 
    Effectmeting campagne meisjesbeleid
  • 73. 
    Beleidsinstrument toekomst

Sociale Verzekeringen

  • 74. 
    Wet gelijke behandeling slapers en gepensioneerden
  • 75. 
    AO-criterium/reïntegratie
  • 76. 
    Arbeidsverleden WW
  • 77. 
    Influence Social Infrastructure
  • 78. 
    PES-11: Uitvoeringesonderzoek WAO
  • 79. 
    PES-18

Toezicht

  • 80. 
    Invoer Kwaliteitssysteem WSW/SGS-TC

Wetgeving

  • 81. 
    Evaluatie Wetgevingskwaliteit

BIJLAGE 11

De Archiefbijlage

1.  Organisatie

De directie Algemene Zaken is belast met het ontwikkelen van beleid op gebied van documentarie informatievoorziening (DIV). Daarnaast verschaft de directie een aantal faciliteiten op dit terrein. In dit kader bestaan er binnen de directie de volgende DIV-organen: de afdeling Departementaal Archief, de DIV-adviseur en de functioneel applicatiebeheerder departementale toepassingen. In de onderstaande subparagrafen wordt kort ingegaan op de zaken die de directie in portefeuille heeft.

De directies zijn zelf verantwoordelijk voor het dynamisch archiefbeheer. Deze taak is binnen de directies ondergebracht bij het bureau Bedrijfsvoering en omvat postregistratie, voortgangs- en afdoeningsbewaking en de administratie ervan, de vorming van archief en overdracht ervan aan het Departementaal Archief.

De intentie is in 1996 de vacature DIV-adviseur te vervullen.

2.  Omvang van de archieven

Onderstaand een tabel welke een overzicht geeft van het op 31 december 1995 bij het ministerie (inclusief periferie) aanwezige archievenbestand, aangevuld met de tot eind 1996 te verwachten ontwikkelingen:

Omvang archieven ministerie

 

SECTOR

Beleids-

Toezicht

Facet

Onder-

Overige

Totaal

 

directies

directies

directies

steunende directies

directies

 

M1 dynamisch archief op 31-12-1995 M1 semi-statisch archief op 31-12-1995 Totaal m1 archief in beheer op 31-12-1996 Ontwikkelingen 1996 Totaal m1 archief in beheer op 31-12-1996

 

630

2 590

146

661

206

4 233

1 061

418

245

466

2 245

4 435

1 691

3 008

391

1 127

2 451

8 668

33*

-119

17

58

-72

-83

1 724

2 889

408

1 185

2 379

8 585

Deze cijfers geven de huidige situatie weer, waarbij de archieven van de taakvoorgangers van de directies zijn weergegeven bij het semi-statisch archief.

  • Hierin is niet het resultaat van de bewerking van het archief DG Arbeid door de CAS opgenomen.

Vernietiging archieven 1995

SECTOR

Beleids- Toezicht           Facet direc-          direc-          Direc- ties              ties              ties

Onder- Overige steu-          Direc- nende              ties

Directies

Totaal

m1 archief vernietigd

14

181

11

52

218

424

3. Maatregelen ter verbetering van het archiefbeheer A. Postregistratie

Concernbeleid met betrekking tot postregistratie zal gevoerd worden. De invoering ervan heeft als gevolg van de herinrichting van het ministerie, dat in januari 1995 zijn beslag heeft gekregen, enige vertraging opgelopen. Het Post- en Archiefsysteem SZW (PASS) is het systeem dat door veel directies wordt gehanteerd. Daarnaast is een experiment gestart met New Document Manager. Dit experiment en de ervaringen met PASS moeten bouwstenen aandragen voor de opzet van één departementale toepassing.

B. Archiefbeheer

Archiefwet c.a.

In samenwerking met de overige directies bereidt de directie Algemene Zaken een ministeriële regeling op grond van het Archiefbesluit voor. De planning is dat die in februari 1997 wordt vastgesteld.

Controlebeleid archieven

In het kader van de toebedeelde taak aan het Departementaal Archief met betrekking tot toezicht op het dynamisch archiefbeheer van de directies, zal in 1996 een controleplan archieven in werking treden.

Institutioneel onderzoek

In het kader van de uitvoering van het in januari 1992 gesloten convenant zal naar verwachting in december 1996 het institutioneel onderzoek naar het beleidsterrein sociale zekerheid worden afgesloten. Het institutioneel onderzoek en de selectielijsten met betrekking tot het terrein arbeidsverhoudingen, arbeidsmarktbeleid, inkomensbeleid en arbeidsvoorwaardenbeleid komen eind 1996 in concept-vorm gereed. Wanneer het zogeheten driehoeksoverleg is afgerond wordt begin 1997 het onderwerp voor vaststelling aangeboden aan de minister van OCW. De selectielijst met betrekking tot het beleidsterrein arbeidsomstandigheden, die reeds in 1994 voor vaststelling is aangeboden, zal nog in 1996 door de minister van OCW worden vastgesteld.

Archiefinrichting

In 1996 zal een start worden gemaakt met een pilot om een archief in te richten naar handelingen. De selectielijst van het beleidsterrein arbeidsomstandigheden zal hiervoor worden gebruikt. Een en ander in samenwerking tussen de directie Algemene Zaken en de betreffende beleidsdirectie.

RaamconvenantCAS

Het jaar 1995 stond in het teken van de bewerking van het beleidsterrein Arbeidsomstandigheden. Bewerkt werd op grond van een conceptselectielijst. Er kan dus niet vernietigd worden omdat deze lijst nog niet is vastgesteld.

In 1996 en 1997 zal met de bewerking van dit beleidsterrein worden voortgegaan, meer specifiek betreft dit de neerslag van het handelen van het voormalige Directoraat-Generaal van de Arbeid en van het hoofdkantoor van de voormalige Dienst voor het Stoomwezen.

MLG’s

Een start zal worden gemaakt met de inventarisatie van de bij het ministerie aanwezige MLG’s. In samenwerking met de Arbeidsinspectie zal een pilot worden gestart om het bedrijvenarchief op CD-rom op te slaan.

Opleidingen documentaire informatievoorziening

Ter bevordering van de vakbekwaamheid is door diverse departementsonderdelen gebruik gemaakt van de DIOR-opleidingen. Een 17-tal medewerkers hebben diverse modules gevolgd. Het ministerie heeft ingestemd met het voorstel van het ministerie van Binnenlandse Zaken om de resterende gelden van de kortingsregeling te gebruiken voor de ontwikkeling van een nieuwe module. Deze module zou zich moeten richten op de implementatie van PIVOT «aan de bron».

BIJLAGE 12                                            Stand van zaken betreffende decentralisatiebeleid op enkele

SZW-terreinen

  • 1. 
    Werkgelegenheid en arbeidsmarkt

Het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijk, gemeenten en sociale partners.

Met de tripartisering van de Arbeidsvoorziening in 1991 is gekozen voor functionele decentralisatie. Daarbij is het arbeidsvoorzieningsbeleid beter afgestemd op de regionale arbeidsmarktomstandigheden.

In de voorgestelde nieuwe Arbeidsvoorzieningswet, die nu bij de Eerste Kamer ligt, is een duidelijker scheiding aangebracht tussen de verantwoordelijkheid van de Minister van SZW en die van het CBA. De rijksoverheid maakt niet meer rechtstreeks deel uit van het bestuur.

In de regionale besturen blijven de zetels voor de gemeenten – naast die voor werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers – behouden. De provinciale (waarnemende) zetel komt te vervallen.

Daarnaast werkt de regiegroep Samenwerking Werk en Inkomen (SWI) van het CBA, TICA en VNG aan versterking van de samenwerking, opdat betrokken partijen op regionaal niveau binnen de landelijke beleidskaders afspraken maken over de inzet van beschikbare instrumenten en middelen. In dit kader wordt gezocht naar een optimale samenhang van regionale en meer lokale invalshoeken.

Bestuurlijke posities, inkoopmogelijkheden en intensieve samenwerking leiden voor gemeenten tot meer mogelijkheden tot beïnvloeding van het arbeidsvoorzieningsbeleid.

De bestuurlijke rol van gemeenten krijgt een extra accent in het Grote-stedenbeleid.De coö rdinatie daarvan ligt bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Belangrijke uitgangspunten zijn bevordering van verdere decentralisatie, versterking van de regie-functie en vergroting van de financiële armslag van de grote steden. Met de convenanten van 12 juli, respectievelijk 30 oktober 1995, hebben het rijk en de (4 resp. 15) steden zich gecommitteerd concrete resultaten te boeken op een aantal terreinen. Op het terrein van werk betreft dit o.a. een substantiële vermindering van de (langdurige) werkloosheid, in het bijzonder in achterstandswijken en onder kansarme groepen en een substantiële groei van het stedelijk midden- en kleinbedrijf. Voor de concrete maatregelen, zoals het 40 000 banenplan, stroomlijning gesubsidieerde arbeid en extra middelen voor knelpunten arbeidsvoorziening, zij verwezen naar de convenanten.

De bestuurlijke verantwoordelijkheid betreffende gesubsidieerde arbeid komt grotendeels bij de gemeenten te liggen.

De Wet inschakeling werkzoekenden, waartoe dit najaar een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden, beoogt door het stroomlijnen van zeer verschillende financieringsstromen de gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid te geven om voorzieningen te creëren voor werkzoekenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.

Zowel JWG als Banenpoolregeling, alsook instrumenten die voorheen door de functioneel gedecentraliseerde Arbeidsvoorziening konden worden ingezet, zullen in deze wet worden ondergebracht en worden gefinancierd uit een Werkfonds, dat door de gemeenten wordt beheerd. Het wetsvoorstel beoogt tevens een goede samenwerking met Arbeidsvoorziening tot stand te brengen.

De nieuwe Wet sociale werkvoorziening, die inmiddels bij de Tweede Kamer ter behandeling voorligt, is het sluitstuk van de beleidsoperatie «Budgetfinanciering, decentralisatie en deregulering sociale werkvoorziening». Deze operatie heeft tot doel gemeenten een grotere verantwoordelijkheid te geven voor de uitvoering van de sociale werkvoorziening. Het rapport «In werk voorzien« van de commissie Houben heeft ertoe geleid dat het besluit tot indicatie tot de voorziening niet langer tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid zal behoren, maar bij het rijk komt te liggen. De gemeenten houden naast de volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering en de vormgeving van de organisatie wel een adviestaak bij de indicatiestelling.

  • 2. 
    Arbeidsverhoudingen

Op het terrein van arbeidsverhoudingen zij gewezen op de aanpassing van de preventieve ontslagtoets. De ontwikkeling van het ontslagbeleid en het uitoefenen van toezicht op de uitvoering zijn taken van het departement. De preventieve ontslagtoets is in uitvoering bij de regionale directeuren van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Sedert 1 april 1996 is voorts een convenant van kracht op basis waarvan het CBA verantwoordelijk is voor de ondersteuning van de ontslagfunctionarissen.

  • 3. 
    Sociale verzekeringen

Het wetsvoorstel Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 beoogt de inrichting van de uitvoeringsorganisatie van werknemersverzekeringen te wijzigen. Het zwaartepunt van de daadwerkelijke uitvoering zal daarbij meer dan op dit moment in de regio komen te liggen.

Dit bevordert de beoogde nauwe samenwerking met RBA’s en gemeenten. Het SWI-traject (zie hierboven, par. 1) speelt een belangrijke rol bij de concretisering van deze beleidsvoornemens.

  • 4. 
    Bijstand

De per 1 januari 1996 in werking getreden nieuwe Algemene bijstandswet(nAbw) betekent een omslag: rijk en gemeenten hebben een gedeelde verantwoordelijkheid. Het rijk (de wetgever) stelt de kaders en de basisnormen van de uitkering. De gemeente stemt de bijstand nader af op de plaatselijke en persoonlijke omstandigheden. Van gemeenten wordt gevraagd een eigen bijstandsbeleid te ontwikkelen. Zowel dit lokale bijstandsbeleid, als het individuele maatwerk in de gevalsbehandeling, markeert het decentrale karakter van de nAbw. Naast uitkeringsverstrekking zijn activering en bestrijding van misbruik en fraude kerntaken geworden van de gemeentelijke uitvoering. De wet bevat daartoe nieuwe instrumenten.

Per 1 januari 1999 wordt ook de financiering voor de toeslagen de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De financiële verantwoordelijkheid van de gemeenten wordt zo vergroot.

Verdere stappen in de aanpassing van de financieringswijze van de bijstandswet worden overwogen.

Bij de inwerkingtreding van de nAbw is tevens een aantal toeslagen die voorheen tot de algemene bijstand behoorden, gedecentraliseerd, zoals de woonkostentoeslagen een ziektekostenverzekering voor zelfstandigen.

  • 5. 
    Armoedebestrijding

Voor de armoedebestrijding wordt meer dan voorheen een taak aan gemeenten toebedacht.

De gemeente staat immers het dichtst bij de burger en kan beter maatwerk leveren. Gekozen is voor een aanpak langs vier hoofdlijnen: bevordering participatie, inkomensondersteuning, beperking van vaste lasten en terugdringen van niet-gebruik van voorzieningen. Als specifieke maatregelen worden o.a. de mogelijkheden voor het verlenen van bijzondere bijstand verruimd. Gemeenten mogen voortaan groepen mensen financieel ondersteunen, terwijl dit voorheen alleen in individuele gevallen mocht. Verder zullen bijstandsgerechtigden die geen sollicitatieplicht hebben, worden beloond als zij een deeltijdbaan aannemen. Deze aanpassingen zijn opgenomen in een wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene bijstandswet, dat bij de Tweede Kamer is ingediend (Kamerstukken II, 1995/96, 24 772, nrs. 1–2). Gemeenten die nu al categoriale regelingen willen treffen kunnen dat doen in het kader van het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid. Dit is geregeld in de nieuwe circulaire gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid.

  • 6. 
    Wet voorzieningen gehandicapten

In verband met de inwerkingtreding van de Wet voorzieningen gehandicapten is begin 1994 een aantal onderdelen van beleid (inzake leefvervoersvoorzieningen, inkomensondersteunende voorzieningen, woonvoorzieningen en woningaanpassingen) t.a.v. gehandicapten (verder) gedecentraliseerd naar de gemeenten. N.a.v. de eerste evaluatie in het najaar van 1995 is een geringe uitbreiding inzake vervoersvoorzieningen bewoners AWBZ-instellingen gerealiseerd.

De resultaten van de tweede evaluatie komen in het najaar van 1997 beschikbaar.

  • 7. 
    Emancipatiebeleid

De regionale Vrouwenemancipatiebureaus zijn met ingang van 1993 gedecentraliseerd naar de gemeenten Amsterdam, Rotterdam en Den Haag en vanaf 1994 naar de provincies.

