Behandeling van het voorstel van wet van de leden Eijsink, Van Dijk, Hachchi, El Fassed, Voordewind, Ouwehand, Van der Staaij, Hernandez, Bruins Slot en Bosman tot vaststelling van regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen (Veteranenwet) (32414)

1.

Kerngegevens

Officiële titel Behandeling van het voorstel van wet van de leden Eijsink, Van Dijk, Hachchi, El Fassed, Voordewind, Ouwehand, Van der Staaij, Hernandez, Bruins Slot en Bosman tot vaststelling van regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen (Veteranenwet) (32414)
Document­datum 19-12-2011
Publicatie­datum 20-12-2011
Nummer HEK20112012-13-2
Kenmerk kenmerk HEK20112012-13-2
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Sprekers

Mevrouw Vlietstra (PvdA)
De heer Ganzevoort (GroenLinks)
De heer Van Kappen (VVD)
De heer Franken (CDA)
De heer Marcel de Graaff (PVV)
De heer Van Boxtel (D66)
De heer Vliegenthart (SP)
De heer Nagel (50PLUS)
De heer Kuiper (ChristenUnie)

2 Veteranenwet

Aan de orde is de behandeling van:

    • het voorstel van wet van de leden Eijsink, Van Dijk, Hachchi, El Fassed, Voordewind, Ouwehand, Van der Staaij, Hernandez, Bruins Slot en Bosman tot vaststelling van regels omtrent de bijzondere zorgplicht voor veteranen (Veteranenwet) (32414).

De voorzitter:

Ik heet de aanwezige initiatiefnemers, mevrouw Eijsink, de heer Jasper van Dijk, mevrouw Hachchi, de heer El Fassed, de heer Voordewind, de heer Van der Staaij, de heer Hernandez en de heer Bosman, hun adviseurs, mevrouw Van Rossum, de heer Van der Meijden en mevrouw Bosman, en de minister van Defensie van harte welkom in de Eerste Kamer. Het lijkt wel op de algemene politieke beschouwingen, maar dan met een kabinet in nieuwe samenstelling. Mevrouw Ouwehand, mede-initiatiefneemster is afwezig. Ik heb begrepen dat mevrouw Bruins Slot nog bezig is aan de overzijde, maar haar zullen wij in de loop van de avond ongetwijfeld ook achter de regeringstafel aantreffen.

Ik geef het woord als eerste aan mevrouw Vlietstra, die haar maidenspeech zal houden.

De beraadslaging wordt geopend.

©

foto J.G. (Janny)  Vlietstra
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Voorzitter. Ik wil graag beginnen de initiatiefnemers van het wetsvoorstel een groot compliment te geven. Het is heel bijzonder dat alle in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partijen gezamenlijk, onder de volhardende aanvoering van Angelien Eijsink, een initiatiefwetsvoorstel hebben ontwikkeld en ingediend. Het moet de mensen achter de regeringstafel veel voldoening geven dat het wetsvoorstel unaniem is aanvaard in de Tweede Kamer en ik hoop dat we aan het eind van de behandeling in deze Kamer eveneens tot unanieme besluitvorming komen. Aan mijn fractie zal het niet liggen! Naast de unanieme politieke steun is gebleken dat het wetsvoorstel ook kan bogen op een breed maatschappelijk draagvlak. Bij het opstellen ervan is er nauw overleg geweest met de militaire vakbonden, veteranenorganisaties, veteranen, huisartsen en specialisten. En ook dat is de verdienste van de initiatiefnemers.

Wij hadden in deze Kamer het wetsvoorstel kunnen afdoen als hamerstuk, maar daarmee zouden we in de ogen van mijn fractie tekort hebben gedaan aan het grote belang van de wet, aan de indieners en aan al die oud-militairen, hun partners en gezinnen, die jarenlang hebben gepleit voor een beter veteranenbeleid. De PvdA-fractie wil dan ook graag een bijdrage leveren aan dit debat en daarbij nog een enkele vraag stellen aan de indieners en de minister. De meeste van onze vragen zijn al beantwoord na het lezen van de Handelingen van de Tweede Kamer.

Het wetsvoorstel ziet op een geïntegreerd, proactief en preventief veteranenbeleid en introduceert een bijzondere zorgplicht van de overheid waarop veteranen en hun relaties aanspraak kunnen maken. Kernbegrippen in het wetsvoorstel zijn "erkenning" en "waardering" enerzijds en "zorgplicht" anderzijds.

In een vorige functie heb ik regelmatig ervaren hoe belangrijk erkenning en waardering zijn voor de oud-militairen. Zo werd tijdens de eerste Nederlandse Veteranendag in mijn toenmalige gemeente bij het oorlogsmonument een gedenksteen onthuld met daarop de namen van de omgekomen militairen in voormalig Nederlands-Indië. Dat riep grote emoties op bij de aanwezige Indiëveteranen. Voor deze erkenning van hun gesneuvelde kameraden hadden zij jaren geknokt.

Ik had in dezelfde functie het voorrecht om verschillende keren in Srebrenica en Potocari de herdenking van de val van de enclave mee te maken. In gesprekken met ex-Dutchbatters daar en in Nederland is mij duidelijk geworden hoe belangrijk niet alleen erkenning is, maar ook hoe noodzakelijk het is dat er zorg en begeleiding zijn voor militairen die worstelen met psychische problemen als gevolg van de levensbedreigende situaties waarin zij hebben verkeerd, of die kampen met schuldgevoelens omdat ze meer hadden willen doen voor de mensen die ze moesten beschermen.

Voorzitter, de cijfers spreken voor zich: 5% tot 10% van de militairen die uitgezonden zijn geweest, kampt nadien met psychische klachten en een meerderheid daarvan lijdt aan PTSS. Dat heeft een grote impact op hun leven, maar ook op dat van hun relaties. Waar militairen verplicht zijn de hun door de overheid opgedragen taken tijdens missies uit te voeren, legt dat een zware verantwoordelijkheid bij diezelfde overheid als het gaat om de zorgplicht voor, tijdens en na uitzending; niet alleen voor de militair of ex-militair, maar ook voor zijn of haar relaties. Zij zijn namelijk degenen die hun partner bijstaan en dienen als klankbord en daarmee verdienen ook zij onze erkenning en zorg.

Er is in de loop der jaren het nodige aan veteranenzorg ontwikkeld. Wat echter keer op keer blijkt, is dat het huidige beleid onvoldoende proactief is, een versnipperd werkveld kent en dat veteranen vaak het gevoel hebben van het kastje naar de muur te worden gestuurd. Dit wetsvoorstel wil die versnippering opheffen en de toegang tot zorg eenvoudig en duidelijk maken. Daartoe worden diverse al bestaande regelingen opgenomen in de wet en enkele nieuwe toegevoegd: het veteranenregistratiesysteem, de instelling van één zorgloket, de veteranenombudsman en het recht op een uitkering van 80% van het laatstverdiende inkomen voor veteranen met ernstige gezondheidsproblemen om te kunnen te werken aan hun herstel. Dit laatste onafhankelijk van het moment waarop de gezondheidsproblemen zich voordoen.

De PvdA-fractie kan zich, zoals gezegd, volledig vinden in het wetsvoorstel. Wij zien het als een sluitstuk van jarenlange discussies waarbij vrouwen en mannen die onder vaak zware omstandigheden ergens in de wereld taken hebben vervuld die hun zijn opgedragen door de Nederlandse overheid, de erkenning en waardering krijgen die zij verdienen, niet alleen in de vorm van de jaarlijkse Veteranendag, een veteranenpas en een draaginsigne veteranen, maar ook en misschien wel juist door de in de wet opgenomen nieuwe regelingen zoals de veteranenombudsman, het zorgloket en het recht op een uitkering bij het werken aan herstel en arbeidsre-integratie. Wij zien de wet wel als een voorlopig sluitstuk. Voorlopig, omdat een groot aantal artikelen nadere uitwerking behoeft in de vorm van één of meerdere AMvB's.

Nu komt het aan op de uitvoering. Voorkomen moet worden dat het blijft bij mooie voornemens. Op dit punt heb ik een vraag aan zowel de indieners van het wetsvoorstel als de minister. Wat is de reden dat de indieners ervoor hebben gekozen, de voorgestelde regelingen niet uit te werken in de wet zelf, maar in één of meerdere AMvB's? Weliswaar is in artikel 13 vastgelegd dat alle AMvB's zullen worden voorgehangen bij beide Kamers der Staten-Generaal - en natuurlijk zullen de initiatiefnemers het kabinet op de voet volgen bij de voorbereiding daarvan - maar zij hadden er ook voor kunnen kiezen zelf de uitwerking ter hand te nemen. Graag een antwoord op dit punt.

In het verlengde daarvan ligt mijn vraag aan de minister: kan de minister aangeven wanneer wij de nadere uitwerking tegemoet kunnen zien van de artikelen 2 (erkenning/waardering), 3 (zorgplicht voor en tijdens inzet), 4 (zorgplicht na inzet), 5 (bijzondere zorgplicht na inzet), 7 (inkomensvoorziening in verband met zorg), 8 (veteranenloket en zorgcoördinatie) en 9 (veteranenregistratiesysteem)? Graag ontvangen wij van de minister een tijdpad waarin is aangegeven welke regeling op welk moment voorgelegd gaat worden.

