Toelichting

DE NIEUWE CONSTITUTIE DER VEREENIGDE NEDERLANDEN

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Inleiding

De volgende aanmerkingen, eene soort van introductie voor de nieuwe Constitutie der Vereenigde Nederlanden uitmakende, zijn uit het nederduitsch vertaald; zij zijn in Holland, door een persoon van aanzien geschreven, welke een besturend aandeel heeft genomen in de gebeurtenissen, die de jongstleden verandering van zaken in dat land hebben tot stand gebragt. Het hoofddoel dier aanmerkingen is het onderscheid tusschen de nieuwe Constitutie en de oude, welke, tijdens den inval der Franschen in 1795, bestond, aan te wijzen, alsmede de drangredenen op te geven, welke de ontwerpers der nieuwe van de oude hebben doen afwijken.

Wat de oude Constitutie betreft, men moet opmerken, dat de inval der Franschen, in 1795, een einde aan dezelve gemaakt had, en dat, ten gevolge der successive veranderingen, welke, na dat tijdperk, in het bestuur van Holland hebben plaats gehad, en eindelijk der inlijving van dat land in Frankrijk, in 1810, geen spoor, hoegenaamd, van de oude Constitutie overige was gebleven, toen de Prins van Oranje, in november 1813, weder ingeroepen en hersteld werd. Het was dan nu volstrekt noodzakelijk, eene nieuwe Grondwet daar te stellen, alzoo de oude, behalve de indezelve ingeworteld gebreken, voor de tegenwoordige omstandigheden ten eenen male ongeschikt was geworden.

Aanmerkingen op de nieuwe Nederlandsche Constitutie of Grondwet.

Het oogmerk is, de gebreken der oude Constitutie te verbeteren, zonder onnoodige veranderingen, en met meest mogelijk behoud van oude gewoonten, regten, ambten en zelfs namen, als waaraan de natie zoo zeer gehecht is.

Op deze wijze, kan eene constitutie aangenaam zijn aan de natie; hetgeen de beste grondslag is van hare duurzaamheid.

De meeste gebreken bestonden in het algemeen bestuur, dat men de generaliteit noemde; daarom komen daarin de grootste veranderingen.

De regering van de provintiën, steden en dorpen was vrij goed; daarom is deze, met weinig verandering, tot een grondslag van het gebouw gelegd.

2.

Grondslag: Behoud oude gewoonten en regten; verbetering gebreken

Het gebrek in de algemeene regering was, dat 's Lands aloude Constitutie, met een' Souvereinen Vorst, verminkt was door toevallige omstandigheden. De Grondwet herstelt een' Souverein Vorst, zoo als die van ouds was, met alle de gewoonten, regten en privilegiën, die dezelve bezwoer, voor dat hij ingehuldigd werd. Dit is de Constitutie, daar onze Doorluchtige Voorvaderen de wapenen voor opgevat hebben, en in plaats van welke een tweede geslacht de republiek ingevoerd heeft. Met de republiek zijn de partijschappen verderfelijk geworden, en is de grondslag tot die verdeeldheid gelegd, waarmde wij verzwakt en eindelijk te gronde gegaan zijn.

Daar is veel in deze Grondwet, vooral met opzigt tot den Souvereinen Vorst en de Staten-Generaal, hetwelk overeenkomt met de Engelsche Constitutie, en echter maar gedeeltelijk uit dezelve ontleend is. De ware reden van die overeenkomst is deze: de aloude Engelsche Constitutie was, zoo als de onze, en zoo als in oude tijden de Constitutie van alle de noordsche natiën was. Zij hebben allen verandering daarin gebragt, en de Engelschen de beste veranderingen. Wij hadden het zeer ver gebragt onder onze laatste Vorsten. Wij kunnen nu de laatste hand daaraan leggen. Wij kunnen daarbij niet nalaten, om vele dingen zoo in te rigten als de Engelschen, om dat dezelve de ondervinding voor zich hebben.

