Antwoorden op vragen SP over de kosten van het Koninklijk Huis

publicatie datum 18 februari 2010
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Algemene Zaken i
beantwoordende ministerie Algemene Zaken i
kamerleden A.A.G.M. (Ronald) van Raak i
partijen Socialistische Partij i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2009–2010

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1524

Vragen van het lid Van Raak (SP) aan de minister-president, minister van Algemene Zaken, over de kosten van het Koninklijk Huis. (Ingezonden 29 januari 2010)

1

Hoe verklaart u de verschillen in kosten tussen het Koninklijk Huis in Nederland, een kleine 40 miljoen euro, en de uitgaven aan het Koninklijk Huis in vergelijkbare landen als België, Denemarken en Zweden, die minder dan 15 miljoen euro zouden kosten?1

2

Hebben deze verschillen in uitgaven

vooral te maken met verschillen in

personeelskosten?

3

Deelt u de opvatting dat een beoordeling van de uitgaven aan het Koninklijk Huis alleen gemaakt kan worden in vergelijking met de kosten van vergelijkbare koningshuizen?

4

Kloppen de cijfers in het onderzoek van de Belgische politicoloog Herman Mathijs? Zo nee, kunt u mij dan de juiste cijfers geven van de kosten van het Koninklijk Huis in België, Denemarken, Groot-Brittannië, Luxemburg, Noorwegen, Spanje en Zweden?

5

Wanneer ontvangt de Kamer het

eerste jaarverslag van het Koninklijk

Huis? Bent u bereid dit jaarverslag op zodanige wijze in te richten dat de Kamer inzicht krijgt in de verschillende activiteiten die voor de verschillende soorten van uitgaven zijn verricht, inclusief beveiliging, staatsbezoeken en onderhoud van paleizen?

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Van Gent (GroenLinks), ingezonden 28 januari 2010 (vraagnummer 2010Z01679).

1 de Volkskrant, 27 januari 2010: «Koningin iets goedkoper geworden».

Antwoord

Antwoord van minister-president Balkenende (Algemene Zaken) (ontvangen 8 februari 2010)

1 t/m 4

Het onderzoek van de Belgische hoogleraar Matthijs dat de basis vormt van het genoemde bericht in vraag 1 toont aan dat internationale vergelijking nauwelijks mogelijk is omdat de definities vaak verschillend zijn. Of zoals de Belgische hoogleraar Matthijs zelf aangeeft in zijn onderzoek: «alleen Nederland en het Verenigd Koninkrijk hanteren een transparant systeem om te weten wat de totale kost is van de leden van de Koninklijke familie. Dit geeft in de praktijk een veel groter bedrag als totale kost van de monarchie en maakt vergelijkingen erg moeilijk»1.

5

Het jaarverslag over de begroting 2010, dat op de derde dinsdag in mei van 2011 wordt aangeboden aan de Tweede Kamer, zal het eerste jaarverslag zijn dat conform de nieuwe opzet van de begroting de Koning zal plaatsvinden. Het jaarverslag zal daarbij één op één aansluiten bij de begroting. De opzet van de begroting de Koning is met de uitdrukkelijke goedkeuring van de Tweede Kamer tot stand gekomen en in navolging van mijn brief over de nieuwe opzet van begroting I van de Rijksbegroting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 I i, nr. 5 i), gebaseerd op de aanbevelingen van de Stuurgroep herziening stelsel kosten Koninklijk Huis onder voorzitterschap van de voormalige minister van Financiën dr. G. Zalm. Bij de aanbevelingen is toegelicht dat de uitgaven voor beveiliging, staatsbezoeken en instandhouding van monumenten (paleizen) niet op de begroting de Koning worden geraamd en verantwoord, maar binnen andere begrotingen worden verantwoord en toegelicht.

1 De kostprijs van de monarchie in Europa, Prof. dr. Herman Matthijs (VUB), januari 2010, pag. 14.

KVR39311 2010Z01807 0910tkkvr1524 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2010

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel

3251