In het proces van vernieuwing van de landelijke emancipatie-ondersteuningsstructuur zal opnieuw worden bezien, hoe deze landelijke ondersteuningsstructuur en de regionale (provinciale en grootstedelijke) emancipatie-ondersteuning het best kunnen worden afgebakend èn op elkaar kunnen worden aangesloten. Met het oog daarop zal worden geëvalueerd of de decentralisatie van de vrouwenemancipatiebureaus tot nu toe heeft beantwoord aan de ermee beoogde doelen.

BIJLAGE13                                            VERDRAGEN

Conform de toezegging aan de Tweede Kamer van 8 mei 1995 zij nog vermeld dat de opzegtermijn vervalt voor zeven IAO-verdragen in 1998 en voor drie in 1999. In dezelfde brief aan de Tweede Kamer is ook aangegeven wat het Nederlandse beleid is ten aanzien van IAO-verdragen.

De opzegtermijn vervalt in 1998 voor de volgende verdragen:

– verdrag 45 inzake het verbod op ondergrondse arbeid voor vrouwen;

– verdrag 68 inzake de voeding en verzorging van de bemanning aan boord van schepen;

– verdrag 92 inzake de huisvesting van bemanning aan boord van schepen (herzien);

– verdrag 121 inzake de (sociale zekerheids) prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten;

– verdrag 124 inzake het geneeskundig onderzoek van jongeren die ondergronds werken;

– verdrag 141 inzake organisaties van personen die in de landbouw werkzaam zijn en hun rol in de sociaal-economische ontwikkeling;

– verdrag 142 inzake de rol van beroepskeuzevoorlichting en beroepsopleiding bij de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen.

De vervaldatum voor de opzegtermijn in 1999 betreft drie verdragen:

– verdrag 126 inzake de accommodatie aan boord van vissersschepen;

– verdrag 144 inzake de tripartite raadplegingsprocedures over internationale arbeidsnormen;

– verdrag 160 inzake arbeidsstatistieken.

BIJLAGE 14

Lijst met gebruikte afkortingen

AAF

AAJ

AAW

ABP

ABW

AKF

AKW

AMBER

AMf

AMvB

ANW

AO

AOF

AOW

Arbo

Arbvo

AWBZ

AWW

BBA

BBC

BBZ

BDD

BIA

BIAS

BIZA

BKR

BOA

BPB

BuiZa

BW

BZ

CAFAS

CAO CAS CBA CBS CCPT

CEP CGB CPB CTB

CTSV

DCE

DETAM

DI

DIV

DIOR

DIVOSA

DSM

DUO

Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds

Activerende Arbeidsmarktbeleid voor Jongeren

Algemene Arbeidsongeschiktheidswet

Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds

Algemene Bijstandwet

Algemene Kinderbijslag Fonds

Algemene kinderbijslagwet

Afschaffing Malus en Bevordering Reïntegratie

Algemeen Mijnwerkers fonds

Algemene Maatregel van Bestuur

Algemene nabestaanden wet

Administratieve Organisatie

Algemeen Ouderdomsfonds

Algemene Ouderdoms Wet

Arbeidsomstandigheden

Arbeidsvoorzieningsorganisatie

Algemene wet bijzondere ziektekosten

Algemene weduwen en wezenwet

Buitengewoon besluit arbeidsverhoudingen

Bijdrage Bijzondere Controle

Bijstandsbesluit zelfstandigen

Beleidsoperatie Budgetfinanciering Decentralisatie en

Deregulering Sociale Werkvoorziening

Wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria

Beheer Informatie- en Afhandelings Systeem

Binnenlandse Zaken

Beeldende Kunstenaars Regeling

Branche Organisatie Arbodiensten

Bouwprocesbesluit

Buitenlandse Zaken

Burgerlijk Wetboek

Bijstandszaken

Commissie automatisering financieel administratieve systemen

Collectieve Arbeidsovereenkomst

Centrale Archief Selectiedienst

Centraal Bestuur Arbeidsvoorziening

Centraal Bureau Statistiek

Centraal Coö rdinatiepunt ter bevordering van

Toegankelijkheid

Centraal Economisch Plan

Commissie Gelijke Behandeling

Centraal Plan Bureau

Commissie voor de toelating van

Bestrijdingsmiddelen

College van toezicht sociale verzekeringen

Directie Coö rdinatie Emancipatiebeleid

Bedrijfsvereniging voor Detailhandel, Ambachten en

Huisvrouwen

Decentralisatie Impuls

Documentaire Informatievoorziening

Documentaire Informatievoorzieningsopleidingen

Rijksoverheid

Directeuren van Overheidsinstellingen Sociale Arbeid

Dienst Staats Mijnen

Dienst Uitvoering Ontslag Uitkeringsregelingen

EG

EK

EMU

ESF

ESH

EU

EZ

F-MIS

G+G-sectoren

GAK

GEO

GF

GSD

GVI

HABW

IAO

ICCK

ICLON

IHS IIAV

ILO IOAW

IOAZ

IOF

IOM

IPA

IPSV

I-SZW

ITS

IVA

IVOP

IT-beleid

IW

IWS

JSW

JWG

KBOH

KMA LISV LISWO

LIW

LVO

M&O

MDW

MEV

MKB

MLG

MR

MvA

NABW

Europese Gemeenschap Eerste Kamer

Economische Monetaire Unie Europees Sociaal Fonds Europees Sociaal Handvest Europese Unie Economische Zaken

Financieel Management Informatie Systeem Gepremiëerde en Gesubsidiëerde sectoren Gewestelijk Arbeidskantoor Grote Efficië ncy Operatie Gemeentefonds Gemeentelijk Sociale Dienst Gemeenschappelijke Verwijs Index Herinrichting van de Algemene Bijstandswet Internationale Arbeidsorganisatie Interdepartementale Commissie inzake Coö rdinatie en Kostenbeheersing

Interfacultair Centrum voor Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Nascholing Individuele Huur Subsidie

Internationaal Informatiecentrum en Archief vrouwenbeweging

International Labour Organization Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen Invaliditeits- en Ouderdomsfonds International Organization for Migration Interdepartementale Personeelsinformatie Automatiseringssysteem Interdepartementale projectgroep Sociale vernieuwing

Inspectie Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschappen Instituut voor Sociaal-economisch Onderzoek Interdepartementale Personeels Registratie Systeem Infrastructuur voor Informatietechnologie Invaliditeitswetten

Invoeringswet Stelselherziening Sociale Zekerheid Jeugdspaarwet Jeugdwerkgarantiewet Kwaliteit- en bruikbaarheidsonderzoek van hulpmiddelen voor gehandicapten en ouderen Kwaliteit, Milieu en Arbo Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen Leids Instituut voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek

Liquidatiewet Invaliditeitswetten Landelijke Veranderingsorganisatie Misbruik en oneigenlijk gebruik Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit Macro Economische Verkenning Midden en kleinbedrijf Machine Leesbare Gegevens Ministerraad Memorie van Antwoord Nieuwe Algemene Bijstands Wet

NCCZ

NIA

NIBUD

NIDI

NMI

NNI

NOSV

NOSW

NVIC

OCW

OM

OR wet op de

OSA

OSV

PASS

PCA Pemba

PES

PIVOT

PSW

R.A.-taakstelling

RB-eng

RBA

RBB

RCC RDA Rif’s RINIS

RIVM

RvS

Rww

SAMALO

SDU

SER

SFB

SPER

STb

Stcrt

SV

SVB

SVr

SW

SWI

SZ

SZW

TAV

TBA

TEGMD

TF Tica

TK

Nationale Commissie Chronisch Zieken Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden Nationaal instituut voor budgetvoorlichting Nederlands interdisciplinair demografisch instituut Nederlands Migratie Instituut Nederlands Normalisatie Instituuut Nieuwe Organisatiewet Sociale Verzekering Nationaal Overleg Orgaan Sociale Werkvoorziening Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Openbaar Ministerie Wet op de Ondernemingsraden Organisatie voor strategisch arbeidsmarktonderzoek Organisatiewet sociale verzekering Post en Archief Systeem Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Projectbureau Certificatie Arbodiensten Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen Project evaluatie stelselherziening Project Invoering Verkorting Overbrengingstermijn Pensioen en spaarfondsenwet Regeerakkoord-taakstelling Rijksbegroting in enge zin Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening Rijks Bedrijfsgezondheidszorg- en Bedrijfsveiligheids-dienst

Rijks Computer Centrum

Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening Regionale interdisciplinaire fraudeteams Routeringsinstituut Nationale en Internationale Informatiestromen

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygië ne Raad van State

Rijksgroepsregeling werkloze werknemers Samenvatting Allocatie Methodieken Staatsdrukkerij en Uitgeverij Sociaal Economische Raad Sociaal Fonds Bouwnijverheid Spaareffectenregeling Staatsblad Staatscourant Sociale Verzekeringen Sociale Verzekeringsbank Sociale verzekeringsraad Sociale werkvoorziening Samenwerkingsorgaan Werk en Inkomen Sociale Zekerheid Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wet tot terugdringing arbeidsongeschiktheidsvolume Terugdringing beroep arbeidsongeschiktheidsregelingen

Tewerkstelling erkende gewetensbezwaarden militaire dienst

Toeslagenfonds

Tijdelijk Instituut voor Coö rdinatie en afstemming (sociale verzekeringen) Tweede Kamer

TNO

TW

TZ

UESI

UKB

USZO

UVI’s

VBD

VEM

VEO

V&W

VNG

VROM

VUT

VV

VVTV

VVU

VWS

VZA

WABW WAGGS

WAGW WAJONG

WAMIL

WAO

WAV

WAZ

WBEAA

WBGV

WBO WBVV

WEBEFO

WEP

WEPI

WGW

WIK

WIW

WOR

WSW

WULBZ

WVA

WVG

WW

WWV

ZBO

ZFW

ZW

Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek Toeslagenwet

Terugdringing ziekteverzuim Uitvoering Europese Subsidie Instrumenten Uitkeringsbeleid

Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs Uitvoeringsinstellingen Voorlichting, Bibliotheek en Documentatie Vrouwen en Minderhedenbeleid Vrouwenstudies en emancipatie-onderzoek Verkeer en Waterstaat Vereniging Nederlandse Gemeenten Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Vervroegde uittreding Voorlopig Verslag

Voorwaardelijke vergunning tot verblijf Vrijwillig Vervroegd Uitreden ex-mijnwerkers Volksgezondheid, Welzijn en Sport Voorzieningen Zieken t.b.v. Arbeidsongeschikten en Gehandicapten

Wet Arbeid Buitenlandse Werknemers Wet Arbeidsvoorwaarden Gepremiëerde en Gesubsidiëerde sectoren Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jong Gehandicapten

Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet Arbeid Vreemdelingen

Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen

Werktijdenbesluit voor Geneeskundigen en Verloskundigen Wet op de Bejaardenoorden Werktijdenbesluit verplegings- of verzorgingsinrichtingen Werknemersbeleggingsfonds Werkervaringsplaatsen Stichting Women’s Exchange Programme International

Wet op de gevaarlijke werktuigen Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars Wet inschakeling werkzoekenden Wet op de Ondernemingsraden Wet sociale werkvoorziening Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte

Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting en Premies Volksverzekeringen Wet Voorzieningen Gehandicapten Werkloosheidswet Wet Werkloosheidsvoorziening Zelfstandig Bestuurs Orgaan Ziekenfondswet Ziektewet

BIJLAGE15                                            TOEZICHT DOOR SZWIN1995

Een verslag van het bestuurlijk toezicht door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 1995 op de uitvoering van wet- en regelgeving door gemeenten en zelfstandige bestuursorganen

Dit jaarverslag bevat niet de financiële verantwoording die op grond van de Comptabiliteitswet ten behoeve van de Staten-Generaal wordt opgesteld. De gegevens in dit jaarverslag zijn consistent met de ontwerp-financiële verantwoording die aan de Algemene Rekenkamer ter beoordeling is aangeboden.

De uiteindelijk bij de Staten-Generaal in te dienen financiële verantwoording kan, bijvoorbeeld als gevolg van noodzakelijk bevonden mutaties, afwijken van de gegevens die aan de Rekenkamer zijn voorgelegd.

INHOUDSOPGAVE

HOOFDSTUK1.INLEIDING                                                                                                         68

HOOFDSTUK2.OBJECTEN VAN TOEZICHT                                                                        68

§ 2.1 Zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s)                                                                                 68

§ 2.2 Gemeentenengemeentelijke uitvoeringsorganisaties                                                     69

HOOFDSTUK3.TOEZICHTIN1995                                                                                        70

§ 3.1 Algemeen                                                                                                                                   70

§ 3.2 Toezichtopzelfstandige bestuursorganen (ZBO’s)                                                            71

3.2.1  Ontwikkeling van toezicht                                                                                                       71

3.2.2  Arbeidsvoorzieningsorganisatie                                                                                            72

3.2.3  College van toezicht sociale verzekeringen (Ctsv)                                                             75

3.2.4  Keurings-enbeoordelingsinstanties                                                                                    77

3.2.5  Sociaal-Economische RaadenBedrijfslichamen                                                               78

§ 3.3 Toezichtopgemeenten                                                                                                           78

3.3.1  Dereikwijdte van het toezichtopgemeenten                                                                     78

3.3.2  Het maatregelenbeleid                                                                                                            79

3.3.3  Relevante ontwikkelingeninhet toezichtopgemeenten                                                 79

3.3.4  Het toezichtsonderzoek (algemeen)                                                                                      80

3.3.5  Het toezichtsonderzoekin1995                                                                                             81

3.3.6  Speciale onderwerpen                                                                                                             82

3.3.7  Bestrijding misbruikenoneigenlijk gebruik                                                                        86

3.3.8  Toepassing van het maatregelenbeleid ABW e.d.                                                             88

3.3.9  Déchargeprocedure WSW                                                                                                      89 3.3.10Bezwaarenberoep                                                                                                                   90

HOOFDSTUK4.ACCENTENIN1996                                                                                      91

BIJLAGEN:

  • 1. 
    Overzicht van aangewezenengenotificeerde instellingen                                              93
  • 2. 
    Overzicht van in 1995 vastgestelde rijksvergoedingen, alsmede van de per ultimo 1995 nog vasttestellen rijksvergoedingen                                                            94
  • 3. 
    Overzicht van de t/m het vergoedingsjaar 1993 getroffen maatregelen                        95
  • 4. 
    Overzicht van de tekortkomingen die hebben geleid tot maatregelen                          96
  • 5. 
    Overzicht van de in 1995 geboden hersteltermijnen naar wetsuitvoerings-aspect                                                                                                                                          97

HOOFDSTUK 1. INLEIDING

Per 1 januari 1995 is binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een aparte Directie Toezicht ingesteld, die belast is met het toezicht1 op de uitvoering van (SZW-) wet- en regelgeving door gemeenten en zelfstandige bestuursorganen. De vorming van een aparte directie was een gevolg van de fundamentele keuze om binnen SZW beleidsontwikkeling en toezicht in organisatorisch opzicht van elkaar te scheiden. Door de verantwoordelijkheid voor het toezicht apart te positioneren is er een grotere zekerheid dát het wordt uitgeoefend en dat het goed wordt uitgeoefend. De inzichten en ervaringen aangaande toezicht op het ene terrein kunnen vruchtbaar worden gemaakt voor het toezicht op het andere. Op het terrein van de zelfstandige bestuursorganen moest het toezicht bijvoorbeeld nog bijna geheel ontwikkeld worden, terwijl het toezicht op de gemeenten daarentegen een lange traditie kent.