Onze oude gewoonten en regten zijn de beste grondslagen van alle regering, en zij waren in de Unie, in de orde op de Vergadering van Holland, en de instructie van den Raad van Staten en in alle dergelijke stukken, op het oog gehouden.

Doch één hoofdtrek ontbrak, en daarmede viel het geheele gebouw in duigen. In deze Grondwet is alles behouden, wat er in de gemelde stukken goed, door eene lange ondervinding bevestigd, en der natie aangenaam was; de Vorst is er bij gekomen, en nu mogen wij zeggen, dat wij eene Constitutie hebben, gegrond op de oudheid, op de zeden, op de gewoonten, op de behoeften van het volk.

3.

Provintiën, ridderschappen en steden; Kiezers; Staten-Generaal

Niets is gevaarlijker, dan alles nieuw te willen maken, en wij hebben er de overvloedige ondervinding van. Wat anders is, de gebreken te verbeteren, en de grondslagen te bewaren. De grondslag is in ons Land de Constitutie der provintiën, der ridderschappen en steden. Daarom wordt deze constitutie bij de Grondwet bevestigd en alles zoo gelaten als het was, behalve hetgeen uitdrukkelijk verbeterd wordt. De voornaamste verbeteringen zijn dan nog herstellingen van de aloude Constitutie, zoo als zij was vóór de tijden van de Republiek, die eene groote nieuwigheid geweest is.

De oude vrijheid, die aan onze Voorouderen zoo dierbaar was, is geheel in deze Grondwet overgebragt. Die vrijheid heeft in sommige stukken geleden door de republikeinse regering. Dit is tastbaar in de afschaffing van de kiezers voor de stedelijke regeringen. Naderhand hebben, of de regeringen hare nieuwe leden aangesteld, of de Stadhouders hebben het gedaan, of beide gezamenlijk. Thans kan men dit regt aan het volk wedergeven, om dat de stedelijke regeringen niet meer een deel van de Souvereiniteit uitmaken, en dezelfde onlusten niet meer te vreezen zijn.

In zoo ver als de Staten-Generaal deelnemen aan de Souvereiniteit, doen zij dit zonder rugspraak ofschoon niet zonder verantwoordelijkheid. De afgevaardigden in de vergadering worden gekozen door de Staten der Provintiën; de Staten der Provintiën bestaan grootendeels uit afgevaardigden van de steden, en de stedelijke regeringen worden aangevuld door de burgerij. Zoo dat de verantwoordelijkheid nederdaalt tot het volk toe, hetwelk de eerste keuze doet. Een geest van republikeinsche aristocratie mogt dit beletten; onder eene bepaalde Souvereiniteit kan het vrij geschieden.

Een Stadhouder mogt begeeren, om zijne wankelende magt, door aanstellingen van stedelijke regenten, te schragen; een Souverein Vorst heeft dat niet noodig. En zoo vervalt in eens eene bron van menigvuldige twisten in de republiek, en de stedelijke welvaart wordt bevorderd door de goede burgerij in orde te houden, haar een zeker aanzien te geven, de leden der stedelijke regeringen meer aan haar te verbinden, en de regeringen nog meer belang te doen stellen in de stedelijke welvaart. De welvaart der steden maakt een groot gedeelte uit van de algemeene, en de stedelijke regeringen zullen dezelve des te meer behartigen, naar mate zij niet afgetrokken zullen worden door de zaken van het gemeene Land.

4.