Voorzitter, een belangrijk artikel in het wetsvoorstel betreft het veteranenregistratiesysteem. Ten behoeve van de identificatie van veteranen en van de mogelijkheid tot het informeren van veteranen over voor hen belangrijke zaken op basis van de genoemde artikelen 2 tot en met 8, worden hun persoonsgegevens verwerkt in een registratiesysteem. De minister is daarvoor verantwoordelijk. De indieners gaan ervan uit dat opname in dit systeem niet vrijwillig is of, anders gezegd, dat verplichte opname noodzakelijk is. Bij de beantwoording van vragen op dit punt in de Tweede Kamer hebben de initiatiefnemers aangegeven dat zij zich realiseren dat dit een inmenging is in respectievelijk een beperking is van de persoonlijke levenssfeer zoals opgenomen in de Grondwet en het EVRM. Zij hebben ook aangegeven dat de nog te ontwikkelen AMvB voorgelegd zal moeten worden aan het College Bescherming Persoonsgegevens. Privacybescherming is voor mijn fractie een groot goed. Ik zou dan ook de initiatiefnemers willen vragen, nog eens heel precies aan te geven wat in hun ogen de noodzaak is van verplichte registratie en waarom niet volstaan kan worden met registratie op vrijwillige basis. Wij hechten er eveneens zeer aan dat dit punt te zijner tijd wordt voorgelegd aan het CBP.

De instelling van een aparte veteranenombudsman als onderdeel van het instituut Nationale ombudsman in zijn rol als onafhankelijke tweedelijnsvoorziening juichen wij toe. Ook de Nationale ombudsman zelf is positief over deze keuze. Die draagt bij aan de erkenning van de speciale problematiek van veteranen en verhoogt de laagdrempeligheid voor veteranen en hun relaties. Tegelijkertijd is het een praktische oplossing om te voorkomen dat er twee naast elkaar staande instituten ontstaan, wordt bevorderd dat gebruikgemaakt kan worden van de kennis en expertise die op dit onderwerp al bij de Nationale ombudsman aanwezig zijn en omgekeerd kan de Nationale ombudsman zijn kennis op dit specifieke terrein vergroten. In het jaarverslag van de Nationale ombudsman kunnen wij volgen welke adviezen zijn uitgebracht. Ik heb ook op dit punt nog een vraag. Hoe moet ik mij de veteranenombudsman voorstellen? Is het een instituut binnen het instituut Nationale ombudsman of vormt het een geïntegreerd onderdeel van de werkzaamheden daarvan?

Het wetsvoorstel regelt dat de minister elke twee jaar verslag uitbrengt aan beide Kamers omtrent de doeltreffendheid en effecten van de wet. Een belangrijke zaak, zeker nu de meeste artikelen in de wet nog nader uitgewerkt moeten worden in een AMvB. Mijn fractie kan zich goed voorstellen dat niet pas over twee jaar, maar al bij de volgende begroting door de minister verslag wordt gedaan van de voortgang van de uitwerking van de wet. Ik krijg graag een toezegging van de minister op dit punt.

Tot slot heb ik nog een laatste vraag aan de minister. Tot mijn vreugde heb ik gelezen dat de minister erin is geslaagd de 110 mln. te vinden die nodig is voor het inlossen van de zogenaamde "ereschuld". Daar wil ik de minister zeer mee complimenteren. Bij de behandeling in de Tweede Kamer heeft hij beloofd zijn uiterste best te doen dit nog in 2011 te regelen en hij heeft woord gehouden. Chapeau! Dat schept wel de verplichting om nu ook snel te komen met een uitwerkingsregeling. Ik hoor graag van de minister wanneer wij die tegemoet kunnen zien.

Voorzitter. Het zal duidelijk zijn dat mijn fractie van harte instemt met het wetsvoorstel. Wij wachten de beantwoording van onze vragen met belangstelling af.

De voorzitter:

Mevrouw Vlietstra, van harte gelukgewenst met de maidenspeech die u zojuist hebt gehouden.

Met een achtergrond in het vormingswerk, cultureel werk en educatief werk voor vrouwen bent u in 1982 voor het eerst gekozen tot lid van de gemeenteraad van Leeuwarden. Vervolgens bent u sinds 1986, nu 25 jaar, nagenoeg zonder onderbreking werkzaam in het openbaar bestuur. In Leeuwarden was u negen jaar wethouder van onderwijs, financiën, stadsvernieuwing en sociale vernieuwing en van 1991 tot 1995 tevens locoburgemeester. Aansluitend was u veertien jaar burgemeester van Winschoten. In deze periode was u nauw betrokken bij het project Blauwestad, dat vanwege zijn grootschaligheid en bijzondere karakter landelijk de aandacht trok. In februari 2009 werd u lid van Gedeputeerde Staten in Drenthe, met in uw portefeuille economische zaken en financiën. Per 5 oktober van dit jaar bent u weer benoemd tot burgemeester, maar nu als waarnemer in de Zuid-Drentse gemeente De Wolden, een landelijke gemeente met zeventien dorpskernen - ik word al moe als ik eraan denk - slechts van elkaar gescheiden door beekdalen, stuwwallen en bospercelen.

Uw gehele bestuurlijke loopbaan speelde zich af in het noorden van ons land. Met uw verkiezing tot lid van de Eerste Kamer zet u uw eerste stap in de landelijke politiek. Sommige vertegenwoordigers uit uw achterban beschouwen u als behartiger van de Noord-Nederlandse belangen in de senaat, maar ik twijfel er niet aan dat u deze in het nationale perspectief zult weten te plaatsen.

Ik kan u aanduiden als een ambassadeur pur sang van de Noord-Nederlandse cultuur, landschappen en monumenten, gelet op de vele bestuurlijke en toezichthoudende functies die u vervult en hebt vervuld in regionale organisaties die waarden op deze terreinen koesteren en promoten. Een paar voorbeelden: Het Groninger Landschap, Oude Groninger Kerken, Federatie Monumentenorganisaties Groningen, Nationaal Park Lauwersmeer en ga zo maar door.

Uw eerdere activiteiten op het vlak van intergemeentelijke samenwerking en uw inzet in partijverband voor opleidingen van wethouders en raadsleden laten zien dat u veel waarde hecht aan de kwaliteit van lokaal en regionaal bestuur.

De schat aan kennis en ervaring die u meebrengt, zet u in deze Kamer in als lid van de commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, de commissie voor Verzoekschriften en natuurlijk de commissie waarvoor u nu het woord voert.

Ik hoop dat u in de komende tijd met zeer veel plezier en resultaat uw werk als Kamerlid zult verrichten. Nogmaals van harte gelukgewenst.

Mevrouw Vlietstra (PvdA):

Dank u wel.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

©

foto R.R. (Ruard)  Ganzevoort
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Voorzitter. Ik begin graag met publiekelijk mevrouw Vlietstra te feliciteren met haar maidenspeech.

Oorlog is niet normaal. Vechten is niet normaal. Dat is de les die de meeste opvoeders hun kinderen meegeven. Het is ook deel van de pacifistische wortels van mijn partij. Conflicten los je op met woorden, niet met wapens, maar we sluiten onze ogen niet voor de werkelijkheid dat militair ingrijpen soms onvermijdelijk is ter verdediging van het Koninkrijk of van de internationale rechtsorde. Echter het grondbesef blijft dat gevechtshandelingen nooit de ideale methode zijn, hooguit het laatste redmiddel. Oorlog is niet normaal en juist daarom heeft de overheid een bijzondere zorgplicht voor mensen die zij in die niet-normale omstandigheden brengt. Wij zijn als samenleving verantwoordelijk voor de risico's en de gevolgen van deze inzet. De risico's kunnen groot zijn, zoals we weten uit onderzoek rond bijvoorbeeld PTSS en zoals ik zelf merk bij trainingen over trauma die ik geef aan de geestelijk verzorgers in de krijgsmacht.

Omdat oorlog niet normaal is, is de fractie van GroenLinks de indieners van de Veteranenwet dankbaar voor hun initiatief. Het is in onze ogen een sterk intentionele wet. Voordat concrete kaders en maatregelen worden aangewezen, maakt de wet eerst de intentie glashelder. Onze minister voert een beleid dat is gericht op het bevorderen van erkenning en waardering. Onze minister heeft een zorgplicht voor militairen die worden ingezet en hun relaties. Die beide dimensies zijn van belang: erkenning en zorg. Het is ook van belang dat dit niet zuinig maar ruiterlijk is geformuleerd, tot en met een inkomensvangnet en een veteranenombudsman. Het intentionele karakter van de wet heeft natuurlijk gevolgen voor de begrenzing en de definitie. Ik wil graag op dat punt een enkele vraag stellen.