De Rijksconsulentschappen Sociale Zekerheid maken vanaf 1 januari 1995 eveneens deel uit van de nieuwe directie. Hun taken op het gebied van beleidsoverdracht en de beantwoording van brieven van burgers zijn per 1 januari 1996 overgeheveld naar de beleidsdirecties Arbeidsmarkt en Bijstandszaken.

De belangrijkste taken van de nieuwe directie zijn: – het ontwikkelen van toezichtsbeleid;

– het beoordelen van voorgenomen regelgeving op adequate toezichts-mogelijkheden; – het feitelijk uitoefenen van het toezicht; – het ontwikkelen van toezichtsmethoden.

Met het oog op vergroting van inzicht en vaardigheden van belang voor een goed functionerend toezicht, heeft de Directie Toezicht in 1995 een omgevingsanalyse verricht en tevens symposia, themabijeenkomsten, projecten en cursussen georganiseerd.

Dit verslag biedt een overzicht van de toezichtsactiviteiten gedurende het eerste jaar van de Directie Toezicht.2

Bij het toezicht wordt onderscheid gemaakt naar toezicht op zelfstandige bestuursorganen en toezicht op gemeenten.

De toezichtsrelatie met zelfstandige bestuursorganen verschilt per object en omvat een heterogeen werkveld. Een korte beschrijving daarvan is opgenomen in paragraaf 2.1.

De toezichtsactiviteiten zijn beschreven in paragraaf 3.2.

1  Waar in dit verslag de term «toezicht» wordt gebruikt gaat het om vormen van bestuurlijk toezicht, en niet om het toezicht op de naleving in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (3e tranche).

2  Voor wat betreft het toezicht op de uitvoering door gemeenten, kan dit jaarverslag gezien worden als het vervolg op het «Jaarverslag toezicht op de uitvoering van sociale voorzieningen door gemeenten» dat op 29 februari 1996 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is gestuurd.

Ten aanzien van het toezicht op de Arbeidsvoorzieningsorganisatie kent het een voorloper in de vorm van het jaarverslag 1994 dat op 25 maart 1996 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is gestuurd.

Bij gemeenten gaat het om een toezichtsrelatie gebaseerd op mede-bewindsregelingen. Deze regelingen en de gemeentelijke uitvoeringsorganisatie worden besproken in paragraaf 2.2.

Paragraaf 3.3 geeft inzicht in de in dit kader verrichte toezichts-activiteiten.

HOOFDSTUK 2. OBJECTEN VAN TOEZICHT

§ 2.1. Zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s)

Het toezicht door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de zelfstandige bestuursorganen is een uitwerking van de bepalingen die ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid in de desbetreffende wet of regeling zijn opgenomen.

Een belangrijk deel van dit werkveld heeft betrekking op:

1  De Algemene Bijstandswet is per 1 januari 1996 in belangrijke mate gewijzigd. Ter onderscheid van de nieuwe wet wordt de Algemene Bijstandswet tot 1 januari 1996 aangeduid met de afkorting «ABW», en m.i.v. die datum met de afkorting «Abw».

2  Als gevolg van artikel 3 Invoeringswet stelselherziening sociale zekerheid (IWS; Stb. 94, 1 987) kon met ingang van 1 januari 1987 geen nieuw recht meer ontstaan op WWV-uitkering.

Bij wet van 6 juni 1991 (Stb. 318) is de WWV echter met terugwerkende kracht gewijzigd, waardoor een aantal personen alsnog in aanmerking kon komen voor een uitkering. Gelijktijdig werd bepaald dat aanvragen om uitkering slechts kunnen leiden tot toekenning van uitkering indien deze aanvragen zijn ingediend vóór 1 januari 1992. Gelet op de maximale uitkeringsduur kon derhalve na 31 december 1993 geen sprake meer zijn van periodieke uitkeringen. Per die datum heeft de WWV haar betekenis dan ook vrijwel geheel verloren. Wel kunnen er nadien nog nabetalingen hebben plaatsgevonden. Met name zal dit het geval zijn bij toekenningen met terugwerkende kracht na een uitspraak van de beroepsrechter. Ook dienen gemeenten na die datum aandacht te blijven besteden aan openstaande WWV-vorderingen, en kunnen er (bijvoorbeeld bij gebleken fraude) nog nieuwe vorderingen ontstaan.

– de arbeidsvoorzieningsorganisatie (op de SZW-begroting voor ruim f 1,5 miljard), en

– de uitvoeringsorganisaties sociale verzekeringen, primair het College van toezicht sociale verzekeringen (rijksfinanciën ca. f 8,5 miljard; premiefinanciering ca. f 80 miljard).

Voorts wordt toezicht gehouden op het functioneren van ruim 90 keurende en certificerende instellingen. Dit betreft organisaties die in de marktsector werkzaam zijn en daarnaast zijn belast met de uitvoering van publieke (keurings- en beoordelings-)taken welke gebaseerd zijn op nationale regelgeving en Europese richtlijnen. Met hún activiteiten zijn geen overheidsfinanciën gemoeid.

Ten slotte zijn er de Sociaal-Economische Raad en de bedrijfslichamen die krachtens de Wet op de Bedrijfsorganisatie onder het toezicht vallen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het toezicht zoals dat door de Directie Toezicht van SZW op de bedrijfslichamen wordt uitgeoefend is slechts procedureel van aard. Het inhoudelijk toezicht (strijd met het recht en/of het algemeen belang) wordt uitgeoefend door de Minister die het desbetreffende werkveld aangaat. Bij deze publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties is evenmin sprake van overheidsfinanciering. Zij worden gefinancierd door opcenten en heffingen die door de lichamen aan het bedrijfsleven resp. de bedrijfstak worden opgelegd. In een aantal gevallen behoeven de daarvoor uitgevaardigde verordeningen eveneens de goedkeuring van SZW.

§ 2.2. Gemeenten en gemeentelijke uitvoeringsorganisaties

De uitvoering van de navolgende wetten en regelingen op het terrein van de sociale zekerheid is in medebewind opgedragen aan de gemeenten:

– Algemene Bijstandswet (ABW/Abw);1

– Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw);

– Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

– Jeugdwerkgarantiewet (JWG);

– Rijksbijdrageregeling Banenpools (RBB);

– Wet Sociale Werkvoorziening (WSW);

– Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV)2.

Op basis van in deze wetten en regelingen opgenomen bepalingen ten aanzien van de ministeriële verantwoordelijkheid wordt toezicht gehouden op de uitvoering door de gemeenten.

In 1995 waren er 633 gemeenten die ieder in principe alle genoemde wetten uitvoerden.

De uitvoering van de RBB en de JWG berust bij daartoe door één of meer samenwerkende gemeenten in het leven geroepen stichtingen. De gemeenten blijven ook in deze gevallen zelf verantwoordelijk voor de uitvoering en de rijksgelden worden dan ook aan de afzonderlijke gemeenten betaalbaar gesteld.

Een groot aantal gemeenten maakt voor de uitvoering van de WSW gebruik van constructies volgens de Wet Gemeenschappelijke Regelingen. De verantwoordelijkheid is dan overgedragen aan een gemeenschappelijk orgaan in de vorm van een openbaar lichaam, een werkvoorzieningschap of een uitvoerende centrumgemeente. Zowel de gemeenschappelijke organen als de gemeenten die onder eigen verantwoordelijkheid de WSW uitvoeren, worden aangeduid met het verzamelbegrip «bestuurlijke eenheid»

 

9 348

9 887

377

390

84

84

3 483

3 510

420

400

410

339

In 1995 zijn er 102 bestuurlijke eenheden die de WSW uitvoeren. Daarvan hebben er 83 de vorm van een gemeenschappelijk orgaan. De overige 19 bestuurlijke eenheden zijn gemeenten die de WSW onder eigen verantwoordelijkheid uitvoeren.

De betalingen die de uitvoeringsorganisaties in 1995 in het kader van de uitvoering van genoemde wetten hebben gedaan, bedroegen (in miljoenen guldens):

Wet/Regeling                                                                                                              1995             1994

ABW

Ioaw

Ioaz

WSW

RBB

JWG

totaal                                                                                                                         14 122         14 610

HOOFDSTUK 3. TOEZICHT IN 1995 § 3.1. Algemeen

Het toezicht beoogt te verzekeren dat bestuursorganen de wet- en regelgeving rechtmatig uitvoeren, dat de gestelde doelen worden bereikt, en, indien dit als expliciet toezichtscriterium is opgenomen, dat de uitvoeringsorganisatie efficiënt is.

In dat verband worden nieuwe toezichtsmethoden en –technieken ontwikkeld en geïmplementeerd. Actueel hierbij zijn:

– enkelvoudige doorlichting (single-audit) en tweedelijns toezicht, waarbij gebruik wordt gemaakt van de resultaten van de eerstelijns controle;

– het hanteren van audit-methodieken voor het doorlichten van organisaties en deelsystemen;

– onderzoek naar mogelijkheden om optimaal gebruik te maken van de eigen kwaliteitszorg van de bestuursorganen ten behoeve van een systematische bewaking, beheersing en verbetering van de uitvoering;

– ontwikkeling van kengetallen, indicatoren, normen en instrumenten voor risico-analyse.

Wet- en regelgeving bepalen de grens van de ministeriële verantwoordelijkheid en zijn daarmee bepalend voor aard en omvang van het toezicht.

Ministeriële verantwoordelijkheid geldt in elk geval voor de inrichting van wet- en regelgeving, waarmee voor het uitvoerend bestuursorgaan worden vastgelegd:

– de verantwoordelijkheid die wordt afgestaan aan een bestuursorgaan,

– de bevoegdheden die worden verleend,

– de doelen voor de uitvoering, en

– de voorwaarden waaronder de uitvoering plaatsvindt.

Tot de ministeriële verantwoordelijkheid behoort verder de rechtmatigheid van de uitgaven ten laste van de rijksbegroting, ook indien deze door een ander bestuursorgaan worden gedaan. Ook het toezicht op de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering kunnen hiertoe worden gerekend.

De toezichthouder toetst de uitvoering aan de hand van de kaders in wet- en regelgeving, beoordeelt of de uitvoerder juist omgaat met de verleende verantwoordelijkheid en stuurt bij wanneer dat onvoldoende het geval is. De toezichthouder kan signaleren wanneer de kaders te kort lijken te schieten, maar heeft zelf geen bevoegdheid tot het stellen van regels.

Uitgangspunt is het getrapt uitoefenen van toezicht. Bij de uitvoering van het toezicht wordt, daar waar mogelijk en efficiënt, gebruik gemaakt van gegevens die door het aan het toezicht onderworpen object en andere toezichthouders worden aangeleverd.

Waar mogelijk wordt het uitgangspunt van single audit gehanteerd.

Het streven is erop gericht het zelfregulerend vermogen van de uitvoeringsorganen en toezichthouders te bevorderen. Van zowel uitvoeringsorganen als toezichthouders wordt verwacht dat zij zich verantwoorden over de wijze waarop zij zelf hun processen sturen, uitvoeren, evalueren en bijstellen.

Het toezicht op de uitvoering van de genoemde regelingen is een proces, waarbij een aantal opeenvolgende en met elkaar samenhangende activiteiten worden verricht om vast te stellen:

– het vormen van een beeld van de uitvoering door middel van informatievergaring;

– vaststellen of de wetsuitvoering overeenkomstig de bedoelingen van de wet plaatsvindt en of de aangegeven kaders en normering daarbij in acht worden genomen. Toetsing vindt plaats op de volgende niveaus: marginaal (bijv. is er een beleidsplan?); inhoudelijk (gaat het uit van de wettelijke kaders?), op het beheersingssysteem van het uitvoeringsorgaan (hoe is het plan tot stand gekomen, uitgevoerd en geë valueerd?) en naar de uitkomst;

– het treffen van maatregelen om herhaling van ongewenst geachte situaties te voorkomen dan wel (als wet- en regelgeving de oorzaak is van onjuiste uitvoering) het geven van signalen aan de beleidsverantwoordelijke;

– het vaststellen of de getroffen maatregelen het beoogde effect hebben gehad.

De volgende ontwikkelingen hadden invloed op de vormgeving van het toezicht in 1995:

– de vorming van stadsprovincies en de gevolgen voor de bestuurlijke verhoudingen;

– de opnieuw ingezette discussie over het politieke primaat ten aanzien van zelfstandige bestuursorganen;

– nieuwe wetgevingstrajecten: de nieuwe Organisatiewet Sociale Verzekeringen, de evaluatie van de uitvoering van de Arbeidsvoorzieningswet, de Abw en de gewijzigde bestuurlijke verhouding daarin, en maatregelen voor additionele arbeid;

– de aandacht voor zelfcontrole, systeemcontrole en kwaliteitssystemen, als waarborg voor een juiste uitvoering van opgedragen taken en verantwoordelijkheden; benutting van de mogelijkheden om bij het toezicht gebruik te maken van de certificatie- en accreditatiestructuur.

§ 3.2. Het toezicht op zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s)

3.2.1. Ontwikkeling van toezicht

In 1995 is een begin gemaakt met de ontwikkeling van een toezichtska-der voor de zelfstandige bestuursorganen. Daarbij wordt rekening gehouden met de voorlopige uitkomsten van de ambtelijke projectgroep

«Kaders en doorlichting ZBO’s», die eind 1995 is ingesteld en onderzoek heeft gedaan naar de uitvoering van SZW-regelgeving door zelfstandige bestuursorganen.

Begin 1995 heeft de Algemene Rekenkamer het rapport «Zelfstandige bestuursorganen en ministeriële verantwoordelijkheid» uitgebracht.

Hierin zet de Rekenkamer haar opvattingen over het toezicht op zelfstandige bestuursorganen uiteen. In dat verband wordt aanbevolen om in de regelgeving de verantwoordelijkheden van de verantwoordelijke minister te expliciteren, en om de voorwaarden te scheppen om de door de zelfstandige bestuursorganen toegezonden verantwoordingsinformatie zorgvuldig te kunnen bewaken, beheren en te analyseren en zonodig actie te ondernemen.

Ten slotte wordt geadviseerd om zelfstandige bestuursorganen regelmatig te evalueren op hun functioneren, taakuitoefening en effectiviteit.

