Antwoorden op vragen SP over religieuze scholen die in strijd handelen met de rechtsstaat

publicatie datum 2 februari 2010
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer i
beantwoordende ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap i
kamerleden J.J. (Jasper) van Dijk i
S. (Sadet) Karabulut i
partijen Socialistische Partij i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2

Vergaderjaar 2009–2010

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1303

Vragen van de leden Jasper van Dijk en Karabulut (beiden SP) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Dijksma, en de minister voor Wonen, Wijken en Integratie over religieuze scholen die in strijd handelen met de rechtsstaat. (Ingezonden 3 december 2009)

1

Is het waar dat u heeft gezegd dat de

rechtsstaat zwaarder weegt dan enige

geloofsopvatting?1

2

Wat onderneemt u tegen scholen die in strijd handelen met de rechtsstaat, wanneer zij bijvoorbeeld uit religieuze overtuiging aan meisjes een minderwaardige rol toeschrijven of wanneer wordt gesteld dat vrouwen «een onderscheiden positie hebben»?

3

Hoe oordeelt u over scholen die jongens en meisjes in gescheiden klassen lesgeven? Is dit in overeenstemming met de rechtsstaat? Wat onderneemt de Inspectie in een dergelijk geval? Kunt u uw antwoord toelichten?

4

Hoe oordeelt u over scholen die van hun personeel eisen dat zij een overeenkomst tekenen waarin staat: «ongehuwd samenwonen en een

homoseksuele levenswijze zijn in strijd met Gods woord en worden als zodanig afgewezen»?

5

Is de eis genoemd in vraag 4 in strijd met de rechtsstaat? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo nee, erkent u dat discriminatie wordt toegestaan in het benoemingsbeleid van scholen?

6

Wat bedoelt u met de uitspraak: «als kinderen te horen krijgen dat het niet goed is om vrienden te zijn met mensen die niet gelovig zijn, dat dit niet door de beugel kan»? Wat voor sanctie past u toe op een school die dit onderwijst?

7

Is het geoorloofd dat een basisschool of een school voor voortgezet onderwijs de evolutietheorie negeert? Mag een school onderwijzen dat de evolutietheorie onjuist is?

8

Deelt u de mening dat juist van bekostigde scholen gevraagd mag worden dat zij artikel 1 van de Grondwet naleven? Wat onderneemt u als scholen dit artikel niet naleven, bijvoorbeeld vanwege een geloofsopvatting?

9

Vindt u de vrijheid om een school te stichten op godsdienstige grondslag «uit hoofde van integratie een punt

van zorg» omdat bijzonder onderwijs de «ontmoeting van verschillende bevolkingsgroepen doorkruist»?2

10

Hoe gaat u bevorderen dat deze scholen zich «niet isoleren, maar juist deel uitmaken van de samenleving»? Is dit mogelijk voor orthodoxe scholen die slechts één categorie leerlingen toelaten?

11

Als u erkent dat dit soort scholen per definitie een «eenzijdige schoolpopulatie» hebben en dat dit «niet goed is voor het onderwijs en uiteindelijk voor de samenleving», wat gaat u dan ondernemen om deze ontwikkeling te keren?

12

Wat is uw oordeel over het onderzoek van Ladd en Fiske, waaruit blijkt dat de vrije onderwijskeuze de onderwijssegregatie in de hand

werkt?3

13

Hoe oordeelt u over de constatering van de onderzoekers dat er geen bewijs is dat witte scholen vrijwillig achterstandsleerlingen opnemen, ondanks de extra financiering? Is dit voor u aanleiding om te onderzoeken wat voor beleid wél werkt?

14

Bent u bereid een grondige reactie te geven op het onderzoek van Ladd en Fiske, voorafgaand aan het debat

KVR39074 2009Z23344 0910tkkvr1303 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2010

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel

2769

over onderwijssegregatie op 20 januari aanstaande?

15

Deelt u de mening dat een uiterste inspanning van gemeentes en scholen gevraagd mag worden om «het aantal gemengde scholen uit te breiden»? Bent u bereid om op dit punt niet-vrijblijvende afspraken te maken?