Het criterium om onder de reikwijdte van deze wet te vallen is dat men militair moet zijn of ongeveer daaraan gelijkgesteld en dat men gediend heeft onder oorlogsomstandigheden dan wel deelgenomen heeft aan een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Dat lijkt duidelijk, maar toch. In de hedendaagse wereld heeft oorlog soms heel andere gestalten dan vroeger en daarbij zijn termen als "oorlogsomstandigheden" en "missie" niet altijd helemaal toereikend. Zo valt bijvoorbeeld de strijd tegen terrorisme niet per definitie onder deze termen, maar is het wel degelijk een vorm van gewapende strijd. Moeten we dan ook niet spreken over veteranen?

De nota naar aanleiding van het verslag noemt als reden voor een bijzondere positie dat "alleen voor militairen het lopen van risico's het hoofdkenmerk van het beroep is, dat zij door tegenstanders actief naar het leven worden gestaan en zij actief geweld moeten gebruiken om deze tegenstanders te doden of buiten gevecht te stellen". Geldt dat niet in potentie ook sterk bij de strijd tegen terrorisme, waaronder terugkijkend bijvoorbeeld ook de militairen die ingezet werden bij de treinkaping in 1977? Wat betekent het voor de samenwerking tussen Defensie en politie bij DSI en UIM? Hoe wordt hier omgegaan met de vraag wie wel en wie niet een beroep mag doen op erkenning en zorg?

Eenzelfde vraag speelt bij de gewijzigde methoden van oorlogsvoering die ontstaan door nieuwe technologie. Gaat bijvoorbeeld een dronepiloot op missie als hij of zij op afstand, zeg vanuit een commandolocatie in Nederland, ergens ter wereld gronddoelen aanvalt en 's avonds weer bij zijn gezin aan tafel aanschuift? Zijn dat dan oorlogsomstandigheden? Enerzijds is er geen sprake van persoonlijke geweldsrisico's. Anderzijds blijkt ook hier wel degelijk PTSS te kunnen optreden.

Met deze vragen stelt mijn fractie niet de wet of de gebruikte definities als zodanig ter discussie en we zullen blij zijn als deze wet inderdaad wordt aangenomen. Wel vragen wij hoe de indieners en de regering denken over de gevolgen van veranderende manieren van oorlogsvoering en over een ruimhartige omgang met deze definities wanneer de omstandigheden wijzigen - dat zal ongetwijfeld gebeuren - zodat er niet opnieuw mensen tussen wal en schip vallen. Want oorlog is niet normaal. Het mag dat in ons denken ook nooit worden. Wij zijn als samenleving erkenning en zorg schuldig aan wie zich voor ons in gevaar begeven.

©

foto F.E. (Frank) van Kappen
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Van Kappen (VVD):

Voorzitter. Alvorens ik begin aan mijn bijdrage wil ook ik mevrouw Vlietstra van harte feliciteren met haar maidenspeech.

Het is een voorrecht om vandaag het woord te mogen voeren over het wetsvoorstel dat in de wandeling wordt aangeduid met de "Veteranenwet". Dit wetsvoorstel heeft een lange voorgeschiedenis en het feit dat het wetsvoorstel nu eindelijk voorligt in deze Kamer, is in eerste instantie te danken aan de Tweede Kamer, die het initiatief tot dit wetsvoorstel heeft genomen. Eindelijk is de erkenning van en de waardering voor veteranen wettelijk vastgelegd en is er tevens ordening aangebracht in het verwarrende doolhof aan regelingen waar veteranen gebruik van kunnen maken. De initiatiefnemers, maar in het bijzonder mevrouw Eijsink als voortrekker, verdienen dan ook alle lof voor dit initiatief. Onze lof strekt zich tevens uit tot de minister en alle adviseurs en ambtenaren bij Defensie die hard hebben gewerkt om het voorliggende wetsvoorstel te realiseren.

Het bijzondere is dat dit initiatiefwetsvoorstel gedragen wordt door alle partijen in de Tweede Kamer. Dat komt niet vaak voor. Dat feit op zich is al een duidelijk signaal dat de zorgplicht voor veteranen de politieke scheidslijnen overstijgt. En zo hoort dat ook. Immers, hoe men ook denkt over nut en noodzaak van de missies die de krijgsmacht worden opgedragen, militairen hebben de plicht om de door de wettige regering opgedragen taken uit te voeren. Weigeren is geen optie en levert meestal ook nog een strafbaar feit op. Ook hebben militairen geen stakingsrecht. Het is dan ook alleszins redelijk dat de Staat een extra zorgplicht heeft voor militairen. Met dit wetsvoorstel is deze zorgplicht verankerd in de wet. Dit wetsvoorstel verdient dan ook onze volledige steun.

De Tweede Kamer en de Raad van State hebben prima werk verricht en heel veel vragen en knelpunten zijn tijdens het wetgevingsproces aan de orde geweest en ook opgelost. Toch heeft de VVD-fractie nog wel een aantal vragen en opmerkingen bij dit wetsvoorstel.

De definitie van "veteraan" is enerzijds erg ruimhartig, maar anderzijds toch weer beperkend. Een veteraan is volgens het wetsvoorstel: "De militair, de gewezen militair, of de gewezen dienstplichtige, van de Nederlandse krijgsmacht, dan wel van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, alsmede degene die behoorde tot het vaarplichtig koopvaardijpersoneel, die het Koninkrijk der Nederlanden heeft gediend onder oorlogsomstandigheden dan wel heeft deelgenomen aan een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde voor zover deze missie bij regeling van Onze Minister is aangewezen".

Dat is een ruimhartige definitie. Er is bijvoorbeeld geen tijdslimiet verbonden aan het verblijf in een missiegebied en dat kan problemen veroorzaken in de uitvoering van de wet. Wat doe je bijvoorbeeld met een militair die wordt uitgezonden voor een missie en die door familieomstandigheden, of omdat hij gewond is geraakt al na bijvoorbeeld een dag of een uur, moet repatriëren? Heeft hij/zij nu wel of niet recht op de status van veteraan? Ruimhartig is mooi, maar al te ruimhartig leidt tot devaluatie van het begrip "veteraan" en dat is niet in het belang van de veteranen. Een oplossing voor dit probleem zou kunnen zijn om de minister van Defensie een discretionaire bevoegdheid toe te kennen om in dit soort gevallen te beslissen. We leggen het probleem dan weliswaar op het bordje van de minister, maar hij is wel degene die het beste zicht heeft op alle feiten en omstandigheden die in voorkomende gevallen een rol spelen. Ik ben benieuwd hoe zowel de initiatiefnemers als de minister tegen dit uitvoeringsprobleem en de voorgestelde oplossing aankijken.

De heer Van Boxtel (D66):

De heer Van Kappen had het over de discretionaire ruimte die hij aan de minister wil toekennen. Op zichzelf begrijp ik dat, maar ik vond het voorbeeld wat ongelukkig. Want als een militair, ook al is hij maar één dag uitgezonden, levensgevaarlijk gewond raakt en voor de rest van zijn leven gehandicapt blijft, kan die toch aanspraak maken op die wet, of niet?

De heer Van Kappen (VVD):

In dat geval wel, maar wat als hij naar huis moet omdat hij plotseling een aanval van heimwee krijgt? Heeft hij dan ook recht op een veteranenstatus?

De heer Van Boxtel (D66):

Ja, dat klopt, maar u noemde twee voorbeelden. U had het er ook over dat je na één dag al terug kunt.

De heer Van Kappen (VVD):

Het kan zijn vanwege familieomstandigheden of omdat je gewond geraakt bent. Afijn, er is een heel scala aan mogelijkheden. Het is heel lastig om dat nu per geval te behandelen. Daarom wil ik graag dat de minister daar een discretionaire bevoegdheid in krijgt. Is dit antwoord naar tevredenheid, mijnheer Van Boxtel?

De heer Van Boxtel (D66):

Ja.

De heer Van Kappen (VVD):

Voorzitter, aan de ene kant is de in dit wetsvoorstel geformuleerde definitie van het begrip veteraan dus erg ruim, maar aan de andere kant is er juist een beperking ingevoerd van het begrip veteraan. Immers, in de definitie van het begrip veteraan, zoals die in het verleden door defensie werd gehanteerd, is het begrip "oorlogsomstandigheden" verruimd met de toevoeging "of daarmee overeenkomende omstandigheden". In dit wetsontwerp komt de toevoeging "of daarmee overeenkomende omstandigheden" niet meer voor. Ik vraag me af wat de overwegingen zijn geweest om deze beperking in te voeren. Wat is het gevolg van deze beperking van de definitie? Wat voor soort missies en welke groepen militairen worden hierdoor buitengesloten? Graag een antwoord van zowel de initiatiefnemers als de minister op deze vraag.

In het verlengde hiervan is het mij een doorn in het oog dat een groep militairen die de veteranenstatus meer dan verdiend heeft ook met dit wetsvoorstel buiten de boot blijft vallen. Het gaat hier om de militairen van de Bijzondere Bijstandeenheid - BBE - van het korps Mariniers, die in 1977 een einde hebben gemaakt aan de treinkaping en de daarop volgende gijzelingsactie bij De Punt. Eerdere verzoeken van deze groep militairen om de veteranenstatus te verkrijgen op grond van de eerdere definitie van het begrip veteraan zijn door defensie altijd afgedaan met de argumenten dat er bij deze actie geen sprake was van oorlogsomstandigheden, noch van daarmee overeenkomende omstandigheden en dat de actie bij De Punt een vorm van politieoptreden zou zijn geweest, die bovendien had plaatsgevonden op Nederlands grondgebied. Voorts was defensie bang voor precedentwerking.