3.2.2. Arbeidsvoorzieningsorganisatie

De Minister is op grond van artikel 106 van de Arbeidsvoorzieningswet belast met het toezicht op het functioneren van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Het toezicht is in 1995 uitgeoefend op basis van de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in de nota inzake het toezicht op de Arbeidsvoorzieningsorganisatie1, en is gericht geweest op beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Voorwerp van toezicht waren de begroting, het beheer, de administratie en de genomen besluiten.

Dit toezicht is enerzijds preventief door het wettelijke vereiste van een voorafgaande goedkeuring van sommige besluiten van het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA), anderzijds repressief door de mogelijkheden tot het geven van een aanwijzing, schorsing en vernietiging van besluiten van het CBA of het treffen van een voorziening bij algemene maatregel van bestuur.

Ten behoeve van het toezicht ontvangt SZW de in de wet omschreven documenten van het CBA. Bovendien kan door SZW om aanvullende informatie worden gevraagd of een eigen onderzoek worden ingesteld.

Zoals ook vermeld staat in het Jaarverslag 1994 over het toezicht op de

Arbeidsvoorzieningsorganisatie2 is de voorziene doelmatigheidstoets (de efficiency-toets) bij deze organisatie nog niet geëffectueerd. Eind 1994 is hiervan afgezien met het oog op de werkzaamheden van de Commissie Van Dijk en de afspraken over de aanpassing van de rijksbijdrage.

In maart 1995 heeft de Commissie Van Dijk haar eindrapport gepresenteerd. Zij dringt daarin aan op intensivering van het toezicht op de besteding van de middelen. Het toezicht zou zich moeten uitstrekken over aspecten van zowel rechtmatigheid als doelmatigheid. Als mogelijkheden worden genoemd: ministeriële goedkeuring van begroting, beleidsplan en jaarrekening en, in zwaarwegende gevallen, ingrijpen in het Centraal Bestuur.

1  Deze nota is bij schrijven van 6 december 1991 (kenmerk BSG/91/192) gezonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2  Dit jaarverslag is bij schrijven van 25 maart 1996 (kenmerk TZ/UTZBO/96/2 584/b) gezonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De rapporten van de commissie Van Dijk en het genoemde rapport van de Algemene Rekenkamer hebben een rol gespeeld bij de vormgeving van het toezicht zoals opgenomen in het wetsvoorstel voor een nieuwe Arbeidsvoorzieningswet dat medio oktober 1995 bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal is ingediend.

Het toezicht wordt daarbij beschouwd als een overwegend correctief instrument dat op enige afstand en met de nodige selectiviteit wordt toegepast. Het sturende karakter staat hierbij minder op de voorgrond.

Uitgangspunt is met name toetsing van de effectiviteit van de controle en verantwoording zoals deze door de organisatie zelf wordt verricht, waarbij de Minister zich zal baseren op de verantwoording door het CBA.

Het toezicht is gericht geweest op de door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie toegezonden verantwoordingsinformatie alsmede de aanvullende informatie die op grond van het Financieel Beheersreglement en van nadere afspraken ingezonden diende te worden.

De in 1995 voorgelegde besluiten zijn getoetst op strijdigheid met het recht en op strijdigheid met het algemeen belang. Deze toetsing gaf geen aanleiding tot het nemen van maatregelen op grond van de Arbeidsvoorzieningswet. Wel is het CBA verzocht nadere informatie te verstrekken over een tweetal besluiten waarbij resp. een subsidieregeling en regionale retributieregelingen werden goedgekeurd.

In januari 1995 werd het Landelijk Beleidskader 1995 ontvangen, alsmede de daarbij behorende ontwerp-begroting.

Bij beoordeling bleken deze stukken niet geheel te voldoen aan de wettelijke voorschriften, met als gevolg dat zij op bepaalde onderdelen een onvolledig beeld gaven.

Desgevraagd heeft het CBA bij indiening van het beleidsplan 1995 en de hiervan onderdeel uitmakende landelijke begroting 1995 rekening gehouden met deze opmerkingen.

Het Landelijk Beleidskader 1995 en ontwerp-begroting 1995 zijn vervolgens ter kennisneming verzonden aan het Parlement en de Algemene Rekenkamer.

In april 1995 heeft het CBA het beleidsplan ter kennisneming, en de begroting 1995 ter goedkeuring aangeboden. Gelet op de uitkomsten van de Commissie Van Dijk en het feit dat deze begroting de eerste was waarin de bezuinigingen op de arbeidsvoorziening merkbaar zouden zijn, is hiernaar onderzoek verricht.

Zodoende werd inzicht verkregen in de aanwezigheid van mogelijke financiële risico’s en de mate waarin binnen de begroting sprake was van een reële dekking. De uitkomsten van dit onderzoek zijn besproken met het landelijk bureau van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Daarbij is aangegeven welk beleid gevoerd zal worden als de onderkende financiële risico’s zich onverhoopt zouden voordoen. Tevens werd toegezegd dat binnen de afspraken van het partijenaccoord van december 1994 gebleven zal worden.

Gelet op de toegezegde inspanningsverplichting en de door de organisatie ingezette (en in te zetten) beheersinstrumenten is de begroting 1995 in juli 1995 goedgekeurd.

In het tweede halfjaar 1995 zijn van het CBA vijf voorstellen tot wijziging van de begroting over dat jaar ontvangen. Deze betroffen met name de toewijzing van gelden aan de regio’s ten behoeve van basiseducatie, Vrouwenvakscholen en Centra voor Beroepsoriëntatie en Beroepsoefening. Alle voorstellen zijn in 1995 getoetst én goedgekeurd.

Bij de goedkeuring van de begroting 1995 zijn met het CBA afspraken gemaakt over de toezending van maand- en kwartaalrapportages ten aanzien van de begrotingsuitvoering 1995.

In 1995 werd rapportage ontvangen over de periode tot 1 oktober 1995. De uitgaven en ontvangsten bleven tot dat moment binnen de goedgekeurde begroting 1995.

Opvallend was dat regionale afwijkingen landelijk niet nader konden worden verklaard.

De rapportages gaven eveneens een beeld van het verloop van de liquiditeiten. Aangezien binnen de organisatie sprake is van een ongelijkmatig verloop van de uitgaven werd medio 1995 een liquiditeitstekort voorzien. Om in dit tekort te voorzien zijn, in overleg met het ministerie van Financiën en naar analogie van 1994, de maandelijkse (voorschot)-betalingen van de rijksbijdrage over 1995 met een maand vervroegd.

De jaarrekening 1994, de bijbehorende accountantsverklaring, het jaarverslag 1994 en de accountantsrapportage 1994 zijn in 1995 beoordeeld. Dit heeft geleid tot het stellen van aanvullende vragen aan de algemeen directeur van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Verzocht werd om een nadere toelichting op onderwerpen als de onderen overschrijdingen (begroting versus realisatie), de hiermee samenhangende begrotingswijzigingsprocedure binnen de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en de op onderdelen nog uitgevoerde herstelacties met betrekking tot de rechtmatigheid.

In het antwoord op de gestelde vragen werden de onder- en overschrijdingen in voldoende mate toegelicht. Met betrekking tot de begrotingsuitvoering zijn vanuit het CBA met ingang van 1 januari 1996 de regels aangescherpt; deze aanscherping strekt tevens uit tot de door de regio’s in te dienen begrotingswijzigingen.

Door de departementale accountantsdienst is vervolgens nog een review uitgevoerd bij de externe accountant van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De resultaten van dit onderzoek naar de onderbouwing van de afgegeven accountantsverklaring over 1994 (die mede betrekking heeft op de rechtmatigheid) waren positief; de accountantsverklaring geeft voldoende inzicht in de mate waarin de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in 1994 de geldende regels heeft nageleefd.

In maart 1996 zijn de jaarstukken 1994 verzonden aan Parlement en Algemene Rekenkamer.

Eind 1995 zijn van het CBA wijzigingen op het Financieel Beheersreglement ontvangen, die de goedkeuring behoefden van de Ministers van SZW en Financiën. Deze wijzigingen hadden betrekking op het fraudebeleid, de reservevorming en de verlenging van het reglement.

Dit verzoek om goedkeuring kon niet meer in 1995 worden afgedaan.

Ten slotte is in het kader van het toezicht op de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in 1995 aandacht besteed aan de volgende thema’s:

– het financieel beheer

In dit kader vond beoordeling plaats van het Financieel-economisch handboek.

Op grond van een in 1993 uitgebracht advies is besloten tot invoering van een baten- en lastenstelsel bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Een deel van de wijzigingen die hieruit voortvloeien is reeds in het handboek verwerkt, voor het overige zal hiermee gewacht worden tot de herziening van de Arbeidsvoorzieningswet.

Het Handboek Administratieve organisatie wordt in 1996 beoordeeld.

– het fraudebeleid

In het toezichtsverslag over 1994 werd vermeld dat het CBA er bij goedkeuring van subsidieregelingen alert op dient te zijn dat met vereenvoudiging van een regeling niet tevens de mogelijkheid van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) van die regeling wordt vergroot.

Door het CBA was eind 1994 al toegezegd dat fraudebeleid ontwikkeld zou worden.

Realisatie vond eind 1995 plaats en heeft onder meer geleid tot aanpassing van het Financieel Beheersreglement en tot het vaststellen van een wetgevingsinstructie.

Aan de hand daarvan is in eerste instantie de bestaande landelijke regelgeving op M&O-aspecten beoordeeld. Beoordeling van regionale regelgeving volgt in een latere fase.

– de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds (ESF)

Deze problematiek heeft betrekking op de afrekeningen van het ESF

over de jaren 1991 en 1992. Het CBA is verzocht met een voorstel te komen voor de afrekening over deze jaren.

3.2.3. College van toezicht sociale verzekeringen (Ctsv)

Het toezicht op de uitvoering van de sociale verzekeringen door de uitvoeringsinstanties is met ingang van 1995 in handen van het Ctsv.

Het Ctsv oefent zijn taak uit binnen de wettelijke kaders van de Organisatiewet sociale verzekeringen (Osv), en legt over zijn taakuitoefening verantwoording af aan SZW.

Het Ctsv is een onafhankelijk toezichtsorgaan. In tegenstelling tot zijn rechtsvoorganger (de Sociale Verzekeringsraad) zijn in het Ctsv de sociale partners niet bij het toezicht betrokken. Een andere wijziging is dat het Ctsv is opgedragen geen terughoudendheid te betrachten bij het gebruik van het beschikbare sturingsinstrumentarium. Door afschaffing van de functie van ministerieel waarnemer is SZW verder van de toezichthouder vandaan komen te staan. Deze wijzigingen betekenen dat zowel SZW als Ctsv in hun nieuwe rol moesten groeien.

In 1995 is op basis van een toezichtsfilosofie een plan van aanpak voor de komende jaren ontwikkeld. Dit plan voorziet in nauw overleg met het departement bij de voorbereiding van activiteiten door het Ctsv, het volgen van de uitvoering van deze activiteiten en het beoordelen van concrete produkten die werden opgeleverd.

Het Ctsv is een zelfstandig bestuursorgaan. Dit betekent dat het College zijn taak uitoefent binnen de wettelijke kaders van de Organisatiewet sociale verzekeringen (Osv), voor de vormgeving daarvan verantwoordelijk is en verantwoording aflegt aan het Ministerie van SZW. Deze laatste dient zich daarbij, zoals is uiteengezet in de memorie van toelichting op de Osv en zoals is uitgedragen bij de recente debatten over het Ctsv, terughoudend op te stellen. Dit betekent dat bij signalering van problemen het Ctsv eerst in de gelegenheid wordt gesteld om zelf orde op zaken te stellen. Ingrijpen door SZW is derhalve pas aan de orde als blijkt dat het College daar zelf niet tijdig toe in staat is.

De toezichtsfilosofie van het Ctsv bevat de uitgangspunten voor de invulling van zijn regelgevende taak, de relatie met de onder toezicht staande instanties, de wijze waarop controles worden uitgevoerd en de aan- en bijsturing van de onder toezicht staande instanties. SZW heeft in september 1995 ingestemd met deze filosofie. Aansluitend is een start gemaakt met de ontwikkeling van een meerjarenprogramma en een toezichtsplan voor 1996. Deze produkten zijn betrokken bij de goedkeuring van de begroting.

Het toezicht door SZW is erop gericht vast te stellen of het Ctsv op een adequate wijze tot een beoordeling van de uitvoering door de uitvoeringsinstanties is gekomen t.a.v.:

– de normconforme toepassing van wettelijke regels door uitvoeringsinstanties (rechtmatigheid);

– een efficiënte inrichting van de uitvoering (doelmatigheid);

– de mate waarin de uitvoering bijdraagt aan het realiseren van de in de wettelijke regelingen neergelegde doelstellingen (doeltreffendheid).

Het toezicht op het Ctsv bevindt zich nog in de ontwikkelingsfase. Het jaar 1995 is bedoeld geweest als overgang van een overwegend product-gerelateerd toezicht naar een meer systeemgericht toezicht.

Bestuurlijk overleg is bij uitstek geschikt om kennis te nemen van de voorgenomen activiteiten van het Ctsv en de voortgang daarvan. In 1995 heeft dergelijk overleg zeven maal plaatsgevonden. Het Ctsv heeft daarbij de voorgenomen activiteiten voldoende inzichtelijk en toetsbaar gemaakt.

Daarbij ging het om voorname produkten, zoals de relatie tussen SZW en Ctsv, de toezichtsfilosofie, het meerjarenprogramma, de rechtmatig-heidsverklaring, het uitbrengen van een toets op toezichtbaarheid, de ontvlechting en de begroting. Deze onderwerpen werden steeds tijdig ter bespreking voorgelegd. Dit met het oog op het volgen van ontwikkelingen en een eventueel noodzakelijke bijsturing. Deze werkwijze heeft bevorderd dat er goed zicht bestaat op de uitvoering van de sociale verzekeringen, de problemen die hierbij spelen en het traject dat moet worden ingezet om tot de gewenste veranderingen te komen.

De ontwikkelingen bij het Ctsv zijn voor een belangrijk deel ook gevolgd aan de hand van de stukken die wekelijks aan het bestuur van het Ctsv ter besluitvorming zijn voorgelegd. Aan de hand daarvan is duidelijk te constateren dat het toezicht door het Ctsv in opgaande lijn is.

Ten behoeve van de vaststelling zijn twee begrotingen uitvoeringskosten van het Ctsv beoordeeld. In mei 1995 werd de begroting over 1995 aangeboden. Dit was tevens de allereerste begroting van het Ctsv.

Een belangrijk aandachtspunt voor SZW waren de gevolgen van de omvorming van Sociale Verzekeringsraad (SVr) naar Ctsv. In verband hiermee is een voorziening opgevoerd, die voor het eerst in het jaarverslag van de SVr over 1994 tot uitdrukking is gekomen. Kosten dienden ten laste van deze voorziening te worden gebracht in het jaar waarop deze betrekking hebben. Ook het nieuw te formuleren toezichtsbeleid van het Ctsv kon consequenties hebben voor de begroting.