Platteland; Adel

Het platte land heeft ook geleden door de republikeinsche regering, door dat dezelve niet toeliet, om den adel, die verhuisd, in den oorlog gebleven, of anderszins uitgestorven was, wederom te vernieuwen, en een behoorlijk aantal edellieden, in de Provintiën van Holland en Zeeland inzonderheid, op de been te houden. Het nadeel, welk het platte land hierdoor geleden heeft, bestaat hierin, dat de heerlijkheden, door koop, veel al geraakt zijn in de handen van stedelingen, die ver af woonden, zoodat de landman zijn hoofd miste. De weinige familiën, in de ridderschap zittende, konden de belangen van het platteland ook onmogelijk naar behooren voorstaan. Nu kan de Souvereine Vorst wederom onder de aanzienlijkste ingezetenen edellieden maken en de gestoorde evenredigheid herstellen. Deze edelen, willen zij in de ridderschap beschreven zijn, moeten eene heerlijkheid bezitten; zij zullen er eene, die in de familie is, op hunnen naam krijgen, of er eene koopen, en zoo doende, zal het platte land allengskens van zelf werderom zijne natuurlijke hoofden krijgen, die het zullen voorstaan in de staatsvergaderingen.

Het was niet alleen nadeelig voor het platte land, maar voor geheele provintiën, dat er onder de republiek geen middel was, om den menigvuldigen uitgestorven adel te vervangen. Alle de familiën, die tot groot aanzien gekomen waren, geraakten daardoor in eene wrijving en strijd met den adel, en er werd eene afscheiding tusschen de steden aan de eene zijde, en de ridderschappen en het hof zelf, aan de andere zijde, geboren, waardoor de hoofdsteunen van de regering verwijderd van elkanderen bleven. In alle de landen van Europa had men dat gebrek gevoeld en weggenomen, door aanzienlijke familiën te verheffen.

Omringd van groote natiën, waar het zoo gesteld is, kan de Hollander zijn aanzien onder dezelve niet staande houden, zonder dezelve eereteekenen als zij aan te nemen. Ja, de provintie van Holland zelve was, in dit opzigt, vernederd bij andere provintiën, en de goede verstandhouding met het stadhouderlijke hof, eene zoo gewenschte zaak, leed er ongemeen door. Alle deze gebreken worden in eens verholpen door deze Grondwet. Indien de stedelijke familiën eenigszins gekrenkt mogten zijn, door de verheffing der burgerij tot kiezers, vinden zij hier eene volkomen schadevergoeding. De militaire geest, dien wij heden gezien hebben, zoo noodzakelijk te zijn voor het behoud der nationale onafhankelijkheid, was in Holland en Zeeland, onder de familiën, schier geheel uitgedoofd, en dit is het echte middel, om denzelven wederom aan te blazen.

5.

Gewapende magt, buitenlandsche betrekkingen, geldmiddelen; burgerlijke vrijheid

Het oogmerk en het nut van de algemeene regering is het behoud van de nationale onafhankelijkheid. Welk een kostbaar goed deze is, hebben wij, in onze tijden, overvloediglijk gezien. Hoe dood ongelukkig zijn niet alle de natiën geworden, die dezelve verloren hebben. Hoe gelukkig zijn niet de natiën, die, onder de zwaarste opofferingen en uitspanning van krachten, dezelve bewaard hebben. Eene algemeene regering dient over de gewapende magt, de buitenlandsche betrekkingen en de vereischte geldmiddelen te beschikken. Dit is haar, bij de Grondwet, toegelegd, op eene wijze, daar het voor dezen altijd aan ontbroken had. De gebreken der unie zijn geheeld, en de waarborg der nationale onafhankelijkheid is nu zoo volmaakt, als eene menschelijke instelling zijn kan.

Tevens is, bij de Grondwet, zorg gedragen voor het behoud van eene redelijke vrijheid, voor die regten, welke den Nederlander altijd dierbaar zijn geweest, en de Staten van de Provintiën vinden, alzoo de algemeene voorspoed op dezelve gegrond is, en zijn aanzien rijst door den welstand van het volk. Toen Leopold de Tweede op den troon geroepen werd, dien Joseph had doen wankelen, door de zucht naar nieuwigheden, verklaarde hij aan de afgevaardigden, hem op de grenzen te gemoet gekomen, dat hij de Staten der Provintiën, als de grondzuil der monarchie, beschouwde. Deze Grondwet vereenigt, in zoo ver eene onvolmaakte menschelijke instelling vermag, alle de middelen tot behoud der nationale onafhankelijkheid en der burgerlijke vrijheid.