Toelichting

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Van der Vlies (SGP), ingezonden 30 november 2009 (vraagnummer 2009Z22953)

1  Trouw, 27 november 2009: «SGP: Dijksma zet christelijk onderwijs in een kwade reuk».

2  Toespraak namens minister Van der Laan op de Forum-conferentie Kleur in de Klas! 4 oktober 2009.

3  NRC Handelsblad, 20 november 2009.

Antwoord

Antwoord van staatssecretaris Dijksma (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (ontvangen 20 januari 2010)

1

Ja. In mijn antwoord van 3 december 2009 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 891) op de vragen van het lid Van der Vlies (SGP) heb ik dit verder toegelicht.

2

Indien scholen bij het uitdragen en beleven van hun religieuze grondslag en overtuiging in strijd handelen met de rechtsstaat wordt daar natuurlijk tegen opgetreden. In ieder individueel geval is daarbij telkens de toetssteen of de wetten en regels van de rechtsstaat in acht worden genomen. Immers de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging wordt begrensd door ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Zo valt het genoemde voorbeeld waarbij meisjes een minderwaardige rol wordt toegeschreven niet te rijmen met artikel 1 van de Grondwet. Echter in ieder concreet geval is dan de afweging of de handelingen die daaraan worden verbonden, strijd met de wet opleveren.

3

Het is in Nederland gebruikelijk dat jongens en meisjes zoveel mogelijk samen les krijgen. Indien daarvan door scholen wordt afgeweken ben ik daarvan geen voorstander, maar valt

dit onder de grondwettelijke vrijheid van richting en inrichting van het onderwijs. Er is geen wettelijke (deugdelijkheids)eis die dit verbiedt. De inspectie zal daar dus hooguit notitie van nemen. Eerst en vooral ziet de inspectie erop toe dat ook bij dergelijke inrichtingskeuzes, de kwaliteit van het onderwijs aan alle leerlingen op orde is.

4

Er mag geen misverstand over bestaan dat noch openbare noch bijzondere scholen leraren of andere personeelsleden mogen weigeren, uitsluitend vanwege hun seksuele gerichtheid of het hebben van een homoseksuele relatie. Scholen voor bijzonder onderwijs kunnen wel van

(aspirant)medewerkers vragen dat zij, door middel van het ondertekenen van een verklaring, de grondslag van de onderwijsinstelling onderschrijven. Voor de uitwerking van de grondslag kan in de verklaring worden verwezen naar de statuten of andere documenten van de onderwijsinstelling. Wanneer in de uitwerking echter is opgenomen dat de grondslag onder meer inhoudt dat de betrokken medewerker zelf niet ongehuwd mag samenwonen of het hebben van een homoseksuele relatie, omdat dit niet past binnen deze opvattingen, dan maakt de onderwijsinstelling onderscheid op grond van burgerlijke staat en homoseksuele gerichtheid. Dit onderscheid kan niet met een beroep op de uitzondering van artikel 5, tweede lid, onderdeel c, Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) worden gerechtvaardigd. Deze eis leidt immers tot onderscheid op grond van het enkele feit van burgerlijke staat of een homoseksuele gerichtheid en dat is niet toegestaan. Van de andere kant brengt de – in de Grondwet verankerde – vrijheid van onderwijs met zich mee dat wel van medewerkers gevraagd mag worden dat zij de grondslag van de school uitdragen. Dit zijn moeilijke vraagstukken omdat hier verschillende grondrechten op gespannen voet staan met elkaar. Of in een concreet geval de grens wordt overschreden en een school verboden onderscheid maakt, is ter beoordeling aan de rechter of de Commissie gelijke behandeling. Bij zo’n klacht kan de leraar (en leerling) naar de Commissie Gelijke Behandeling om een oordeel te

vragen. De minister van OCW kan echter niet rechtstreeks ingrijpen. In een concreet geval kan de minister wel de Inspectie van het Onderwijs verzoeken om een rapport.

5

Zie het antwoord op vraag 4.