Na beoordeling van de begroting is op een aantal punten om aanvullende informatie gevraagd. Na beantwoording van de gestelde vragen is de begroting uiteindelijk in juli 1995 vastgesteld.

Bij de goedkeuring is er rekening meegehouden dat het de eerste begroting betrof. Daarom zijn in de goedkeuring een aantal voorwaarden opgenomen waaraan toekomstige begrotingen dienen te voldoen, met name ten aanzien van de inzichtelijkheid van de begroting gerelateerd aan voorgenomen activiteiten, en de aandacht voor uitvoeringskosten en doelmatigheid van de eigen organisatie.

Eind oktober 1995 heeft het Ctsv vervolgens de definitieve begroting 1996 ter vaststelling voorgelegd. Daaraan voorafgaand had het Ctsv kenbaar gemaakt de door haar opgestelde begrotingsvoorschriften voor de Sociale Verzekeringsbank (SVb) en het Tijdelijk instituut voor coö rdina-tie en afstemming (Tica) ook voor haar eigen begroting te willen hanteren.

Het Ctsv heeft deze begrotingsvoorschriften opgesteld om de begrotingen van de SVb en het Tica vast te kunnen stellen.

De begroting 1996 gaf onvoldoende inzicht in het voorgenomen activiteitenniveau van de toezichthouder. Ook ontbrak een meerjarige doorkijk en waren enkele posten onvoldoende ingevuld en onderbouwd. Het Ctsv is eind 1995 derhalve verzocht om voor 1 april 1996 aanvullende informatie te leveren alsmede een goede onderbouwing van de begroting.

Het Ctsv heeft in april 1995 onderzoeksrapportage t.a.v. de rechtmatigheid van de uitvoering van de door het rijk gefinancierde regelingen aan SZW gezonden. Deze rapportage gaf een wisselend beeld van de uitvoering te zien.

Waar bij de uitvoering van de volksverzekeringen slechts kleine tekortkomingen werden gesignaleerd, vertoonde de uitvoering van de werknemersverzekeringen (met name van de Toeslagenwet) veel manco’s. SZW heeft het Ctsv naar aanleiding daarvan gevraagd welke concrete bijsturingsacties zij richting uitvoeringsinstellingen zou ondernemen.

Het Ctsv liet daarop weten dat zij de uitvoeringsinstellingen zou vragen om concrete plannen en maatregelen om de geconstateerde gebreken te verhelpen. Resultaten daarvan zullen in 1996 moeten blijken.

In de rapportage die het Ctsv vervolgens in november 1995 heeft ingezonden, waren de bevindingen ten aanzien van de overige regelingen waarop zij toezicht houdt, opgenomen. Ten aanzien van de volksverzekeringen AKW, AAW en AOW gaf het Ctsv daarbij een verklaring van rechtmatigheid af. Voor de werknemersverzekeringen, de Toeslagenwet en de ontvangsten in verband met de samenloop WAO-WSW werd door het Ctsv nog geen verklaring afgegeven.

Met een oordeel over de rapporten wordt gewacht tot ook de resultaten van de door de departementale accountantsdienst ingestelde review beschikbaar zijn.

De interne problemen binnen het Ctsv, thans in volle omvang bekend, dienden zich eind 1995 weliswaar reeds aan, doch escaleerden pas begin 1996 zodanig dat ingegrepen moest worden.

3.2.4. Keurings- en beoordelingsinstanties

Gezien de hoofddoelstellingen van SZW, te weten het bevorderen van het deelnemen aan betaalde, kwalitatief goede arbeid en het voorkomen van onvrijwillige uitval uit de arbeid, is het een taak van SZW om op het terrein van arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen basisniveaus aan ordening en bescherming te waarborgen.

Het genoemde basisniveau aan bescherming op het werk is, voor zover onder de verantwoordelijkheid van SZW en in dit kader van belang, vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), de Wet op de gevaarlijke werktuigen (Wgw) en de Stoomwet, alsmede de bij die wetten behorende besluiten.

Ook op het niveau van de Europese Unie (EU) is sprake van regulering van een basisniveau van arbeidsomstandigheden.

In Europese richtlijnen is ook vastgelegd aan welke fundamentele eisen produkten moeten voldoen als zij op de Europese markt worden gebracht. De Minister van SZW is verantwoordelijk voor de implementatie van deze Europese richtlijnen op dit punt.

Voor produkten, waarvan op Europees niveau is vastgesteld dat zij een verhoogd risico hebben ten aanzien van veiligheid en gezondheid, is bepaald dat deze dienen te worden beoordeeld door een onafhankelijke, deskundige en betrouwbare instantie, een zogenaamde «notified body». Deze onderzoekt of het produkt voldoet aan de essentialia van de Europese richtlijnen (de z.g. beoordeling van overeenkomstigheid of conformiteitsbeoordeling).

Op basis van de implementatie-wetgeving van Europese richtlijnen is de Minister van SZW bevoegd om conformiteits- en kwaliteitsbeoordelende instanties aan te wijzen en aan te melden bij de Europese Unie. Aanwijzing vindt plaats krachtens artikel 5 van de Wet op de gevaarlijke werktuigen.

Door het aanwijzen van keuringsinstanties als notified body1 ontstaat ministeriële verantwoordelijkheid voor het functioneren van deze instanties bij de uitvoering van hun publiekrechtelijke taken. De fabrikant dient ervoor te zorgen dat zijn produkt voldoet aan de eisen die daaraan

Zie bijlage 1.

op grond van de van toepassing zijnde richtlijnen worden gesteld, en blijft zelf ten volle verantwoordelijk voor kwaliteit en functionaliteit van het gekeurde produkt.

De notified body dient zich bij zijn beoordelingen te houden aan de wettelijke bepalingen, alsmede aan de bijzondere bepalingen opgelegd bij de aanwijzing en overeenkomstig functioneren. Indien de notified body de hem toegewezen taak niet naar behoren vervult kan de Minister maatregelen treffen. Uiteindelijk kan de aanwijzing worden ingetrokken.

Veel aan toezicht onderworpen organisaties in de marktsector hanteren voor hun interne besturing gecertificeerde kwaliteitssystemen, veelal gebaseerd op normen uit de series NEN-ISO 9 000 en NEN-EN 45 000, om de kwaliteit van hun interne processen te borgen. Aansluitend bij initiatieven en ontwikkelingen in de markt wil de overheid het gebruik van kwaliteitssystemen stimuleren. Centraal in de visie ten aanzien van toezicht staat het daar waar mogelijk en efficiënt gebruik maken van gegevens uit de kwaliteitssystemen bij het object van toezicht. Op deze wijze kan gestructureerd inzicht worden verkregen in de organisatiestructuur, verantwoordelijkheden, procedures, processen en voorzieningen bij de aan het toezicht onderworpen organisaties en een terughoudend toezicht vorm worden gegeven. In 1995 is het kader ontwikkeld ten behoeve van het toezicht op de keurings- en beoordelingsinstellingen. Een plan van aanpak voor de overige aangewezen instanties zal in 1996 vorm krijgen.

Het overheidstoezicht dat in de geldende wet- en regelgeving is vastgelegd is tweeledig.

Als eerste is er de verplichting om toe te zien of produkten die op de markt zijn gebracht voldoen aan de wettelijke eisen (eerstelijns toezicht).

Daarnaast dient erop te worden toegezien dat aangewezen keurings- en certificatie-instellingen hun taken blijvend naar behoren vervullen. Dit tweedelijns toezicht behelst dus het toezicht op het functioneren van de aangewezen private instantie die publieke taken verricht op het werkterrein van SZW. De verplichte rapportage door deze instellingen over het dienstjaar 1995 zal in de loop van 1996 worden ontvangen en aan toetsing onderworpen.

3.2.5. Sociaal-Economische Raad (SER) en Bedrijfslichamen

De begroting van de SER en de jaarrekening 1994 zijn op een zodanig tijdstip ontvangen dat deze eerst in 1996 in onderzoek konden worden genomen. Aan de SER is verzocht zich in het vervolg te houden aan de wettelijk voorgeschreven termijn van indiening.

§ 3.3. Het toezicht op gemeenten

3.3.1. De reikwijdte van het toezicht op gemeenten

Behalve verantwoordelijkheid voor de uitvoering dragen gemeenten ook verantwoordelijkheid voor het toezicht op hun eigen uitvoering. Daarnaast houdt de Minister van SZW toezicht op de uitvoering, een taak die verankerd ligt in de desbetreffende wet- en regelgeving.

Enerzijds draagt de Minister, vanwege de Comptabiliteitswet, financiële verantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid van de overgedragen specifieke middelen. Anderzijds bestaat er een specifieke beleidsverantwoordelijkheid voor de beoogde, juiste wetsuitvoering. Het toezicht door SZW vormt zich voor deze verantwoordelijkheid een oordeel over de kwaliteit van de uitvoering. Dit oordeel heeft betrekking op aspecten van rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van ABW, Ioaw, Ioaz, JWG, RBB en WSW.

Nog voor de invoering van de nAbw per 1 januari 1996 is de daarin verankerde bestuurlijke verhouding richtinggevend geweest bij de ontwikkeling van het toezicht op de gemeenten. Uit die bestuurlijke verhouding vloeit voort dat de gemeenten naast de verantwoordelijkheid tot uitvoering ook een verantwoordelijkheid hebben om zich te verantwoorden. De gegevens uit de verantwoording en de controle daarop vormen de primaire informatiebron voor het ministeriële toezicht. Slechts indien deze informatie niet toereikend is, zal door SZW ter plaatse onderzoek worden ingesteld. In dit kader is het dan ook van belang dat een oordeel gevormd kan worden over de betrouwbaarheid van de gemeentelijke administratie, waaruit deze gegevens afkomstig zijn.

De uitvoering in medebewind vereist géén rechtstreekse bemoeienis van het rijkstoezicht met het uitvoeringsproces bij de gemeenten en de (gemeentelijke) uitvoeringsorganisaties. Wanneer tekortkomingen in het gemeentelijk beleid dan wel in de uitvoeringspraktijk worden vastgesteld die negatieve effecten veroorzaken op rechtmatigheid of doeltreffendheid van de wetsuitvoering, worden deze betrokken bij de beoordeling van de uitvoering. Dit kan leiden tot corrigerende maatregelen.

3.3.2.  Het maatregelenbeleid

De toezichtsinformatie en het daarop gebaseerde oordeel over de uitvoering vormt de grondslag voor de vaststelling van de rijksvergoeding van door de uitvoerders verantwoorde kosten. Indien noodzakelijk, onderneemt de Minister bij onjuiste uitvoering corrigerende maatregelen richting uitvoerders. Er kunnen diverse bestuurlijke en financië le maatregelen worden getroffen, variërend van overreding en het bieden van hersteltermijnen tot weigering van (een deel van) de rijksvergoeding.

Het maatregelenbeleid is schriftelijk vastgelegd en openbaar1, teneinde de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid bij de toepassing daarvan te bevorderen en het toezicht zelf controleerbaar te maken.

3.3.3.  Relevante ontwikkelingen in het toezicht op gemeenten

– Toezicht op de nieuwe Algemene bijstandswet/ Experiment single audit

1 De nota «Uitgangspunten en normering toetsings- en maatregelenbeleid» van 17 juli 1992 (Tweede Kamer 1991/1992, 22 300, XV nr 92) en haar latere wijzigingen.

Bij de vaststelling van de rijksvergoeding maakt SZW zowel gebruik van de bevindingen van de bij de gemeente controlerende accountant, als van de eigen bevindingen (met name van de Rijksconsulenten Sociale Zekerheid).

De jaarlijks door de gemeenten ingediende kostenopgave moet zijn voorzien van een accountantsverklaring. De accountantscontrole richt zich op de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de uitgaven en ontvangsten.

Het gemeentelijk uitvoeringsbeleid en de wetsinhoudelijke juistheid van de gemeentelijke beslissingen wordt echter zelfstandig getoetst door SZW. Een belangrijk onderdeel van het eerstelijnstoezicht door en namens gemeenten is de controle van de gemeenterekening krachtens de Gemeentewet. In deze controle worden ook de rechtmatigheidsaspecten van de gemeentelijke activiteiten bij de uitvoering van de ABW en andere medebewindsregelingen betrokken.

De in de Abw omschreven bestuurlijke verhouding tussen het Ministerie van SZW en de gemeenten is tevens herkenbaar als uitgangspunt voor de toezichtsverhouding tussen deze twee overheden: gemeentelijke toezichtsverantwoordelijkheid als complement van de gemeentelijke uitvoeringsverantwoordelijkheid. Het toezicht namens en door de gemeente fungeert vervolgens als primaire informatiebron voor het

SZW-toezicht. Slechts indien en voorzoverre de door de gemeenten te leveren informatie ontoereikend is, zal ter plaatse direct rijkstoezicht plaatsvinden.

Aldus berust het eerstelijnstoezicht bij de gemeenten en het tweedelijnstoezicht bij SZW.

Het principe van «single audit» houdt in, dat de informatie van de bij de gemeente controlerende accountant door SZW ook wordt gebruikt bij het toezicht op de financiële rechtmatigheid en ten behoeve van de uiteindelijke vaststelling van de rijksvergoeding.

Daartoe dient echter zekerheid te bestaan over de kwaliteit van deze informatie. Om de bruikbaarheid, toereikendheid en vormgeving van deze verantwoordingsinformatie te kunnen bepalen is in het bijstandsakkoord van 1993 afgesproken om een «experiment single audit ABW» uit te voeren. Dat experiment is met ingang van 1995 van start gegaan.

De resultaten van het experiment zijn bepalend voor de wijze waarop in de nabije toekomst aan het toezicht invulling zal worden gegeven.

– Toezicht op doeltreffendheid

Naast rechtmatigheid is daarbij ook doeltreffendheid een belangrijk onderwerp van toezicht. Toezicht op doeltreffendheid verkeert in een ontwikkelingsfase, die per regeling verschilt.

Het meest uitgewerkt is deze vorm van toezicht in de WSW, waar de toetsing op een doeltreffende uitvoering inmiddels is geoperationaliseerd en de resultaten ervan worden betrokken bij de vaststelling van de rijksvergoeding.

Voor de ABW, Ioaw, Ioaz, JWG en RBB zijn in 1995 de eerste schreden gezet op het pad van monitoringsonderzoek naar doeltreffendheid. Hiermee wordt beoogd op landelijk niveau inzicht te krijgen in de wijze waarop gemeenten systematisch vorm geven aan doeltreffende uitvoering van wet- en regelgeving. Vooralsnog wordt daarbij aangesloten bij het door de gemeente zelf gedefinieerde begrip «doeltreffendheid» en de zelf gedefinieerde doelen.