6.

Uitbreiding grondgebied, godsdienst

In de eeuw der Unie, wist men niet vooruit, hoe vele provintiën en landschappen dezelve zouden aannemen, en, in deze tijden van omwendingen, zoude het kunnen zijn, dat naburige landen begeerden met ons verëenigd te worden. De Grondwet is daarop berekend, en zoo gesteld, dat elk land tot de algemeene regering toe treden en zijne bijzondere regeering behouden kan. Staten, edelen, steden, regtbanken worden zoo gelaten als zij zijn; ja voor het onderhoud van den godsdienst is zelfs gezorgd. Dit laatste stuk verdient wel afzonderlijk beschouwd te worden.

Onze staat is geboren uit de hervorming, in eene eeuw, waarin de godsdienst het groote spel van de staatkunde was. Nadat Spanje alles toegegeven had aan den dapperen tegenstand onzer voorouderen, bleef de vrijheid van geweten de struikelblok, die het eindelijk noodzaakte, den vorst af te zweeren. Onder een' tachtigjarigen oorlog, ja, gedurende de geheele zeventiende eeuw, moest onze regering uit bloote Hervormden bestaan, en de vrijheid, aan de Roomschen verleend, kon slechts langzaam en met voorzigtigheid uitgebreid worden. In de achttiende eeuw bleef de zaak op denzelfden voet, om dat zij eens zoo ingesteld was; er bestond eene heerschende kerk, en alle de andere gezindheden genoten de meest mogelijke vrijheid. Vele aanzienlijke familiën, echter, onder de Roomschen, de Remonstranten, de Doopsgezinden, de Lutheranen, waren zeer misnoegd, dat zij van alle deelneming aan de regering uitgesloten ware; en dit misnoegen broeide sterk, onder de patriottische onlusten van den tijd. Daar kwam de fransche revolutie bij, die alle onderscheid van godsdienst in de regering weg nam, en, eenen tijd lang, allen godsdienst zelven den bodem insloeg. Onder ons werden toen alle de gezindheden door de wet gelijk gesteld, en alle de gezindheden namen deel aan de regering. Hetgeen de meeste opmerking bij deze nieuwigheid verdient, is, dat de kerken zich staande hebben gehouden, en de hervormde kerk niet minder, dan andere; zoodat op nieuw gebleken is, dat God de hulp van menschen en van regeringen geenszins noodig heeft, om zijn werk te bewaren.

Eene tweede opmerking, uit al het gebeurde voortvloeijende, is, dat de hervormde kerk zoo diepe wortelen onder onze natie geschoten heeft, dat het misnoegen van andere gezindheden haar niet benadeeld heeft, toen er de gelegenheid toe geboren scheen. Wij hebben, in verscheidene steden, de Roomschen zien weigeren, hervormde kerkgebouwen aan te nemen, als dezelve hun aangeboden werden. Doch het sterkste blijk van de kracht der hervormde kerk onder ons is, dat geen van de revolutionaire regeringen ooit de jaarwedden van hare predikanten ingehouden heeft, en dat, onder den drukkendsten nood van penningen, de hervormde kerk alleen, zonder ophouden, uit 's Lands kas is onderhouden geworden. Men mag veilig daaruit besluiten, dat de hervormde kerk zoo gevestigd is onder ons, dat zij op den tegenwoordigen voet bestaan kan, dat zij voor hare veiligheid niets meer noodig heeft, en dat de waarheid op zich zelve sterk genoeg is, om geen uitsluitend regt te behoeven, dat er, met één woord, geene heerschende kerk behoeft te zijn. De hervormde kerk zoude zich zelve benadeelen, met de andere gezindheden voortaan te willen uitsluiten, met dezelve te willen berooven van het regt om deel aan de regering te hebben, met diegenen tot hare vijanden te maken, welke thans hare vrienden zijn. De ware magt is in hare handen, en zal er zoo lang in blijven, als de overtuiging van de waarheid in de gemoederen van hare belijders leeft. Deze overtuiging behoort tot de vrijheid van het geweten, en is boven alle menschelijke instellingen verheven. De Grondwet bepaalt zich derhalve tot het onderhoud van de hervormde kerk, eene zaak door alle de gezindheden en dus door de geheele natie toegestaan. Het zal verder van ons zelven af hangen, om het aanzien, dat wij thans genieten, ongestoord te bewaren, en zelfs, door middelen van overtuiging, nog meer uit te breiden.