Ik vind dit echt een uiterst zuinige en wat bureaucratische opstelling. Het ging hier immers om een complexe en unieke missie die het operationele vermogen van het politieapparaat verre overschreed; anders was er geen beroep gedaan op de BBE. De BBE werd als militaire eenheid in opdracht van de Nederlandse regering ingezet in een situatie die zich normaliter alleen voordoet onder oorlogsomstandigheden of daarmee overeenkomende omstandigheden.

Ter adstructie het volgende: er was een heftig vuurgevecht met een georganiseerd optredende groep zwaar bewapende tegenstanders; er werden zowel mitrailleurs als andere automatische wapens ingezet; er werden zware - militaire - explosieven gebruikt om de "instap" mogelijk te maken; er werden als afleidingsmanoeuvre gevechtsvliegtuigen van het type Starfighter ingezet; er vielen acht doden; twee mariniers werden neergeschoten en een onderofficier die had deelgenomen aan de actie moest vervolgens, in verband met doodsbedreigingen, met zijn gehele familie langdurig in het buitenland worden geplaatst; drie mariniers die aan de operatie hadden deelgenomen vertoonden na enige tijd PTSS-achtige verschijnselen. Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan.

Je kunt een dergelijke operatie naar redelijkheid niet duiden als politieoptreden, zeker niet in die tijd. Er werd weliswaar in bijstand een politietaak uitgevoerd, het strafrechtelijk handhaven van de rechtsorde, maar de situationele omstandigheden en de complexiteit van de operatie gingen het operationele vermogen van de politieorganisatie ver te boven. Er was weliswaar geen sprake van oorlogsomstandigheden, maar wel van een situatie die zich normaliter alleen voordoet onder oorlogsomstandigheden of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Immers, de situatie werd gekenmerkt door langdurige gevechtshandelingen tegen een georganiseerde groep tegenstanders die bovendien beschikte over een grote vuurkracht. Overigens werd aan de twee mariniers die gewond raakten tijdens deze actie het draaginsigne gewonde toegekend. Opvallend is dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor dit draaginsigne, identiek zijn aan de toentertijd geldende voorwaarden om de veteranenstatus te verkrijgen, met dien verstande dat men wel gewond moet zijn geraakt. Dus, of het draaginsigne gewonden is ten onrechte aan deze twee mariniers uitgereikt, of de veteranenstatus is ten onrechte onthouden aan de overige militairen van de BBE die de actie bij De Punt hebben uitgevoerd. Iets anders kan ik er echt niet van maken.

Dat de actie plaatsvond op Nederlands grondgebied vindt mijn fractie ook geen reden om militairen de veteranenstatus te onthouden. Het onderscheid tussen interne en externe veiligheid is immers door het optreden tegen asymmetrisch optredende terroristische en criminele groeperingen al geruime tijd volledig vervaagd. Dit wordt nog eens bevestigd door de derde hoofdtaak van defensie, die het ondersteunen van civiele autoriteiten in binnen- en buitenland behelst. Organisaties zoals de Dienst Speciale Interventies (DSI), die voor ongeveer twee derde uit militairen bestaat en de Unit Interventie Mariniers (UIM), die volledig uit militairen bestaat, zijn daar zelfs specifiek voor opgericht.

De vrees voor precedentwerking die uit zou gaan naar andere groepen militairen, zoals de militairen die hebben gediend tijdens de Koude Oorlog, militairen die hebben gediend bij de voormalige Troepenmacht in Suriname (TRIS), de EOD et cetera, mag naar onze mening geen reden zijn om de militairen van de voormalige BBE die indertijd werden ingezet bij de treinkaping bij De Punt uit te sluiten van het verkrijgen van de veteranenstatus. Het verschil tussen de inzet van de BBE en de inzet van deze andere groepen militairen, is gelegen in de situationele en operationele omstandigheden waaronder deze militairen hun belangrijke werk hebben gedaan of, in het geval van de EOD, nog steeds doen. Voorzitter, er was en is geen sprake van gemandateerde geweldsuitoefening door deze militairen onder complexe operationele omstandigheden en er werd en wordt ook geen geweld tegen deze militairen uitgeoefend door een zwaar bewapende groep georganiseerd optredende tegenstanders. Wel was en is er natuurlijk altijd sprake van bedrijfsrisico's die het militaire beroep ook in vredestijd nu eenmaal met zich meebrengt.

De heer Marcel de Graaff (PVV):

Mijnheer Van Kappen, u had het over het toekennen van de veteranenstatus aan de gewonde militairen die hebben opgetreden bij De Punt. Daar zijn ook gevechtspiloten, gewondenverzorgers en een aantal andere mensen actief geweest die ook op dat moment lid waren van de krijgsmacht. Bent u van mening dat zij ook de veteranenstatus toegekend zouden moeten krijgen?

De heer Van Kappen (VVD):

Het verschil is dat de BBE - dat is de club die de echte instap heeft gedaan; de club in de binnenring - verzocht heeft om de veteranenstatus. Ik heb geen verzoek gezien van vliegers van Starfighters. Er waren in totaal meer dan 1500 militairen in de buitenring betrokken bij die hele operatie. Op 10 km afstand werden de wegen ook afgesloten met YPR-pantserrupsvoertuigen. Ik denk dat je in alle redelijkheid en billijkheid die mensen niet in aanmerking moet laten komen voor de veteranenstatus. Het gaat mij om de eenheid die het klusje geklaard heeft, die in de binnenring de daadwerkelijke aanval heeft uitgevoerd.

Voorzitter. Tijdens de overigens plezierige en constructieve gesprekken over dit onderwerp, die ik met een aantal van de initiatiefnemers van dit wetsvoorstel heb gevoerd, is het idee geopperd om de waardering en erkenning voor de militairen van de toenmalige BBE tot uitdrukking te brengen door hen met terugwerkende kracht het gevechtsinsigne toe te kennen. Dit vindt mijn fractie op zichzelf een prima idee, maar helaas is mij gebleken dat dit insigne slechts met terugwerkende kracht tot het jaar 2001 kan worden toegekend. Ook hier vallen deze militairen dus weer buiten de boot. Misschien ziet de minister nog mogelijkheden?

Los van de eventuele mogelijkheid om alsnog met terugwerkende kracht het gevechtsinsigne toe te kennen aan deze oud-militairen, blijft het toekennen van de veteranenstatus aan deze groep oud-militairen voor de VVD-fractie de eerste prioriteit. Immers, de veteranenstatus is niet alleen een blijk van erkenning en waardering, maar geeft ook toegang tot de faciliteiten die verbonden zijn aan deze status. Zij hebben daar naar onze mening recht op.

De VVD-fractie vraagt dan ook met nadruk aandacht voor deze vergeten groep militairen en verzoekt de minister het nodige te doen om deze militairen alsnog de veteranenstatus toe te kennen. Met het alsnog toekennen van de veteranenstatus aan de betrokken militairen wordt een ereschuld uit het verleden ingelost en krijgen deze militairen alsnog de erkenning en waardering waar zij recht op hebben. Dat past ook binnen de geest van dit wetsvoorstel, waarin de erkenning en waardering voor het veeleisende en soms gevaarlijke werk van militairen centraal staan.

Op het gevaar af de discussie te compliceren, wil ik toch nog een bijkomend argument aanvoeren en dat is dat de militairen die indertijd zijn ingezet tijdens de politionele acties in het voormalig Nederlands-Indië en tijdens de confrontatie met Indonesische infiltranten in Nederlands Nieuw-Guinea, wel specifiek worden genoemd in de definitie. Maar, noch in Nederlands-Indië, noch in Nieuw-Guinea was er strikt genomen sprake van oorlogsomstandigheden, overigens wel van daarmee overeenkomende omstandigheden. Voorts vond de inzet plaats op het toenmalige grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden.

Om misverstanden te voorkomen: wij vinden het terecht dat deze militairen onder de definitie vallen; bovendien was hun op grond van de oude definitie al de veteranenstatus toegekend, maar het maakt het des te moeilijker om te accepteren dat de veteranenstatus is onthouden aan de militairen van de toenmalige BBE die, naar onze mening, volledig aan de voorwaarden voldoen van de oude definitie van veteraan. Graag de visie van de minister op ons voorstel om de oud-militairen van de BBE, die indertijd een einde hebben gemaakt aan de treinkaping en de daaropvolgende gijzelingsactie bij De Punt, alsnog de veteranenstatus toe te kennen. Afhankelijk van het antwoord van de minister, overweeg ik om hiertoe een motie in te dienen. Het gaat volgens mijn informatie over een groep van ongeveer 45 (oud)militairen.