De eerste resultaten zijn wisselend. Het kunnen realiseren van een doeltreffende uitvoering (en vervolgens de toetsing daarop) vereist dat vooraf door de gemeenten concrete, meetbare doelen zijn gedefinieerd. Aangezien dat nog niet in alle gemeenten is gebeurd is toetsing hierop eveneens nog niet overal mogelijk. In de nieuwe Abw zijn doeltreffend-heidsnormen overigens meer geëxpliciteerd. Deze normen zullen worden benut bij het toezicht, voor het eerst bij de oordeelsvorming over 1996.

3.3.4. Het toezichtsonderzoek (algemeen)

Het toezichtsonderzoek vindt plaats volgens een vaste cyclus. Aan het eind van elk jaar wordt voor alle gemeenten en gemeentelijke uitvoeringsorganisaties een gericht toezichtsactiviteitenplan opgesteld voor het daaropvolgende jaar. Als vertrekpunt voor deze plannen dient het bureau-onderzoek.

Dit is een vorm van bronnenonderzoek (desk research) waarbij op basis van de beschikbare informatie een oordeel wordt gevormd over de rechten doelmatige uitvoering van de in het geding zijnde wet- en en regelgeving. Deze beoordeling mondt uit in de standaardverklaring, bedoeld als interne advisering inzake de te verstrekken rijksvergoeding op de ingediende definitieve kostenopgave. De resultaten van het bureauonderzoek worden voorts gebruikt voor het bepalen van de toezichts-activiteiten in de komende periode.

Bij een groot aantal gemeenten en overige uitvoeringsorganisaties wordt in de loop van het volgende kalenderjaar een nader (repressief) onderzoekverricht. Dit is een bij de gemeente uitgevoerd (dossier)-onderzoek, waarbij middels een steekproef alle relevante uitvoeringsaspecten worden beoordeeld. Op grond van het eerder verrichte bureau-onderzoek kan echter ook zijn besloten tot een meer diepgaande analyse van bepaalde specifieke uitvoeringsaspecten. Wanneer het bureau-onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan bij een gemeente of uitvoeringsorganisatie ook van nader onderzoek worden afgezien.

Bij indicaties van onjuiste uitvoering (bijvoorbeeld verkregen uit het nader onderzoek) of wanneer corrigerende maatregelen in het geding zijn, wordt ter plaatse specifiek onderzoek gedaan naar die aspecten van de uitvoering.

Naast het hiervoor geschetste, reguliere toezichtsonderzoek worden ook thema-onderzoekenuitgevoerd. Thema-onderzoeken vinden vaak plaats in combinatie met beleidsoverleg, en hebben tot doel de stand van zaken met betrekking tot actuele ontwikkelingen en/of vermoede knelpunten te inventariseren.

3.3.5. Het toezichtsonderzoek in 1995

Het reguliere toezichtsonderzoek laat zich in drie wetscategorieë n onderverdelen, te weten:

  • 1. 
    inzake de uitvoering van ABW, Ioaw en Ioaz door de gemeenten;
  • 2. 
    inzake de uitvoering van de JWG en de RBB door de JWG-/RBB-organisaties;
  • 3. 
    inzake de uitvoering van de WSW door de Bestuurlijke Eenheden. Deze categorieën verschillen in aard en reikwijdte van het onderzoek,

onder meer vanwege de bestuurlijke vormgeving en de wijze van bekostiging. Voor de genoemde categorieën hebben in 1995 de volgende onderzoeken plaatsgevonden:

ad 1. ABW, Ioaw en Ioaz

Voor alle 633 gemeenten zijn bureau-onderzoeken uitgevoerd.

Daarnaast zijn 429 nadere onderzoeken bij gemeenten uitgevoerd, waarbij op basis van dossiersteekproef- en ander brononderzoek op alle relevante aspecten ter plaatse een beeld van het uitvoeringsbeleid en de uitvoeringspraktijk is verkregen.

Tevens zijn 65 specifieke onderzoeken uitgevoerd op deelaspecten van de uitvoering. Het betrof daarbij met name onderzoek naar de aspecten heronderzoek en verhaal.

ad 2. JWG en RBB

Eind 1995 heeft bij alle uitvoeringsorganen een rechtmatigheids-onderzoek naar de uitvoering van de JWG en RBB over 1994 plaatsgevonden.

Het rechtmatigheidsonderzoek JWG had betrekking op:

– de betaalde vergoedingen aan personen met een voorbereidingsovereenkomst;

– de kosten van «leegloop» langer dan drie maanden (artikel 18, lid 3 JWG).

Het onderzoek RBB was gericht op:

– de samenwerkingsafspraak tussen RBA en gemeente;

– de verlening van toeslagen ná 1 juli 1994.

ad 3. WSW

Het onderzoek naar de uitvoering van deze wet in het jaar 1994 is eind 1995 van start gegaan. In dit verband wordt bij alle 102 bestuurlijke eenheden onderzoek ingesteld.

3.3.6. Speciale onderwerpen

Aan enkele uitvoeringsaspecten is in 1995 extra aandacht besteed. Daartoe zijn aandachtspunten aan het nader onderzoek toegevoegd, afzonderlijke onderzoeken ingesteld, of andere toezichtsactiviteiten verricht.

Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste onderwerpen. Het terugdringen en voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van sociale voorzieningen (M&O) komt in paragraaf 3.3.7. aan de orde.

1 Kortweg BVVU; Besluit van 29 september 1987 (Stcrt 1987, 188), laatstelijk gewijzigd bij besluit van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 mei 1994 (Stcrt 96). Per 1 januari 1996 ingetrokken en vervangen door de Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Abw, Ioaw en Ioaz (Stcrt 1995, 83).

– De nieuwe Algemene bijstandswet (Abw)

De gemeenten hebben een groot deel van 1995 besteed aan de voorbereiding op de nieuwe Abw welke op 1 januari 1996 in werking is getreden. In het kader van het toezicht zijn deze voorbereidingen nauwlettend gevolgd.

Begin 1995 zijn met 571 gemeenten beleidsgesprekken gevoerd over (o.a.) de decentralisatie van de vrijlatingsbepalingen en het gewijzigde Besluit verantwoording en vergoeding uitkeringskosten ABW, Ioaw en Ioaz1. Het betrof onderwerpen die nauw samenhingen met de (toen nog) in voorbereiding zijnde Abw:

– Met de decentralisatie van de vrijlatingsbepalingen kregen de gemeenten meer vrijheid bij het bepalen van een eigen uitstroombeleid. Landelijk gezien heeft 45% van de gemeenten bij de totstandkoming van dat beleid overleg gevoerd met het arbeidsbureau in de regio.

Het gemeentelijk incentivebudget wordt op diverse manieren besteed: scholingspremies (41% van de gemeenten), eenmalige premies bij werkaanvaarding (61%), niet-eenmalige premies bij behoud van werk (60%) en financiering van projecten gericht op arbeidsinschakeling (32%). In 86% van de gemeenten wordt bijzondere bijstand verleend ter voorziening in de verwervingskosten. Tussen regio’s bestaan overigens aanmerkelijke verschillen.

– Ter bevordering van een doelmatige en rechtmatige uitvoering is het gemeenten toegestaan om op basis van eigen criteria en afgestemd op lokale omstandigheden en vooraf onderkende risicofactoren op planmatige wijze invulling te geven aan de heronderzoeksverplichting.

Landelijk gezien heeft 65% van de gemeenten voor 1995 van deze mogelijkheid gebruik gemaakt (1994: 43%). Ook hier is sprake van regionale verschillen.

In juli 1995 vond onderzoek plaats naar het tijdstip waarop gemeenten hun bijstandsuitkeringen betaalbaar stellen. Het onderzoek werd ingesteld bij alle (55) gemeenten met meer dan 50 000 inwoners, alsmede 49 select gekozen gemeenten met minder inwoners. Van deze laatste gemeenten was uit eerder onderzoek bekend dat zij op een ongebruikelijk tijdstip uitbetalen (heel vroeg, heel laat of wekelijks) en problemen zouden kunnen ondervinden bij het in werking treden van de nAbw, die maandelijkse betaling achteraf voorschrijft.

Aangezien in deze 104 gemeenten ook alle grote gemeenten waren vertegenwoordigd werd daarmee de uitbetaling van 74% van alle uitkeringsgerechtigden in de steekproef betrokken.

Veertig van de onderzochte gemeenten beschikten reeds over een plan om het betaaltijdstip te wijzigen. Iets meer dan de helft hiervan realiseert dit middels een stapsgewijze verschuiving, en verwacht daarmee eventuele liquiditeitsproblemen bij cliënten te beperken. Enkele andere gemeenten verstrekken zo nodig een overbruggingsuitkering. De naderhand getroffen Regeling Overbruggingsuitkering Abw (Stcrt 1995, 194) voorziet in die mogelijkheid.

In september 1995 publiceerde de VNG de uitkomst van een peiling bij alle gemeenten naar de stand van zaken bij de invoering van de nieuwe Abw. Volgens deze peiling was er een beperkte groep achterblijvers van vooral kleine gemeenten. Signalen vanuit het toezicht wezen echter wel degelijk op problemen, ook bij grotere gemeenten. Op grond daarvan is besloten om bij twaalf (middel)grote gemeenten onderzoek te doen naar de stand van zaken. Met name de tijdige beschikbaarheid van software bleek een waarschijnlijk knelpunt te zijn.

Medio 1995 is onderzoek gedaan naar de stand van zaken ten aanzien van verordeningen met betrekking tot het gemeentelijke (toeslagen)-beleid. Ook hier gaven de gemeenten een wisselend beeld te zien. Leek tijdige vaststelling van de noodzakelijke verordeningen in de meeste gemeenten nog wel realiseerbaar, het inhoudelijke aspect leverde aanmerkelijk meer problemen op. Enkele gemeenten gaven zelfs te kennen dat men niet in de gelegenheid was geweest om het eigen beleid vooraf op uitvoerbaarheid en financiële effecten te toetsen.

Ook in 1996 zal het verloop van het invoeringsproces worden gevolgd.

– Debiteurenproblematiek

De groei van het gemeentelijk debiteurenbestand kan worden toegeschreven aan de invoering van de verplichting tot terugvordering en verhaal, de intensivering van de fraudebestrijding, de invoering van het Sociaal-fiscaal nummer, en de ruimere mogelijkheden tot gegevensuitwisseling. De soms forse groei van het aantal debiteuren stelt sommige gemeenten voor problemen op het gebied van organisatorische beheersbaarheid van het vorderingenbestand en personele capaciteit. Bovendien gaven gemeenten in toenemende mate signalen af, dat zij in veel gevallen niet over voldoende instrumenten beschikken om een adequaat invorderingenbeleid te voeren.

In het onderzoek bij gemeenten is in 1995 gericht aandacht gegeven aan het op juiste wijze stellen van vorderingen en het feitelijk invorderen door de gemeenten. De realisatie van de verhaalsverplichting werkte in 1995 voor het eerst in volle omvang door in de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de rijksvergoeding aan gemeenten.

– Minimabeleid

Het niet-fiscale gedeelte van het gemeentelijk minimabeleid is in 1995, evenals in voorgaande jaren, onderdeel geweest van het nader onderzoek bij de gemeenten.

Het toezicht op de fiscale aspecten van het gemeentelijk minimabeleid berust bij de Minister van Binnenlandse Zaken.

– Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg)

De Wvg bevat geen toezichtsopdracht voor de Minister van SZW. In de afbakening met (bijzondere) bijstand ligt hier voor het SZW-toezicht echter wel een aandachtsgebied.

In 1995 hebben de toezichtsactiviteiten echter geen bijzonderheden aan het licht gebracht.

– Bijzondere bijstand

In augustus 1991 vond decentralisatie van de bijzondere bijstand plaats en werden de daarmee gemoeide middelen overgeheveld naar het Gemeentefonds.

Bij de toezichtsactiviteiten met betrekking tot bijzondere bijstand ligt de nadruk op monitoring aan de hand van beleidsplannen en beleidsverslagen van de gemeenten, en toetsing van de gemeentelijke voornemens en uitvoering aan de wet.

In juni 1995 is bij de gemeenten een inventarisatie gehouden naar de aanwezigheid van beleidsverslagen bijzondere bijstand. Daaruit bleek dat beleidsverslagen nog steeds schaars zijn, en als ze er al zijn dan eigenlijk alleen in de grote gemeenten. Hoewel inhoudelijk sprake is van een verbetering ten opzichte van een eerdere inventarisatie van beleidsverslagen bijzondere bijstand in 1992, kan op basis van de aangetroffen verslagen niet worden beoordeeld of de doelen van de decentralisatie zijn bereikt. De verslagen bieden ook nu nog onvoldoende houvast om een oordeel over de doelmatigheid te kunnen uitspreken.

De uitkomsten van de reguliere toezichtsactiviteiten hebben in 1995 in één geval geleid tot een voorstel tot vernietiging van een gemeentebe-sluit. Het bewuste besluit voorzag in het categoriaal aanmerken van de kosten van het lidmaatschap van een kruisvereniging en de premie aanvullende ziekenfondsverzekering als bijzondere bestaanskosten, en het daarvan in mindering brengen op het bij bijzondere bijstandsverlening te hanteren drempelbedrag. Aangezien dit besluit indruiste tegen de wetgeving op dit punt en de gemeente weigerde haar standpunt te herzien, bleef vernietiging als enige mogelijkheid over. Realisatie vond begin 1996 plaats.

– De samenwerking tussen gemeenten en RBA’s

De samenwerking tussen gemeenten en de Regionale besturen voor de arbeidsvoorziening (RBAs) vertoont een grote diversiteit, varië rend van regionale overlegorganen tot incidentele bilaterale samenwerking. Het aantal signalen dat de samenwerking te wensen overlaat blijft hoog. De wijze waarop de RBA’s functioneren en de mate en wijze waarop zij met de gemeenten samenwerken is uiteraard van invloed op de kwaliteit van de uitvoering door de gemeenten. Deze problemen zijn niet alleen merkbaar bij de uitvoering van de Abw en de RWW, maar laten zich evenzeer voelen bij de uitvoering van de JWG.

De Regionale besturen wijzen nogal eens verontschuldigend op de opgelegde bezuinigingen.

– De uitvoering van de Jeugdwerkgarantiewet (JWG)

Per 1 september 1994 heeft de JWG enkele ingrijpende wijzigingen ondergaan1.

Daarbij werd voor gemeenten onder meer de mogelijkheid gecreëerd om met jongeren die, door in hen gelegen beperkingen, niet in staat zijn om (direct) op een garantieplaats arbeid te verrichten, vooruitlopend daarop een voorbereidingsovereenkomst aan te gaan.

Voorts is de wet gewijzigd op het punt van de rijksvergoeding in verband met de loonkosten van jongeren. Als een gemeente drie maanden aaneengesloten een jongere niet heeft geplaatst op een garantieplaats (de zgn. «leegloop»), komen de loonkosten ingaande dat tijdstip niet langer voor rijksvergoeding in aanmerking.