Onder eene republikeinsche regering, waar de souvereiniteit in eene vergadering is, en bij ons was zij in vele vergaderingen, moeten de onderscheiden gezindheden partijschappen in de vergadering brengen, elk die van zijn gezindheid. Bij deze eerste partijschap komen dan nog alle de anderen, en nemen van deze een mom aanzigt van heiligheid aan. Daarom is in eene republiek eene zoognaamde heerschende kerk een noodzakelijk kwaad om grooter kwaad te hoeden. Maar nu een Souverein Vorst met Grondwetten, als van ouds, hersteld is, valt deze reden weg, vooral ten aanzien van die kerk, waarvan de Vorst een lidmaat is. Wij hebben niettemin, zelfs onder eene roomschen koning, ondervonden, dat de hervormde kerk door zich zelven sterk genoeg is, om zich den eerbied te verzekeren van een anders gezind Vorst. Onder een hervormd Vorst, hebben alle andere gezindheden eenen volmaakten waarborg in de duldzame denkwijze van de nederlandsche Hervormden, die, onder de woede van religie-oorlogen, aan geheel Europa het voorbeeld gegeven hebben van bescherming aan gewetensvrijheid.

Noord-Brabant

Indien nu andere, zelfs geheel roomsche landschappen, zich met ons willen vereenigen, is er niet de minste zwarigheid in den godsdienst gelegen. Naar de Grondwet, zijn zij verzekerd van het onderhoud van hunnen godsdienst, in zoo verre de goederen, daartoe bestemd, en die meestal door de revolutie verzwolgen zijn, niet mogten toereiken. De verëeniging van zulke landen zou den Staat meer kracht bijzetten, en de hervormde kerk niet meer benadeelen, dan die duizenden roomsche huisgezinnen gedaan hebben, die altijd onder ons geleefd hebben. De Generaliteits Landen komen daarbij aanstonds in aanmerking; dezelve moeten deel nemen aan de regering, als eene provintie, zoo als zij nu reeds lang gedaan hebben, en indien de Roomschen er de meerderheid uitmaken, moet er gezorgd worden voor het onderhoud van hunnen godsdienst. De Staat kan het allerminst gediend zijn met ingezetenen, die, of misnoegd zijn over mishandeling, of onverschillig op het stuk van den Godsdienst.

België

Hetgeen men dan niet nalaten kan, om aanstonds te doen voor de landen, eertijds bekend onder den naam van Generaliteit; kan men, op denzelfden voet, ook doen voor andere, die zich met ons zouden willen verëenigen, tot onze wenschelijke staatkundige versterking. Zulke gronden van regering, op dit gewigtig stuk zijn aangenomen geweest in Frankrijk, onder Hendrik den IVden, miskend door Lodewijk den XIVden, en wederom opgewekt door Lodewijk den XVIden. Zij hebben, sedert den vrede van Westphalen, de rust en welvaart in het Duitschen Rijk bevorderd. Zij zijn, heden, aangenomen in de Oostenrijksche Monarchie, en de ondervinding heeft ook daar reeds het zegel er opgedrukt. Engeland is bijna zoo ver gekomen, en zou er de laatste hand aan gelegd hebben, indien het geene verandering in de Constitutie verëischte, en indien alle verandering, hoegenaamd in de Constitutie, niet als gevaarlijk beschouwd wierd, in deze revolutionaire tijden. Bij ons, daar alles het onderst boven gekeerd is geweest, is dat gevaar niet meer te verhouden, en wij moeten uit de puinen van het gebouw een nieuw opigten, waarbij de gebreken van het oude te mijden zijn.