Ik wil voorts benadrukken dat wij in de toekomst dit soort problemen moeten voorkomen. Ik meen dat de heer Ganzevoort hierop ook al heeft geduid. De in dit wetsvoorstel geformuleerde definitie van het begrip "veteraan" lijkt impliciet het toekennen van de veteranenstatus uit te sluiten aan militairen die bij eventuele toekomstige operaties tegen terroristische groeperingen op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden worden ingezet. Ook de memorie van toelichting biedt geen duidelijkheid. Ik denk bij dit soort operaties in eerste instantie aan de inzet van militairen die zijn ingedeeld bij de DSI en de UIM, maar mogelijk ook aan andere militaire eenheden. De kans op een dergelijke toekomstige inzet is zeker niet denkbeeldig. Deze onduidelijkheid moet naar de mening van mijn fractie worden opgeheven, zonder dat overigens de invoering van dit wetsvoorstel mag worden vertraagd. Een mogelijke oplossing zou kunnen zijn, dat wij hier en nu bepalen en vastleggen dat ook acties uitgevoerd op het grondgebied van het Koninkrijk "bij regeling van Onze Minister kunnen worden aangewezen als een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde". Eventueel kan deze aanwijzing ook achteraf geschieden als de feiten en omstandigheden dit rechtvaardigen. De minister zou dit kunnen vastleggen in ministeriële regelgeving. Dan zijn we er mijns inziens en valt een dergelijke missie binnen het kader van de definitie. Gezien de vervagende grenzen tussen interne en externe veiligheid is dit ook een passende oplossing. Afhankelijk van het verloop van dit debat houd ik een motie hiertoe achter de hand. Graag de visie van zowel de minister als de initiatiefnemers op dit voorstel.

Ter afronding nog een afsluitende opmerking. De VVD-fractie is bijzonder verheugd dat de financiële middelen zijn gevonden die nodig zijn om de schadeclaim af te wikkelen van de oorlogsslachtoffers die gewond zijn geraakt tijdens uitzendingen in het kader van oorlogs- of crisisbeheersingsoperaties van voor juli 2007. Zowel de initiatiefnemers van het voorliggende wetsvoorstel als de minister persoonlijk hebben zich, in het verlengde van de behandeling van dit wetsvoorstel, met grote energie ingezet om dit voor elkaar te krijgen. Onze welgemeende complimenten; een ereschuld van de bv Nederland aan deze kwetsbare groep oud-militairen is hiermee ingelost. De VVD-fractie hoopt oprecht dat wij de ereschuld aan oud-militairen van de BBE, die zijn ingezet bij De Punt, ook zullen inlossen. Het kan, het is een kwestie van willen.

©

foto H. (Hans)  Franken
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Franken (CDA):

Voorzitter. Graag wil ik allereerst mevrouw Vlietstra nogmaals feliciteren met het houden van haar maidenspeech, waarin zij zo eloquent het aan de orde zijnde onderwerp heeft behandeld.

De leden van de CDA-fractie willen hun waardering uitspreken voor het feit dat de initiatiefnemers hebben bewerkstelligd dat de bijzondere zorgplicht van de overheid waarop de veteraan en diens relaties aanspraak zouden mogen maken thans in een wet zal worden neergelegd. Hiermee wordt de behoefte aan erkenning en waardering van veteranen voor hun inzet en de risico's die zij hebben gedragen, bevestigd. Graag danken wij de indieners ook voor het werk dat zij daartoe hebben verzet, de inspanning die zij daartoe hebben gepleegd. Ik spreek in het bijzonder waardering uit voor de voorzitter, excuus, voor de voortrekker - dit was misschien een bijna Freudiaanse vergissing - mevrouw Eijsink, en ik wil daarbij ook graag het oud-lid van de Tweede Kamer, Ine Aasted Madsen betrekken.

Het brede initiatief heeft geleid tot een gedegen wetsvoorstel waarbij de CDA-fractie met instemming heeft gezien dat de indieners het advies van de Raad van State nauwkeurig hebben gevolgd, zodat het geheel in overeenstemming is met de noodzakelijke wetsystematiek en tevens inhoudelijk aangeeft hoezeer de bijzondere rechtspositie van de militair een bijzondere zorgplicht van de overheid met zich brengt.

De leden van de CDA-fractie hebben nog een drietal vragen. In de eerste plaats vragen wij ons af of de definitie van het begrip "veteraan" wel zo is als deze moet zijn. In de reactie op het advies van de Raad van State merken de indieners op dat zij voor een "ruime" definitie hebben gekozen. Ruim moet dan worden opgevat in de zin dat zowel de actief dienende als de gewezen militair daaronder moet worden begrepen, terwijl er geen onderscheid wordt gemaakt in de uitgevoerde taken; het betreft zowel de infanterist in de vuurlinie als de gewondenverzorger daarachter. Wij missen echter de groep waarover de heer van Kappen al heeft gesproken, te weten de (gewezen) militairen of dienstplichtigen die door hun inzet tegen terroristische of criminele groeperingen dezelfde of gelijksoortige risico's hebben gelopen als de militairen die onder oorlogsomstandigheden hebben gediend. Het gaat erom dat de eerst genoemden niet onder de formele omschrijving vallen, maar wel hetzelfde hebben meegemaakt of doorgemaakt als degenen die wij als veteraan voor een bijzondere zorg in aanmerking willen laten komen. Bovendien geldt dat "oorlogsomstandigheden" niet meer altijd zijn te herleiden tot een situatie die alleen ontstaat nadat er een formele oorlogsverklaring is gedaan. Daarmee is een ruimte voor interpretatie ontstaan. Het zou aanbeveling verdienen deze ruimte te expliciteren in die zin, dat wij gaan spreken van een met oorlogsomstandigheden vergelijkbare situatie. Daaraan zouden wij dan wel de beperking moeten verbinden dat de definitie in die situaties ook alleen mag worden toegepast op degenen die als militair zijn ingezet. De groep blijft beperkt tot dezelfde categorie, maar de omschrijving van de situatie wordt aangepast.

Een tweede vraag is een meer feitelijke vraag, namelijk of de regeling voor wat betreft de inkomensvoorziening, die wordt beoogd, wel voldoende duurzaam is. Het gaat om een steun in de rug zonder open einde. Het karakter is activerend. De voorziening moet dienen om de veteraan weer aan het werk te krijgen. Zijn de voorwaarden om er gebruik van te maken wel voldoende dwingend omschreven?

Mijn derde - tevens laatste - vraag is of de veteranenombudsman wel dicht genoeg staat bij het specifieke karakter van het militaire bedrijf. We kennen in Nederland - zoals in veel ons omringende landen - om de reden van dit specifieke karakter een gespecialiseerde militaire rechter. Zou iets dergelijks niet ook moeten gelden voor de ombudsman, die klachten behandelt welke betrekking hebben op het specifieke karakter van door militairen uit te voeren acties?

Wij wachten het antwoord van de indieners met belangstelling af.

©

foto M.J.R.L. (Marcel) de Graaff
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Marcel de Graaff (PVV):

Voorzitter. Ik wil allereerst mevrouw Vlietstra feliciteren met haar maidenspeech. Het is een bijzonder moment om je eerste redevoering in deze Kamer te houden.

Daarnaast feliciteer ik namens de leden van de PVV-fractie de initiatiefnemers en de regering met het feit dat de Veteranenwet nu in de Eerste Kamer wordt besproken. Daarover is echter al genoeg gezegd, dus ik zwijg erover. Ik ga onmiddellijk verder met de inhoud.

De totstandkoming van de wet kent een relatief korte geschiedenis, waarin desalniettemin toch een essentieel element is gewijzigd. Dit element baart mijn fractie zorgen. ik kom op dit punt via een korte omweg, die ons terugvoert naar een van de oudste veteranen in de Westerse geschiedenis, namelijk Gaius Mucius Scaevola. Wie werd niet tijdens de Latijnse les gegrepen door het verhaal van deze moedige Romein, die tijdens een speciale undercover operatie achter de vijandige linies werd gegrepen en voor de Etruskische koning Lars Porsenna werd geleid? In een combinatie van fysieke hardheid, mentale weerbaarheid en psychologisch inzicht stak Mucius zijn rechterhand in de vlam van een brandende toorts tot hij zwart verkoold was, zonder een krimp te geven. Hij wees de koning erop dat er in Rome nog 300 special forces zoals hij klaarstonden om deze koning te grazen te nemen. De afloop is geschiedenis: Porsenna trok zich wijselijk terug, maar te Rome werd Mucius als een held binnengehaald; hij verwierf onsterfelijke roem en de senaat kende hem een stuk land toe, de Mucia prata, groot genoeg om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Ziehier, het vroege voorbeeld van de bijzondere zorgplicht van de overheid voor de militair die actief op een missie is ingezet. Voor ons ligt de Veteranenwet die juist ziet op deze groep mannen en vrouwen, die in geen enkel opzicht onderdoen voor deze legendarische Scaevola. Terecht spreekt de wet in artikel 2.1 over de "erkenning van de verdiensten van veteranen, van erkenning van de mogelijke gevolgen van de inzet voor hun gezondheid en van waardering die veteranen op grond van hun verdiensten toekomt". In deze erkenning van deze verdiensten van hen, die zich daadwerkelijk bereid hebben getoond hun leven op het spel te zetten voor het vaderland, drukt de overheid namens elk lid van die samenleving haar dankbaarheid uit.