1 Wet van 19 mei 1994 tot wijziging van de Jeugdwerkgarantiewet (Stb 361).

Begin 1995 is bij de JWG-uitvoeringsorganen onderzoek gedaan naar hun eerste ervaringen met de introductie van de voorbereidingsfase in de JWG. Op het moment van onderzoek bleek landelijk 6% van de ongeveer 20 000 JWG-jongeren een voorbereidingsovereenkomst te hebben. In de grote gemeenten bedroeg dit percentage ongeveer tien.

In het kader van zo’n voorbereidingsovereenkomst bleek ongeveer een kwart van de jongeren deel te nemen aan leerwerk- en simulatieprojecten. Bijna evenveel jongeren volgen een oriëntatieprogramma. Gedragstraining en vormingsprogramma’s worden elk door bijna 15% van de jongeren gevolgd.

De overige jongeren volgen taalcursussen, nemen deel aan basiseducatie e.d.

Het meest genoemde knelpunt bij de invulling van de voorbereidingsovereenkomst is het ontbreken van extra middelen om de soms kostbare programma’s te financieren.

Een ander probleem vormt het afstemmen van het voorbereidingstraject op de individuele behoefte van de jongere. Het komen tot een juiste indicatiestelling bleek in de beginfase niet altijd even eenvoudig. Oplossingen worden gezocht in het ontwikkelen van een objectief testinstrumentarium, dan wel het betrekken van meerdere personen bij de indicatiestelling.

Met ingang van 1 januari 1995 is de marktsector landelijk opengesteld voor de toepassing van de JWG. Voordien bestond die mogelijkheid ook al, doch berustte de (exclusieve) bevoegdheid daartoe bij de RBA’s. Ook deze maatregel was erop gericht om de plaatsings- en doorstromings-mogelijkheden te bevorderen en zodoende de leegloop in de JWG terug te dringen. De gemeenten zijn aangespoord gebruik te maken van de verruimde mogelijkheden.

Eind 1995 heeft bij alle uitvoeringsorganen zowel een monitoringonder-zoek als een rechtmatigheidsonderzoek naar de uitvoering van de JWG en RBB plaatsgevonden.

De resultaten daarvan komen in de loop van 1996 beschikbaar.

Niet alleen is in 1995 aandacht besteed aan de vraag of jongeren terecht in aanmerking zijn gekomen voor een dienstbetrekking in het kader van de JWG, maar tevens is nadrukkelijk onderzocht of aan jongeren uitkering is toegekend terwijl de gemeente hen een JWG-dienstbetrekking of -voorbereidingsovereenkomst had kunnen aanbieden.

Daarmee wordt nagegaan of de gemeenten er in geslaagd zijn om de beoogde sluitende aanpak van de JWG te realiseren. De resultaten van het begin 1995 gevoerde beleidsoverleg wezen uit dat 8% van de gemeenten een beleid had geformuleerd inzake de sluitende aanpak.

Ook uit dossieronderzoek bleek dat veel gemeenten hierop niet alert zijn.

Op grond van de resultaten is in januari 1996 besloten om alle gemeenten bij circulaire te wijzen op het belang systematisch aandacht te schenken aan de JWG als voorliggende voorziening bij de wetsuitvoering van de Abw.

Ten aanzien van enkele gemeenten waar de tekortkomingen zich in ernstige mate voordeden is het maatregelenbeleid van toepassing verklaard op de over 1994 geconstateerde tekortkomingen. Deze benaderingswijze zal ook over 1995 worden toegepast.

3.3.7. Bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik sociale voorzieningen (M&O)

Het toezicht van rijkswege op de door gemeenten uitgevoerde sociale zekerheidsregelingen heeft zich in 1995 wat betreft fraudebestrijding gericht op een aantal hoofdaspecten.

Deze aspecten waren al eerder aan de orde gesteld (onder meer in de Beleidsbrief Vernieuwing ABW van 30 november 1993) maar blijven actueel:

– het planmatig opzetten van de fraudebestrijding met behulp van uitvoeringsbeleidsplannen en -verslagen;

– aandacht voor het belang van gegevensuitwisseling als verificatiemiddel, zo mogelijk voorafgaand aan het uitkeringstraject;

– verscherping van de opsporing, gekoppeld aan strikte terugvordering en sanctie-oplegging;

– adequate registratie van het gevoerde fraudebeleid en van de resultaten daarvan.

1 «Facetten van fraudebestrijding 1994; bestrijding van misbruik van uitkeringen door gemeenten», tweede integrale rapportage van de monitoring van het gemeentelijk M&O-beleid door de Rijksconsulentschappen.

Het nader onderzoek naar de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering voorziet in een systematische toets op relevante M&O-aspecten, zoals verificatie, heronderzoek, gegevensuitwisseling, toepassing van sancties bij geconstateerde fraude, en terugvordering. Tijdens overleg met gemeenten en Openbaar Ministerie zijn deze aspecten eveneens aan de orde gesteld.

Tevens is bij de gemeenten een onderzoek uitgevoerd met het doel de stand van zaken op het terrein van de gemeentelijke bestrijding van misbruik van uitkeringen vast te leggen. Zowel beleid als uitvoering kwamen tijdens dit onderzoek aan de orde.

Het door de gemeenten gevoerde fraudebeleid is daartoe op een groot aantal facetten en via diverse ingangen in kaart gebracht (de zgn. M&O-monitoring).

De uitkomsten van de monitoring zijn vervolgens gerelateerd aan reeds eerder verzamelde gegevens, waardoor een betrouwbaar beeld van de uitvoering ontstaat. De resultaten zijn besproken met gemeenten voorzover deze direct verband hebben met het primaire uitkeringsproces bij de gemeente. Met name minder goed scorende gegevens vormen weer input bij het volgende reguliere onderzoek, of kunnen aanleiding zijn voor een tussentijds onderzoek.

De monitoringsresultaten worden ter beschikking gesteld van het betreffende arrondissement van het Openbaar Ministerie. De fraudeofficier gebruikt deze gegevens voor beleidsoverleg met de gemeente op onderwerpen die hem aangaan zoals de opsporingstechnische aansturing van het bijzonder controle-apparaat, de toepassing van de Richtlijn sociale zekerheidsfraude en het aangiftebeleid van de gemeente.

Op basis van de verzamelde gemeentelijke gegevens is in 1995 een landelijk beeld van het gemeentelijk fraudebeleid over 1994 ontwikkeld1.

Enkele conclusies uit dat rapport:

– vrijwel alle gemeenten hebben de aanpak van misbruik versterkt;

– in toenemende mate wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden tot gegevensuitwisselingmet o.a. belastingdienst en Informatie Beheer Groep;

– vrijwel alle grote gemeenten (meer dan 100 000 inwoners) beschikken inmiddels over een beleidsplan voor de aanpak van misbruik;

– verbetering van de cliëntenvoorlichting krijgt in vrijwel elk plan aandacht;

– aan versterking van verificatieprocessen en verbetering van de gegevensuitwisseling wordt met name in de recent verschenen plannen vaak aandacht besteed;

– het vervangen van de Bijdrageregeling Bijzondere Controle door financiering middels het Gemeentefonds heeft in 1994 niet geleid tot afname van het aantal ambtenaren belast met bijzonder onderzoek;

– de aanwezige capaciteit van het bijzonder onderzoek wordt door de helft van de gemeenten met meer dan 50 000 inwoners als ontoereikend beschouwd;

– uitbreiding van bijzonder onderzoek maakt onderdeel uit van meer dan de helft van de aanwezige plannen van de grote gemeenten;

– het door gemeenten geregistreerde aantal misbruikgevallen is groter dan de CBS-statistieken vermelden;

– het aantal verrichte bijzondere onderzoeken is in 1993 t.o.v. 1991 met ruim 70% toegenomen;

– de vanaf april 1993 geldende richtlijn voor de afdoening van uitkeringsfraude heeft naar de mening van gemeenten geleid tot een daling van het aantal sepots;

– in geval van geconstateerd misbruik wordt door gemeenten terughoudend gebruik gemaakt van administratieve sancties;

– een groot deel van de gemeenten besluit in vrijwel alle gevallen de ten onrechte verkregen uitkering terug te vorderen, de feitelijke invordering verloopt echter niet altijd vlot;

– een aanzienlijk aantal gemeenten blijkt niet te beschikken over informatie m.b.t. het aantal aangiften, hoewel de basisgegevens ook aan het CBS geleverd dienen te worden.

De monitoringsresultaten per afzonderlijke gemeente zijn inmiddels aan de betreffende gemeenten beschikbaar gesteld. Het landelijk overzicht over 1995 wordt medio 1996 verwacht.

Overige onderwerpen:

Zorgplicht/Fraudebeleidsplannen

Gemeenten zijn nadrukkelijk gewezen op hun wettelijke zorgplicht ten aanzien van de fraudebestrijding en het belang om, vooruitlopend op de verplichtingen die de nieuwe Abw stelt, daaraan planmatig vorm te geven.

Op grond van artikel 118 nAbw dient het gemeentebestuur onder meer zorg te dragen voor de totstandkoming van een fraudebeleidsplan, en uiteraard maakt ook implementatie daarvan deel uit. De zorgplicht in brede zin richt zich zowel op de controle van het nakomen van de informatieplicht van uitkeringsontvangers, als op het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie en het opleggen van een administratieve sanctie door de gemeenten.

Gegevensuitwisseling

Ook in 1995 zijn de gemeenten gewezen op het belang en de steeds ruimere mogelijkheden van doelgerichte gegevensopvraging en -uitwisseling. Het gebruik van het SOFI-nummer, in 1994 verplicht gesteld, fungeert daarbij als onmisbaar hulpmiddel.

Voorts is de juiste en tijdige afhandeling van belastingsignalen over potentieel onterechte samenloop van inkomen en uitkering getoetst. Vrijwel alle gemeenten hebben in 1995 hoge prioriteit gegeven aan de afhandeling. Gemeenten zijn zich inmiddels terdege bewust van het feit dat behandeling van ontvangen signalen geen vrijblijvende aangelegenheid is.

De stroom signalen blijft veel inzet van de gemeenten en aandacht van het toezicht vragen.

De door gemeenten vastgelegde gegevens over de afhandeling van belastingsignalen over de jaren 1994 en 1995 worden momenteel geanalyseerd.

Richtlijn uitkeringsfraude

De toepassing van de richtlijn uitkeringsfraude1 heeft onderdeel uitgemaakt van het nader onderzoek bij de gemeenten. De in de richtlijn opgenomen aangiftegrenzen zijn alleen van toepassing, als de uitkering na de constatering van misbruik wordt voortgezet.

Als de uitkering wordt beëindigd, schrijft de richtlijn aangifte voor bij fraudebedragen vanaf f 500. Van deze lijn bleek door gemeenten nog steeds te worden afgeweken. Door hen wordt pas bij hogere bedragen aangifte gedaan, en vindt naar analogie bij voortgezette uitkeringen toepassing van administratieve sancties eveneens plaats vanaf dat hogere bedrag.

Met het in werking treden van de Wet Administratieve boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid zullen deze handhavings-problemen naar verwachting tot het verleden behoren.

Vanuit de vastgelegde informatie in de M&O-monitor is materiaal over de werking van de Richtlijn uitkeringsfraude beschikbaar gesteld ten behoeve van de evaluatie ervan.

3.3.8. Toepassing van het maatregelenbeleid ABW e.d.

Het maatregelenbeleid2 heeft zowel tot doel het bewerkstelligen van een rechtmatige begrotingsuitvoering als het bijsturen van de uitvoering. De maatregelen kunnen naar aard worden onderscheiden in een aantal categoriën:

– Financiële maatregelen

In de loop van 1995 zijn in het kader van de vaststelling van de rijksvergoeding over het dienstjaar 1993 voor de diverse wetten en regelingen (m.u.v. de WSW) 173 besluiten genomen tot het treffen van zo’n financiële maatregel. Deze maatregelen hadden tot gevolg dat in totaal een bedrag van circa f 14,1 miljoen van 87 gemeenten werd teruggevorderd.

Deze maatregelen hadden vooral betrekking op de gemeentelijke uitvoering van de ABW. Als gevolg van geconstateerde tekortkomingen in de uitvoering van deze wet werden over 1993 tachtig financiële maatregelen getroffen, waarmee een bedrag van f 13,1 miljoen was gemoeid. Het resterende bedrag had betrekking op de uitvoering van Ioaw (41 maatregelen), Ioaz (32), RBB (7), WWV (7), JWG (5) en Besluit Bijzondere Controle (1).

1  Richtlijn voor het doen van aangifte of het opmaken van procesverbaal ter zake van fraude met sociale uitkeringen (Richtlijn van 27 januari 1993, Stcrt. 31).

2  zie voor een uiteenzetting ook § 3.3.2.

Over dienstjaren gelegen vóór 1993 werden in 1995 nog 49 maatregelen getroffen. Het totaalbedrag daarvan bedroeg ruim f 3,5 miljoen, en had betrekking op 37 gemeenten.

De financiële maatregelen zijn te karakteriseren als terugvorderingen van bedragen die niet op titel van de wet verstrekt zijn (en derhalve onterecht gedeclareerd zijn; bijvoorbeeld artikel 47b ABW), terugvordering van bedragen die in het kader van de wet of anderszins niet aanvaardbaar worden geacht (bijvoorbeeld artikel 47a ABW) en terugvorderingen als gevolg van onzekerheden gelegen in de gemeentelijke administratieve organisatie (artikel 50 ABW, Bvvu). Tot de laatste categorie behoort een niet deugdelijk debiteurenbeheer.

Overzichten van de in 1995 vastgestelde rijksvergoedingen en de per ultimo 1995 nog vast te stellen rijksvergoedingen zijn opgenomen in bijlage 2.

Bijlage 3 en 4 bevatten overzichten van de in 1995 getroffen financiële maatregelen.

Artikel 12 Bvvu geeft de Minister de mogelijkheid om, vooruitlopend op een over dat jaar te treffen definitieve maatregel, de bevoorschotting af te stemmen op de naar verwachting uiteindelijk toe te kennen rijks-vergoeding (het lik-op-stuk beleid).

In totaal kregen tien gemeenten hiermee te maken in 1995.

– Bestuurlijke maatregelen

De maatregel om de gemeente een aanwijzing te geven met betrekking tot een richtige uitvoering van de wet (artikel 81d ABW) behoefde gedurende het jaar 1995 niet te worden toegepast.

De mogelijkheid om besluiten van Burgemeester en Wethouders inzake de uitvoering van de wet voor te dragen voor schorsing en/of vernietiging (artikel 185 Gemeentewet) is in het verslagjaar eenmaal aan de orde geweest. Het betrof het in strijd met de wet categoriaal verlenen van bijzondere bijstand.

Vernietiging van het bewuste besluit vond begin 1996 plaats (Stb 70).