6

Ik verwijs u naar het antwoord dat ik heb gegeven op vragen van het lid Van der Vlies (TK2009Z22953, ingezonden 3 december 2009).

7

De evolutietheorie geldt als de gangbare wetenschappelijke opvatting. Dat is ook de reden waarom de meeste scholen ervoor kiezen de evolutietheorie in het onderwijs een plek te geven. In de kerndoelen voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs is geen expliciete verwijzing opgenomen naar de evolutietheorie, maar zij bevatten wel aanknopingspunten voor scholen om er aandacht aan te besteden. Scholen kunnen ook aandacht besteden aan andere opvattingen; de kerndoelen zijn er mede op gericht de leerlingen een kritische houding aan te leren.

8

Iedereen die zich in Nederland bevindt moet dit artikel naleven, dus ook alle bekostigde en niet-bekostigde scholen. Bij niet naleving wordt opgetreden met in achtneming van de spelregels en grenzen die de rechtsstaat stelt. Artikel 1 van de Grondwet is uitgewerkt in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Indien scholen zich niet aan die wet houden, kunnen benadeelden zich wenden tot de rechter of tot de Commissie gelijke behandeling.

9

De vrijheid om in Nederland scholen te stichten op basis van onder andere godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging is een belangrijk rechtsstatelijk beginsel. Dat is en blijft een uitgangspunt bij het onderwijsbeleid. Echter, de school is tevens een plek waar burgers kennis opdoen van de Nederlandse samenleving en waar ontmoetingen tussen bevolkingsgroepen kunnen plaatsvinden. Daarom zijn burgerschap en sociale integratie belangrijke doelen van het onderwijsbeleid van dit kabinet. Bij

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel

2770

alle bestaande en nieuw te stichten scholen zullen, ongeacht de richting van de school en samenstelling van de leerling-populatie, bij het invulling geven aan deze doelen, voldoende activiteiten moeten worden ontwikkeld om deze wettelijke opdracht waar te maken. De inspectie van het onderwijs ziet hier op toe. Indien de school onvoldoende aandacht aan dit punt besteedt kan corrigerend worden opgetreden.

10

Zie het antwoord op vraag 9.

11

Zie het antwoord op vraag 9.

12

In het onderzoek van Ladd en Fiske wordt deze stelling niet onderschreven. De onderzoekers wijzen in dit verband op de lange traditie in Nederland van vrije schoolkeuze. De mogelijkheden van sturing door de overheid zijn daardoor beperkter dan in andere landen.

In een reactie die de onderzoekers op het door u aangehaalde artikel in het NRC hebben gegeven wijzen zij op een aantal omissies in het artikel en het feit dat men geen oordeel uitspreekt over het Nederlandse onderwijssysteem (de reactie is

bijgevoegd).1

13

De gewichtenmiddelen die scholen ontvangen zijn bedoeld om de achterstanden van leerlingen aan te pakken en zijn niet bedoeld om de segregatie in het basisonderwijs tegen te gaan. Ook de onderzoekers komen in hun rapport, dat bedoeld is voor beleidsmakers in de VS, tot de conclusie dat de gewichtenregeling niet de oplossing is om de segregatie in het onderwijs tegen te gaan.

14

Ik ben bereid een reactie op het

onderzoek te geven voor het

Algemeen Overleg over

onderwijssegregatie van 20 januari

2010.

15

Deze inspanning wordt al aan gemeenten en scholen gevraagd. De gemeenten en schoolbesturen hebben de wettelijke opdracht om ten minste eenmaal per jaar te overleggen over het nemen van maatregelen om de segregatie tegen te gaan. (Wet op het Primair Onderwijs, artikel 167a). Daarnaast

zal ik op basis van een evaluatie van de lokale pilots bezien welke verdere maatregelen mogelijk zijn. Ik zal daarbij de door uw Kamer aangenomen motie Dijsselbloem betrekken over het bestrijden van segregatie in het onderwijs. (TK 2009/2010, 32 123 XVIII i nr. 39 i)

1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel

2771