Een samenleving die haar veteranen niet eert, heeft geen zelfrespect en geen eigenwaarde. De leden van de PVV-fractie zijn van mening dat de Staat in deze erkenning "ruimhartig" moet zijn; ik heb dit woord al een aantal keren horen noemen, onder andere door de heer Ganzevoort en Van Kappen. In deze wet is de erkenning geformaliseerd in de bijzondere zorgplicht en geconcretiseerd in de faciliteiten die de veteranen in deze wet worden toegekend. Maar let op: het oorspronkelijke voorstel van wet kende een andere, ruimere definitie van "veteraan". Waar de wet nu, in artikel 1, lid c, spreekt van: "heeft gediend onder oorlogsomstandigheden dan wel heeft deelgenomen aan een missie ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde voor zover deze missie bij regeling van Onze Minister is aangewezen", sprak het oorspronkelijke voorstel nog van "oorlogsomstandigheden of daarmee overeenkomende situaties, inbegrepen internationale vredesmissies binnen en buiten het verband van de Verenigde Naties". Door het weglaten van de frase "of daarmee overeenkomende situaties" wordt de wet op een essentieel punt gewijzigd. Door deze wijziging lijkt het alsof militairen die op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden hun leven wagen in de strijd tegen het internationale terrorisme plotseling buiten deze definitie vallen. Ik zeg dat het "lijkt" dat zij buiten deze definitie vallen, omdat ik mij niet kan voorstellen dat dit de bedoeling is van de initiatiefnemers of de regering.

Ik ga ervan uit dat zij bekend zijn met de ontwikkeling van de asymmetrische oorlogsvoering. De heer Van Kappen zei het al: om aan deze ontwikkeling het hoofd te bieden is onder andere de Unit Interventie Mariniers opgericht, een unit van mannen en vrouwen die worden ingezet in situaties waarin sprake is van extreem gevaarlijke en gewelddadige dreiging.

Ook wil ik aandacht vragen voor een groep die uiterst risicovol werk doet en waarvan het werkterrein telkens is verbreed: de Explosieven Opruimingsdienst Defensie. Voorheen beperkte het werkterrein van deze dienst zich namelijk tot het ruimen van bommen uit de Tweede Wereldoorlog op Nederlands grondgebied. We zien echter dat deze expertise in toenemende mate ook op buitenlandse missies wordt ingezet, met toenemende risico's.

Namens de leden van de PVV-fractie wil ik de initiatiefnemers en de regering vragen of zij militairen die op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden zijn ingezet om aan een terroristische dreiging het hoofd te bieden of om op te treden in situaties vergelijkbaar met oorlogssituaties, deze erkenning, zoals geformuleerd in de Veteranenwet, willen onthouden. Menen zij dat de verdiensten van deze militairen minder zijn dan die van anderen, die in vergelijkbare omstandigheden buiten het Koninkrijk wel onder de definitie van "veteraan" vallen?

Eerder in het betoog pleitte ik al voor ruimhartigheid in de dank en erkenning voor de helden die hun leven riskeren en riskeerden voor onze democratie, voor vrede en veiligheid. Mijn fractie acht de verdiensten en de waardering die hun toekomt, en de gevolgen die zij van hun inzet ondervinden, niet minder dan die welke zo glashelder onder de definitie vallen.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Voorzitter. Graag een puntje van opheldering. Ik hoorde dat de heer De Graaf het had over de Explosieven Opruimingsdienst. Is hij van mening dat de leden daarvan altijd onder de definitie van "veteraan" zouden moeten vallen, of alleen wanneer zij in het buitenland opereren? Of meent hij dat het werk dat zij doen, überhaupt vergelijkbaar is met oorlogsomstandigheden? Dat is mij niet helemaal duidelijk.

De heer Marcel de Graaf (PVV):

Ik wil hier pleiten voor ruimhartigheid. Ik wil inderdaad alle leden van de EOD onder de definitie van "veteraan" laten vallen, omdat zij keer op keer met een onbekend risico voor het eigen leven hun werk verrichten.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Met alle respect voor het werk dat door hen gebeurt - want daar wil ik niets aan afdoen - maar is dat volledig vergelijkbaar met het werk van mensen die zich volledig in de vuurlinie moeten begeven? Het werken aan een explosief, hoe riskant ook, lijkt mij toch van een andere orde, een andere militaire ervaring met bijvoorbeeld een andere tijdsdruk, dan een daadwerkelijk gevecht.

De heer Marcel de Graaf (PVV):

Daarin heeft de heer Ganzevoort natuurlijk gelijk. Maar militairen die voor een missie worden uitgezonden en zich, bijvoorbeeld, op Malta bevinden om onderhoud aan vliegtuigen te plegen, vallen evengoed onder deze definitie als soldaten die met het geweer in de hand in de frontlinies staan. Ik denk dat we in dit debat die kant niet op moeten en ook hierin ruimhartig moeten zijn.

Ik vervolg mijn betoog met de volgende vraag, iets wat de heer Van Kappen al aanhaalde: heeft de minister van Defensie de discretionaire bevoegdheid om in bijzondere gevallen een militair aan te merken als veteraan? Als laatste vraag ik de minister of hij kan bevestigen dat de antipiraterijeenheden, de Vessel Protection Detachments, eveneens onder de definitie van "veteraan" vallen? Zo nee, waarom niet?

De heer Van Kappen (VVD):

Voorzitter. Ik wilde even terug naar de EOD, waarover ik in mijn eigen verhaal ook al wat zei. Ik heb een groot respect voor het werk van de EOD, maar deze dienst verricht in totaal andere operationele en situationele omstandigheden zijn riskante werk: er wordt niet op deze mensen geschoten, zij hebben niet te maken met ingewikkelde rules of engagement. Er is wel sprake van een bedrijfsrisico: als er wat fout gaat, zijn ze een hand kwijt, of dood. Maar in volle vredestijd kan dat iedere militair overkomen; als hij uit een vliegtuig springt en de parachute gaat een keer niet open, is dat ook heel vervelend. Dat lijkt mij echter het normale bedrijfsrisico dat militairen nu eenmaal lopen. Dit geldt ook voor de EOD: het werk is niet ongevaarlijk, maar er zijn zeer vele werkzaamheden in volle vredestijd die gevaarlijk zijn. Als een EOD'er wordt uitgezonden en hij doet dat werk in Afghanistan, is hij automatisch veteraan. Het werk hier in Nederland valt volgens mij echter onder het normale bedrijfsrisico dat militairen ook in volle vredestijd lopen.

De heer Marcel de Graaf (PVV):

Ik ben blij dat de heer Van Kappen zijn standpunt in zijn interruptie verduidelijkte. Ik denk echter dat dit niets afdoet aan het verhaal dat ik heb gehouden. En als het er al wel wat aan afdeed, dan heeft hij geen vraag gesteld. Ik ga hier dus verder niet op in.

Ik had maar een paar minuten en volgens mij zijn die nu wel voorbij. Ik wil afsluiten met de zin: wij zijn benieuwd naar de antwoorden van de regering en de initiatiefnemers en zien hun antwoorden met belangstelling tegemoet, alvorens wij een definitief oordeel over deze wet uitspreken.

De voorzitter:

Dank u. Dat waren nog eens tijden, die van meneer Scaevola! En in het Oude Rome was er ook alleen maar een senaat.

©

foto R.H.L.M. (Roger) van Boxtel
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Van Boxtel (D66):

Ja, voorzitter. Ik wilde bijna aanhaken met het voorbeeld dat in het oude Perzische Rijk helemaal nooit oorlog werd gevoerd; daar werd het rijk groter door overreding. Darius, de koning van Perzië, is hier weleens aangehaald. Hij was een vredelievende vorst, die alleen door overreding zijn rijk groter maakte. Maar mijn complimenten, ook aan het adres van mevrouw Vlietstra voor haar maidenspeech. Dit is een mooi onderwerp om je eerste verhaal in deze senaat over te houden.

De fractie van D66 is verheugd dat dit in de Tweede Kamer breed gesteunde initiatiefwetsvoorstel voor de Veteranenwet vandaag in dit huis kan worden besproken. Aan de andere zijde van het Binnenhof is inmiddels veel tijd en moeite geïnvesteerd om de waardering, erkenning en zorg voor de veteranen in de wet te verankeren en zo te komen tot een proactief, geïntegreerd en preventief beleid. Het voorstel dat vandaag ter bespreking voorligt, is een product van vruchtbare samenwerking tussen volksvertegenwoordigers met zeer diverse achtergronden, maar in dit kader wel met een gelijke doelstelling. Wat dat betreft denk ik dat hier op een heel mooie manier de wil van de bevolking tot uiting wordt gebracht.