– Hersteltermijnen

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij de gemeente tot een andere beleidsinvulling komt dan in de wet- en regelgeving is beoogd. De gemeente kan in dat geval in de gelegenheid worden gesteld binnen een bepaalde termijn tot bijstelling te komen. De geconstateerde afwijkingen worden voor de duur van die periode gedoogd.

In 1995 werd 134 maal een hersteltermijn voor een bepaald uitvoeringsaspect geboden, in 1994 gebeurde dat nog 187 maal. De hersteltermijnen hadden met name betrekking op de uitvoeringsaspecten heronderzoek, debiteuren en verificatie van gegevens. Overigens kan bij één gemeente tegelijkertijd op meerdere aspecten een hersteltermijn aan de orde zijn.

De daling ten opzichte van 1994 kan als volgt worden verklaard.

Een gemeente kan slechts eenmaal voor hetzelfde onderwerp een hersteltermijn worden geboden. Is voor een bepaald aspect dus in het verleden een hersteltermijn geboden en zijn in 1995 ten aanzien van datzelfde onderwerp opnieuw tekortkomingen geconstateerd, dan wordt de gemeente niet nogmaals in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde (herstel)-termijn orde op zaken te stellen. Het maatregelenbeleid is in dat geval direct van toepassing.

Een tweede verklaring is de verruiming die de gemeenten met ingang van 1994 is geboden om, binnen zekere grenzen, eigen heronderzoekstermijnen vast te stellen. Gemeenten hebben op ruime schaal van deze mogelijkheid gebruik gemaakt (in 1994: 43% van de gemeenten). Als gevolg daarvan is de gemiddelde heronderzoekstermijn toegenomen en is het risico van termijnoverschrijding afgenomen. Er was dan ook minder vaak aanleiding in te grijpen in de uitvoering.

Een overzicht van de in 1995 geboden hersteltermijnen is opgenomen in bijlage 5.

3.3.9. Dé chargeprocedure WSW

De déchargeprocedure over de jaren 1991 en 1992 op basis van de door de Rijksconsulenten uitgevoerde onderzoeken over die jaren werd in 1995 (vrijwel) afgerond. De décharge over het dienstjaar 1993 was ultimo 1995 al voor de helft afgerond.

Opmerkingen werden voornamelijk gemaakt over de naleving van de Besluiten Lasten sociale werkvoorziening, Arbeidsvoorwaarden en Dienstbetrekking. Daarnaast gaven de Regeling financieel verdeelmodel en de artikelen 13 en 17 van de wet1 aanleiding tot opmerkingen.

Het financiële beslag van de geconstateerde tekortkomingen over deze drie jaren bedroeg circa f 12 miljoen in verband met correcties op het verantwoorde exploitatieresultaat. Daarnaast werd circa f 3 miljoen daadwerkelijk teruggevorderd.

Om deze financiële middelen voor de Sociale Werkvoorziening te behouden zijn de bestuurlijke eenheden in de gelegenheid gesteld het verantwoorde exploitatieresultaat met deze bedragen te corrigeren en aan het aldus ontstane voordelig saldo alsnog een bestemming te geven in het belang van de uitvoering van de WSW.

3.3.10. Bezwaar en Beroep

Het komt voor dat gemeenten het niet eens zijn met genomen besluiten in het kader van de vaststelling van de rijksvergoeding of de hoogte van de subsidie, dan wel andere daarmee samenhangende besluiten. Tegen dergelijke besluiten staat bezwaar en beroep open ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Onderstaand een overzicht van de in 1995 ontvangen bezwaarschriften, alsmede van het aantal beroepszaken.

Overzicht bezwaarschriften

ABW

WSW

WWV

– aantal ontvangen bezwaarschriften

– aantal beschikkingen op bezwaarschrift

– resultaat:

niet ontvankelijk ongegrond gedeeltelijk gegrond gegrond ingetrokken nog in behandeling

 

47

49

18

37*

42**

17***

6

10

0

19

20

3

3

2

6

9

10

8

0

3

0

10

4

1

totaal

47

49

18

  • waarvan 13 met dagtekening in 1996.

** waarvan 8 met dagtekening in 1996.

*** waarvan 16 met dagtekening in 1996 alsmede één bezwaarschrift WWV uit 1994 (afgewikkeld in 1995); betreft met name afboeking van vorderingen door gemeenten en onjuiste toepassing van wetgeving gelijke behandeling.

Overzicht beroepszaken:

ABW: 6 verweerschriften (waarvan 4 met dagtekening in 1996)

1x Raad van State; verzoek om herziening advies en concept KB 1x besluit herziening n.a.v. beroepschrift (dagtekening 1996) 1x beroep door appellant ingetrokken

WSW: 7 verweerschriften (waarvan 1x hoger beroep)

1x door SZW aangetekend hoger beroep tegen uitspraak Arrondissementsrechtbank

1 Artikel 13 WSW betreft het ombuigings-beleid van niet-geldelijke naar geldelijke opbrengst opleverende objecten; artikel 17 WSW betreft de inschrijfplicht bij de arbeidsvoorzieningsorganisatie.

WWV: geen beroepszaken in 1995

HOOFDSTUK 4. ACCENTEN VOOR 1996

Terugblikkend op 1995 tekenen zich een aantal activiteiten af die hoog op de agenda zullen staan in 1996. Samengevat gaat het hierbij om de volgende onderwerpen:

– Het verkrijgen van een goed beeld van (bepaalde onderdelen van) de uitvoering. Weten waar het in de praktijk om gaat is essentieel voor goed toezichthouderschap. De voor dit inzicht noodzakelijke oog- en oorfunctie zal worden uitgebouwd, mede door de ontwikkeling van op thema’s gerichte uitvoeringsonderzoeken.

– In de regio zijn ontwikkelingen gaande die moeten leiden tot een betere samenwerking tussen de arbeidsvoorziening, gemeenten en sociale verzekeringsorganen. De consequenties van deze samenwerkingsverbanden voor de uitoefening van het toezicht zullen in kaart worden gebracht. Waar nodig zal ter zake toezichtsbeleid worden ontwikkeld.

– Naast aandacht voor de rechtmatigheid zullen in toenemende mate de aspecten doelmatigheid en doeltreffendheid in het toezicht worden betrokken.

– Het concept van getrapt toezicht zal verder in de praktijk worden gebracht. In het bijzonder het ontwikkelen van een normenkader voor dit toezicht zal verder worden uitgebouwd. Hierbij moet worden gedacht aan de door de onder toezicht staande organisatie te leveren toezichtsin-formatie, begrotingen, jaarplannen, jaarverslagen etc.

– Bij de arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt een kwaliteitssysteem ontwikkeld, dat na implementatie van de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet een belangrijke rol zal spelen in het daaraan aan te passen toezichtsbeleid.

– Vernieuwing van het toezicht op gemeenten (met name het experiment single-audit) en het operationeel maken van de nieuwe wettelijke kaders bij de vaststelling van de rijksvergoeding en de toepassing van het maatregelenbeleid zullen aanmerkelijke capaciteit vergen.

– Naar verwachting zal per 1 januari 1997 de herziening van de Organisatiewet Sociale Verzekeringen (post nOSV) een feit zijn. De wijzigingen in de organisatie van de sociale verzekeringen die daar het gevolg van zijn, zullen ook voor het toezicht gevolgen hebben. Vooruitlopend op de feitelijke inwerkingtreding zal in 1996 aandacht worden geschonken aan het aanpassen van het toezicht aan de in de nieuwe wet voorgeschreven beleidscyclus van het Ctsv. De scheiding tussen publieke en private middelen dient gewaarborgd te blijven.

Daarnaast zal uiteraard ook de situatie binnen het Ctsv de nodige aandacht blijven vragen.

– Per 1 januari 1996 heeft ontvlechting plaatsgevonden tussen bedrijfsverenigingen en uitvoeringsorganisaties. Bestuur en uitvoering van de werknemersverzekeringen zijn daardoor gescheiden. Vanuit oogpunt van toezicht is bij deze ontvlechting vooral van belang dat er geen vermenging optreedt van publieke en private middelen. Het spreekt dan ook voor zich dat hierop adequaat toezicht zal worden uitgeoefend.

– Gelet op de in 1995 geconstateerde tekortkomingen in de beleidsmatig voorgestane sluitende aanpak met betrekking tot de problematiek van werkloze jongeren zullen gemeenten nadrukkelijk op het geldende normkader worden gewezen. Waar nodig zullen corrigerende maatregelen worden getroffen om de gemeenten te bewegen tot een juiste wetsuitvoering.

BIJLAGEN

BIJLAGE 1                                              Overzicht (anno 1995) van aangewezen en genotificeerde instanties voor het verrichten van kwaliteits- en conformiteitsbeoordelingen (NOTIFIED BODIES)1 in relatie tot:

– RICHTLIJN MACHINES:

– Stichting Aboma + Keboma;

– Stichting Nederlands Instituut voor Lifttechniek;

– Stichting TNO Certification;

– N.V. KEMA;

– Stichting Keuringsbureau Hout SKH.

– RICHTLIJN DRUKVATEN VAN EENVOUDIGE VORM:

– Certificatiebureau Nederland B.V.; – Dienst voor het Stoomwezen; – N.V. KEMA; – Det Norske Veritas Industry B.V.

– RICHTLIJN PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMIDDELEN:

– Stichting TNO Certification.

1 Notified Body:de door een bevoegde autoriteit van de overheid (hier: de Minister van SZW), op basis van minimumcriteria genoemd in de desbetreffende richtlijnen, aangewezen en bij de EC/Lid-Staten van de EU en EFTA aangemelde instantie voor het verrichten van kwaliteits- en conformiteitsbeoordelingen ten behoeve van de in de EU-richtlijnen genoemde keuring en /of certificatie.

BIJLAGE 2

Overzicht van de in 1995 vastgestelde rijksvergoedingen, alsmede de per 31 december 1995 nog vast te stellen rijksvergoedingen

Uitgaven welke nog niet definitief zijn vastgesteld worden aangemerkt als openstaand voorschot.

De hier vermelde bedragen zijn uitgaven in het kader van genoemde wetten op transactiebasis, d.w.z. de uitgaven zijn toegedeeld aan het vergoedingsjaar waarop zij betrekking hebben (dus ongeacht het jaar waarin zij zijn betaald). De vaststelling van de rijksvergoeding vindt plaats per vergoedingsjaar.

Uit onderstaand overzicht blijkt dat in het verslagjaar een bedrag van f 16,2 miljard definitief is vastgesteld.

Een bedrag van f 34,1 miljard dient nog te worden vastgesteld. Gezien het verantwoordingstijdstip door uitvoeringsorganisaties met de daaraan gekoppelde onderzoeken door de Rijksconsulentschappen kon de rijksvergoeding over het jaar 1995 nog niet worden vastgesteld en was dit voor het jaar 1994 slechts ten dele mogelijk.

VASTGESTELD IN 1995 (bedragen in guldens)

aantal totaalbedrag

1993

t/m 1992

ABW

Ioaw

Ioaz

WSW

BBC *

RBB

WWV

JWG

 

668

7 282 005 619

657

338 295 256

625

76 416 949

249

8 138 478 000

22

4 380 550

617

252 342 536

309

12 117 521

603

182 548 465

750

16 286 584 896

6 531 638 467

302 975 501

69 538 990

1 666 318 600

2 677 084

227 886 310

7 038 811

169 858 225

750 367 152

35 319 755

6 877 959

6 472 159 400

1 703 466

24 456 226

5 078 710

12 690 240

totaal

8 977 931 988

7 308 652 908

  • Besluit Bijdrageregeling Bijzondere Controle (Stb. 1991, 179).

NOG VAST TE STELLEN PER 31-12-1995 (bedragen in guldens)

totaalbedrag

1994 en 1995

t/m 1993

ABW

Ioaw

Ioaz

WSW

BBC *

RBB

WWV

JWG

22 283 736 879

844 236 557

180 894 953

9 198 758 269

64 000

919 253 408

1 157 705

768 019 483

19 224 639 338

765 965 139

169 654 685

6 991 648 269

0

824 273 576

  • 278 214

728 617 643

3 059 097 541

78 271 418

11 240 268

2 207 110 000

64 000

94 979 832

1 435 919

39 401 840

totaal

34 196 121 254

28 704 520 436

5 491 600 818

  • Besluit Bijdrageregeling Bijzondere Controle (Stb. 1991, 179).

BIJLAGE 3

Overzicht van de in 1995 getroffen financiële maatregelen over 1993 en eerdere dienstjaren

1993

t/m 1992

wet artikel aantal bedrag in guldens aantal bedrag in guldens

ABW

subtotaal

47a

47b

47c

50

 

49

5 924 061

6

95 692

2

18 328

23

7 109 266

80

13 147 347

33

188 092

8

59 538

41

247 630

25

65 643

7

29 958

32

95 601

189 034 53 091

15                    2 704 009

20                   2 946 134

loaw subtotaal

38 39

12 957 12 957

loaz subtotaal

38 39

27 738 27 738

 

BBC *

7

1

40 000

1

56 666

RBB

6

7

301 690

3

121 123

WWW

42

7

317 835

10

370 902

JWG

20

5

11 617

5

24 026

totaal

 

173

14 161 720

49

3 559 546

  • Besluit Bijdrageregeling Bijzondere Controle (Stb. 1991, 179)

BIJLAGE 4

Overzicht van tekortkomingen in de uitvoering van ABW, loaw en loaz die in 1995 tot een maatregel hebben geleid

 

Aantal

Wet

Tekortkoming

1993

t/m 1992

ABW

  • debiteuren (beleid en administratie, heronderzoeken
   
 

artikel 5 Bvvu)

20

18

 
  • verstrekking overbruggingsuitkeringen om niet

2

2

 
  • niet-tijdige uitvoering van periodieke heronderzoeken
   
 

(artikel 3 Bvvu)

45

 
 
  • kwaliteit van de periodieke heronderzoeken (artikel 3
   
 

Bvvu)

4

 
 
  • overige tekortkomingen

9

 
 

subtotaal

80

20

loaw

* debiteurenadministratie

* niet–tijdige uitvoering van periodieke heronderzoeken

 

5

 

(artikel 3 Bvvu)

29

 
 

* overige tekortkomingen

12

 
 

subtotaal

41

5

loaz

  • debiteurenadministratie
  • niet–tijdige uitvoering van periodieke heronderzoeken
 

5

 

(artikel 3 Bvvu)

24

 
 
  • overige tekortkomingen

8

 
 

subtotaal

32

5

 

eindtotaal

153

30

BIJLAGE 5

Overzicht geboden hersteltermijnen in 1995

Wetsuitvoeringsaspect

1995

1994

Debiteuren

Heronderzoek (frequentie en/of kwaliteit)

Verificatie

Beëindigingsonderzoek

Verhaal

Diversen

 

42

55

26

77

27

21

8

12

11

7

20

15

totaal

134

187

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.