7.

Wetgevende en Uitvoerende Machten

De oppervlakkige beschouwing van deze Grondwet toont aanstonds aan, dat er alle de deelen van de maatschappelijke en staatkundige Constitutie in gevonden worden, die, zamengenomen, tot een goed staatkundig gebouw noodig zijn; eene algemeene en provintiale regering; eene wetgevende, uitvoerende en regterlijke magt; een erflijk en wettig Vorst; een erflijke adel, en verkoren vertegenwoordigers van de natie; ridderschappen en steden; vrij inwilliging van alle lasten; verantwoordelijkheid van hooge ambtenaren voor eene aanzienlijke vierschaar.

Dringt men in den geest van de Grondwet, zoo zal men ook gewaar worden, dat alle deze onderscheiden deelen, ten einde tot een groot en heilzaam oogmerk zamen te werken, in de naauwste betrekkingen tot elkanderen gebragt zijn. De Souvereine Vorst en de Staten-Generaal kunnen weinig zonder elkanderen doen.

  • De Souvereine Vorst staat tot elke provintie in dezelfde betrekking, als voorheen de Stadhouder;
  • de Staten der provintiën benoemen de leden van de Staten-generaal; de Staten-generaal dragen de uitvoering van alle wetten, rakende het inwendig bestuur, aan de staten de provintiën op; ontvangen allerhande voordragten van dezelven, en trachten de geschillen tusschen dezelven bij te leggen;
  • alle de familiën, die tot aanzien komen, kunnen in den adel en in de ridderschappen gebragt worden.

Deze wederkeerige betrekkingen bepalen zich niet tot de vergaderingen, kollegiën en familiën alleen; zij strekken zich zelfs uit tot bijzondere personen. De leden van de Staten-generaal kunnen genomen worden uit allerlei standen, uit allerlei kollegiën, uit het huis van den Souvereinen Vorst, uit de vloot en het leger; zoodat het slechts van de Staten der provintiën die ze benoemen afhangt, om den bloem der geheele natie in de Staten-generaal te brengen, en om alle mogelijke kunde en talenten in dei vergadering te verëenigen. Hetzelve kan in het vervolg waar gemaakt worden van de Staten der provintiën; de Grondwet behelst niets strijdigs daarmede; zij laat er, in alle opzigten, de deur toe open; de Staten der provintiën, de Ridderschappen, de steden, kunnen alle zoodanige verbeteringen in hunne constitutiën brengen, als zij met den tijd zullen goedvinden.

Uit dit zamenvloeijen in de Staten-generaal en in de Staten der provintiën van menschen, uit alle standen, edellieden, stedelijke regenten, regters, militairen, kooplieden, hoflieden, spruit natuurlijk voort een gemeenzame omgang, een vriendschap, eene mededeeling van denkbeelden, die al wat, om reden van orde, van regelmatigheid, heeft moeten afscheiden worden, wederom verëenigt, met banden van onderlinge genegenheid aan elkander hecht, en eenen zin voor Vaderland, eenen public spirit door alle de klassen van ingezetenen verspreidt, en in alle de gemoederen opwekt. (The Courier).

Bron: Nederlandsche Staatscourant Ao 1814 No. 80, Dingsdag den 5 april.

Tussenkopjes: Redactie Montesquieu-Instituut