Er is tijdens de voorbereiding veel gesproken met de vakbonden, de ACOM en de AFMP, maar ook met zorgverleners en anderszins betrokkenen. Het wetsvoorstel kan daardoor rekenen op een breed draagvlak in onze samenleving. Voor zowel het initiatief als die benodigde samenwerking is de fractie van D66 deze volksvertegenwoordigers dan ook zeer dankbaar.

Wij onderschrijven ook het belang van deugdelijk beleid voor veteranen. Dat er met dit wetsvoorstel duidelijkheid wordt verschaft over dit beleid, is sowieso een winstpunt. Maar er zijn, mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State, nog enkele punten waarvan mijn fractie in dit debat graag een nadere duiding zou krijgen.

Zo heeft het voorstel tot doel om de tekortkomingen in het huidige veteranenbeleid weg te nemen, met name de versnippering van regelingen en instanties. In dit licht wordt in het wetsvoorstel getracht de huidige regelingen te stroomlijnen, maar hoe beoordelen de initiatiefnemers de opmerking van de Raad van State dat met dit wetsvoorstel als zodanig die versnippering onvoldoende wordt tegengegaan? En wat zouden wij daaraan kunnen doen?

Omdat er op dit moment al heel veel regelgeving is en heel veel instanties zich met het veteranenbeleid bezighouden, hebben de initiatiefnemers tot uitgangspunt genomen dat de stroomlijning in de wet moet worden geregeld. Dat is een zeer te verdedigen positie, maar het brengt wel met zich mee dat de overkoepelende wet een heel grote reikwijdte heeft. Gevolg hiervan zou weer kunnen zijn dat het een holle wet wordt waardoor eenieder die meent een reden te hebben om een aanspraak te kunnen of te willen maken, zich op die bepalingen kan beroepen. Middels aanvullende gedelegeerde regelgeving zou dit verduidelijkt kunnen worden. Hoe zien de initiatiefnemers dat die verduidelijking zich op dit gebied aandient? Een aantal voorbeelden is al door vorige sprekers aangehaald. Waarom zou er niet meer concreet in de wet moeten worden vastgelegd?

Wij vragen ons ook af waarom het gerechtvaardigd zou zijn om veteranen gedurende de eerste vijf jaar na hun ontslag uit militaire dienst een extra vrije dag te verlenen. Waar komt dat vandaan? Waarom zijn de initiatiefnemers van mening dat er een specifieke regeling voor rechtsbijstand nodig is, ook al zal deze in de praktijk nauwelijks van toepassing zijn?

Een compliment voor de minister! De minister heeft in de Tweede Kamer namelijk ruimte gevonden in zijn budget om 110 mln. beschikbaar te stellen voor de afwikkeling van de schadeclaims. Een groot compliment, omdat hij het tijdig bij elkaar heeft weten te krijgen.

Mijn fractie is al met al tevreden over het onderhavige wetsvoorstel. Indien bovenstaande punten in de eerste termijn van de indieners nader toegelicht kunnen worden, dan kan ik nu al wel verklappen dat mijn fractie geen grote onoverkomelijke bezwaren tegen het wetsvoorstel heeft. Integendeel: wij zullen dan graag voluit onze steun aan het voorstel geven.

Voorzitter. Tot slot. In sommige ons omringende landen kent men naast een dag zoals onze Veteranendag, een traditie waarbij de bevolking zich zichtbaar uit in nagedachtenis van of waardering voor de inzet van veteranen. Groot-Brittannië is natuurlijk het mooiste voorbeeld: daar schaft iedereen een "poppy" aan om die vervolgens een hele week zichtbaar te dragen. Wij kennen een dergelijke traditie niet. D66 is een partij van vernieuwing en innovatie, maar in dit geval wegen tradities ook bij ons heel zwaar. Ik zou de minister daarom willen vragen om toch eens na te denken over mogelijkheden om meer te doen dan alleen een Veteranendag, een dag waar sommige mensen naartoe komen, maar heel veel mensen niet. Ik denk dan aan de mogelijk dat wij in Nederland een symbool invoeren, waarmee iedereen op Veteranendag kan laten zien hoezeer hij de veteranen waardeert.

Iedereen mag van mij gaan stoeien over wat dat symbool zou moeten zijn. Wij hebben al een insigne, maar dat is voor de veteranen zelf. Maar wat kunnen gewone Nederlanders, medelanders doen om hun waardering te uiten? Je kunt kiezen voor een bloem, een witte roos of iets dergelijks, maar ik hoor toch graag van de minister hoe hij hieraan wellicht uitvoering kan geven.

De voorzitter:

Ter informatie van de heer Van Boxtel. Vorig jaar was hij nog geen lid van de Eerste Kamer, maar het Nationaal Comité 4 en 5 mei heeft vorig jaar het initiatief genomen voor het fakkellogo. Het fakkellogo van het Nationaal Comité is vervolgens ter beschikking gesteld aan de leden van beide Kamers der Staten-Generaal met het verzoek in de aanloop naar 4 en 5 mei en op die dagen zelve het fakkellogo te dragen als een uiting van solidariteit met diegenen die hun leven hebben gegeven voor onze vrijheid. Een dergelijk initiatief is er dus al. Het is overigens uitdrukkelijk de bedoeling van het Nationaal Comité om het voorbeeld van het Verenigd Koninkrijk te volgen.

De heer Van Boxtel (D66):

Soms leer je heel snel dingen bij!

Het is mij totaal ontgaan en ik denk dan ook dat heel veel Nederlanders dit niet weten.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat er dit jaar zeer veel aandacht aan zal worden besteed. Daar zijn wij nu dus al mee begonnen.

©

foto A. (Arjan)  Vliegenthart
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Vliegenthart (SP):

Voorzitter. Uiteraard mijn complimenten aan collega Vlietstra. Het is inderdaad heel wat om je maidenspeech te mogen wijden aan zaken van oorlog en vrede. Het doet mij denken aan mijn maidenspeech vier jaar terug, die ook over oorlog en vrede ging. Ik hoop wel dat collega Vlietstra met dit onderwerp niet zo lang bezig zal zijn als ik met het Irakdossier. Dat dossier kostte mij vier volle jaren! Ik hoop dat wij dit wetsvoorstel vanavond geheel kunnen behandelen en daarmee deze discussie kunnen beëindigen.

Voorzitter. De Grondwet bepaalt in artikel 82 dat wetsvoorstellen kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Artikel 85 van de Grondwet bepaalt vervolgens dat als de Tweede Kamer als instituut een wetsvoorstel indient bij de Eerste Kamer, omdat daar een meerderheid voor is, zij daarbij één of meerdere leden opdraagt het wetsvoorstel hier te verdedigen. En zie hier! Vandaag zit er een hele ploeg achter de regeringstafel. De SP-fractie is blij dat zij er zijn en dat zij bereid zijn dit voorstel namens de overkant te onderbouwen.

Het initiatiefwetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, wil de positie van veteranen verbeteren en dat lijkt mijn fractie een goede zaak. Militaire veteranen zijn bijzondere mensen. Ze zijn door ons land uitgestuurd om de internationale rechtsorde te bevorderen. Niet zoals wij parlementariërs dat soms doen door deelname aan verkiezingswaarnemingen of interparlementaire assemblees. Ook niet zoals ministers die over vrede en veiligheid praten met hun collega's en afspraken maken of en hoe er militairen worden ingezet om de vrede te beschermen of te herstellen.

Als we militairen uitzenden, beslissen wij, regering en parlement, dat zij in het uiterste geval hun lijf en leden zullen inzetten. Dat betekent dat zij soms het hoogste offer brengen voor een doel dat wij hebben gesteld. Daarom is het nu ook het moment om ons respect te betuigen aan degenen die in de afgelopen jaren lijf en leden zijn kwijtgeraakt omdat ze deden waartoe wij hen opdracht hadden gegeven. Iedere gesneuvelde militair herinnert ons aan wat we militairen in het algemeen opdragen. En iedere gewonde militair, fysiek, psychisch of allebei, doet datzelfde.

Lang niet altijd is iedereen in de politiek het eens over het uitzenden van militairen. En dat is logisch: het inzetten van militaire macht om de vrede te bewaren of te herstellen is doorgaans het gevolg van een uiterst arbitraire beslissing. Maar - en dat is ook belangrijk om vandaag bij behandeling van dit wetsvoorstel op te merken - als er een besluit gevallen is en als er militairen worden uitgezonden, dan hebben wij dat samen gedaan. Uitgezonden militairen moeten mogen rekenen op de steun van iedereen wanneer ze eenmaal na politieke besluitvorming ergens op de aardbol aan de slag zijn gegaan. Als we het hebben over "onze militairen", dan moeten we ze ook zo behandelen. Ze zijn van ons allemaal: van de regering, van de coalitie, van de oppositie en van alles wat daartussenin zit. En dus dragen we met z'n allen de grote verantwoordelijkheid dat wij hen recht moeten doen, zowel wanneer ze op missie zijn als wanneer ze daarvan zijn teruggekeerd.

