Additionele artikelen.

Inhoudsopgave van deze pagina:

I: Tijdelijke handhaving bestaande autoriteiten

Alle bestaande autoriteiten blijven voortduren, totdat zij door andere, volgens deze Grondwet, zijn vervangen.

II: Tijdelijke handhaving bestaande wetgeving, reglementen en besluiten

Alle op het oogenblik der afkondiging van de veranderingen in de Grondwet verbindende wetten, reglementen en besluiten worden gehandhaafd, totdat zij achtervolgens door andere worden vervangen.

III: Opheffing heerlijke regten; Schadeloosstelling

De heerlijke regten betreffende voordragt of aanstelling van personen tot openbare of kerkelijke betrekkingen zijn afgeschaft.

De opheffing der overige heerlijke regten en de schadeloosstelling der eigenaren kunnen door de wet worden vastgesteld en geregeld.

IV: Bepaling omtrent onteigening

Artikel 151 der Grondwet is niet toepasselijk ten aanzien van aardhaling, ingeval de specie wordt genomen van gronden, waarop de verplicbting tot levering tegen of zonder vergoeding, krachtens gewoonte of verordening, zoowel als uit anderen hoofde, in 1886 rustte.

[ (A. 68, Wet van 28 Aug. 1851, Stsb. no. 125)]

V: Bepaling omtrent vernietiging of onbruikbaar maken persoonlijk eigendom

Het eerste lid van artikel 152 blijft buiten toepassing, totdat de wettelijke regeling omtrent de gevallen waarin geene schadeloosstelling in geval van vernietiging of voortdurende of tijdelijke onbruikbaarmaking van eigendom verleend wordt, zal zijn in werking getreden.

VI: Eerste roulatie leden Eerste en Tweede Kamer

De eerste aftreding van een derde der leden van de Eerste Kamer der Staten-Generaal zal plaats hebben met den derden Maandag in September 1851; die van de helft der leden van de Tweede Kamer niet den derden Maandag in September 1854; beide volgens een rooster, te regelen door de wet, in artikel 5, no. 1, vermeld.

VII: Voorlopig kiesreglement

[Artikel VII niet opgenomen.

Dit artikel bevat wijzigingen in de bij het in werking treden van de Grondwet geldende Kieswet van 4 Juni 1850 (Stbl. No. 37). Die wet is, met de daarin aldus gebrachte wijzigingen, vervangen door de Kieswet van 31 Dec. 1896 (Stbl. No. 245)]

VIII: Herziening kiezerslijsten

Na de afkondiging van de wetten, houdende veranderingen in de Grondwet, heeft eene herziening plaats van de kiezerslijsten en van de lijsten der hoogstaangeslagenen, overeenkomstig de wet van 4 Julij 1850 (Staatsblad no. 37), gelijk zij bij artikel VII is gewijzigd.

Voor de herziening der kiezerslijsten worden de termijnen van artikel 1, sub c, en van artikel 7 dier wet gesteld op den 21sten dag na de bedoelde afkondiging. De kiezerslijsten worden vastgesteld uiterlijk op den 49sten en gesloten uiterlijk op den 77sten dag na die afkondiging.

Voor de herziening van de lijsten der hoogstaangeslagenen wordt de termijn van artikel 78 dier wet gesteld op den 49sten dag na bedoelde afkondiging. Zij worden vastgesteld uiterlijk op den 77sten en gesloten uiterlijk op den 105den dag na die afkondiging.

De eerstvolgende herziening van de kiezerslijsten en van de lijsten der hoogstaangeslagenen heeft plaats in 1889.

IX: Verkiezingen na herziening kiezerslijsten

De verkiezingen voor de nieuwe Kamers der Staten-Generaal hebben plaats binnen 4 maanden na die afkondiging.

X: Vervallen artikel Gemeentewet

Het tweede lid van artikel 5 van de wet van 29 Junij 1851 (Staatsblad no. 85) vervalt.

Toelichting

Art. 5, al. 2 der Gemeentewet luidde: Om kiezer van leden van den gemeenteraad te zijn moet men in de directe belastingen de helft betalen van de som in de kiezers van leden der Tweede Kamer der Staten-Generaal gevorderd. Vergelijk artikel 139 van de Grondwet van 1848.

XI: Tussentijdse verkiezingen Provinciale Staten en gemeenteraden

Aan de verkiezingen van leden van Provinciale Staten en gemeenteraden, die mogten plaats hebben voor de sluiting der kiezerslijsten, bedoeld in artikel VIII, nemen de personen deel, wier namen voorkomen op de kiezerslijsten, geldende tijdens de afkondiging der wetten, houdende verandering in de Grondwet.

XII: Bekendmaking; Indeling Grondwet

De Koning is bevoegd den tekst der herziene Grondwet bekend te doen maken en daarbij in de artikelen, welke naar een ander artikel verwijzen, de veranderingen van nummers aan te brengen, welke noodig blijken te zijn.