Daarom is het ook zo goed dat het voorliggende initiatiefvoorstel er een is van alle Tweede Kamerfracties samen en hopelijk straks ook van alle Eerste Kamerfracties samen. Van de aanvankelijke initiatiefnemers, Eijsink, Poppe, Pechtold en Peters zien wij vandaag alleen een vrouwelijke initiatiefnemer terug. Maar van haar weet mijn fractie dat zij haar mannetje staat. Dat geldt overigens ook voor Eline Bosma, die de initiatiefnemers heeft ondersteund.

Wie niet achter de tafel zit, maar wie wel vanaf het begin af aan bij dit wetsvoorstel betrokken is geweest, is onze partijgenoot Remi Poppe. Hij, zelf bepaald geen fan van het leger als zodanig, heeft zich jarenlang ingezet voor verbetering van de positie van de veteranen in Nederland, juist om de redenen die ik zojuist heb aangestipt. Het zijn ónze militairen! En wij zijn onze Remi - hij zit op de tribune - dan ook dank verschuldigd voor zijn specifieke betrokkenheid bij hun lot.

Het gezamenlijk indienen van een wetsvoorstel door de Tweede Kamer is vrij bijzonder en in dit geval is het ook erg goed, want het geeft aan dat de Nederlandse politiek over partijgrenzen heen zich verantwoordelijk voelt voor onze militairen. Het is de politiek die besluit over oorlog en vrede. In dit huis worden wij daaraan herinnerd door twee grote schilderijen uit de Gouden Eeuw. Jan Lievens verbeeldde in deze zaal de woeste oorlog en Adriaan Hanneman de lieve vrede. Ze deden dat in 1664, het jaar voor het uitbreken van de Tweede Engelse Oorlog. Hoeveel slachtoffers deze oorlog eiste, weten we niet. En dat is dieptreurig. Telkens wanneer de politiek militairen inzet, stellen militairen daadwerkelijk hun leven in de waagschaal. Zo was het vroeger en zo is het nog steeds en in plaats van hen te vergeten moeten we hen respecteren en eren voor hun inzet.

Mijn fractie kan het wetsvoorstel dan ook van harte steunen omdat het een verbetering is van wat wij nu al hebben. In dat kader is de SP-fractie wel benieuwd, ook naar aanleiding van de andere inbrengen, hoe de initiatiefnemers tot de huidige definitie van het begrip "veteraan" zijn gekomen. Welke belangenafweging heeft daarbij plaats gevonden? Is in die context ook gekeken naar wat de internationale standaarddefinitie van veteraan is of geven landen daar op een eigen manier invulling aan? Hoe nauwkeurig een definitie ook is en met hoeveel zorg deze ook is vastgesteld, er blijken altijd schemergebieden te blijven bestaan, zowel aan de ene kant als aan de andere kant. Daarom stel ik ook een vraag aan de minister van Defensie. Hoe kijkt hij aan tegen de definitie van de initiatiefnemers? Ziet hij in de AMvB die hij nog moet maken ruimte om een discretionaire bevoegdheid in te bouwen, zodat onder zeer bijzondere omstandigheden militairen die niet formeel onder de definitie vallen wel de mogelijkheid geboden kan worden om van de voorzieningen gebruik te maken die deze wet biedt?

Voorzitter. Mijn fractie wacht met spanning de antwoorden af.

©

foto J.G. (Jan)  Nagel
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Nagel (50PLUS):

Voorzitter. Ook wij complimenteren mevrouw Vlietstra met haar gave maidenspeech over dit mooie onderwerp.

Voorzitter. Enerzijds kan het voorliggende initiatiefvoorstel vanwege de historische betekenis niet onbesproken blijven. Om die reden voeren wij hierover het woord, mede namens de fractie van de OSF. Anderzijds geeft het in de Tweede Kamer met veel waardering en unaniem aanvaarde voorstel evenzeer reden om te veel herhalingen te vermijden. Wij zullen het daarom kort houden.

Wij spreken onze erkentelijkheid uit aan de initiatiefnemers, in het bijzonder aan mevrouw Eijsink, die een belangrijke voortrekkersrol heeft gespeeld. Het voorstel doet recht aan de 140.000 mensen die met een ruim begrip als "de veteranen" worden aangeduid. Dat zijn gewezen militairen en actief dienende militairen met uitzendervaring. Het zijn militairen die op jonge leeftijd uitgezonden zijn of worden. Niet zelden zijn deze veteranen dus jonger dan 30 jaar. Anders dan het gangbare begrip doet vermoeden gaat het niet alleen om ouderen uit de Tweede Wereldoorlog, Nederlands-Indië of Libanon, maar ook om jonge vrouwen en mannen die later gediend hebben in landen waar Nederland meedeed aan vredesmissies. Zoals in de Tweede Kamer werd opgemerkt, keerden deze mensen niet terug met medailles, maar met langdurige sociale of psychische problemen. Beide categorieën veteranen wordt met dit voorstel recht gedaan en dat steunen wij van harte.

Naast degenen die in een ver verleden werden ingezet, worden ook in dit tijdperk Nederlandse militairen ingezet voor vrede en veiligheid op zeer uiteenlopende plekken zoals Irak, Bosnië, Libië en Afghanistan. Zij doen daar belangrijk en zeker ook risicovol werk. Bijna 200 militairen verloren op deze missie het leven. Een veelvoud kreeg min of meer ernstige lichamelijke of psychische problemen. Een aantal ondervindt daarvan nog steeds de gevolgen; 10% van de uitgezonden militairen heeft langdurig hulp en begeleiding nodig. Zij hebben recht op onze waardering en vooral op onze erkenning.

Met dit voorstel wordt een oude schuld ingelost en daarover zijn wij verheugd. De enige vraag die men kan stellen, is waarom dit via een initiatiefvoorstel moest gebeuren. Deze mogelijk partijpolitiek getinte kanttekening willen wij op een dag met een zo grote parlementaire eensgezindheid echter niet maken. De erkenning en waardering voor de veteranen, voor hun inzet en voor de door hen genomen risico's zijn unaniem. De overheid dient hiervoor materieel en immaterieel de verantwoordelijkheid te dragen en dat gebeurt na aanneming van dit voorstel. De fracties van 50PLUS en OSF zijn verheugd dat deze waardevolle erkenning vandaag en morgen tot een afronding komt.

©

foto R. (Roel)  Kuiper
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Kuiper (ChristenUnie):

Voorzitter. Men bedelft elkaar hier met felicitaties en ik doe daaraan graag mee. Ik feliciteer mevrouw Vlietstra en de initiatiefnemers van dit belangrijke initiatiefvoorstel.

Voorzitter. In mijn familie heeft het woord "veteraan" geen ingeburgerde klank, althans niet in de betekenis van "een gewezen militair die op vredesmissie is geweest". "De veteraan" is er echter wel. Mijn oudste broer heeft als beroepsofficier gediend voor UNIFIL, voor de VN, in Zuid-Libanon. Hoewel hij inmiddels actief is in het bedrijfsleven, is hij een veteraan. Hij heeft gelukkig geen bijzondere zorg nodig, maar de heer De Graaff van de PVV-fractie heeft wel een geweldige suggestie gedaan vandaag. Wat zou ik als senator hem graag een stuk land geven. Misschien moeten wij het IJsselmeer inpolderen om alle veteranen een stuk land te geven zoals men in het oude Rome gewoon was te doen. Het zou een geweldig blijk van waardering zijn als dat mogelijk was.

Wij doen het echter anders. Het is goed dat er waardering is voor de inzet van onze militairen en dat bij wet een zorgplicht wordt vastgelegd. Zeker nu Nederland actief is op vele buitenlandse missies kennen wij een heel legertje aan veteranen, waarvan mijn broer er dus een is. In andere westerse landen is al het nodige gedaan voor oorlogsveteranen. Het is goed dat wij dat ook doen en dat wij een samenhangend beleid voeren op dit gebied. Het verheugt onze fractie dat dit moment gekomen is. Ik stel twee vragen of misschien betreft het meer opmerkingen. Twee punten wil ik in elk geval nog in het midden brengen, al is het slechts ter onderstreping van een enkel punt dat al door een collega is genoemd.

Dit wetsvoorstel is na aanpassing op advies van de Raad van State ook een uitdrukkelijke poging om de versnippering aan regelingen op dit punt te overwinnen. Mijn vraag is in een wat andere formulering ook door collega Van Boxtel gesteld: in welke mate is dat na aanpassing van het wetsvoorstel nog echt het geval? Hoe denkt de minister daarover? Hoe denken de initiatiefnemers daarover? Is er nog huiswerk te doen na de aanvaarding van dit wetsvoorstel? Hoe ziet dat verhaal van de versnippering aan regelingen eruit? Zijn er nog nadere maatregelen te nemen om de samenhang in de uitvoering van het veteranenbeleid verder te verbeteren?

Het tweede punt gaat over die ruime definitie van "veteraan". Ook zij die in actieve dienst zijn, kunnen daaronder vallen. Ik maak daarover een enkele opmerking, ook omdat de Raad van State daarover een opmerking heeft gemaakt. Dat maakt het heel ruim: ook mensen in actieve dienst kunnen veteraan zijn. Volgens het gangbare taalgebruik is de veteraan steeds een gewezen militair. De initiatiefnemers stellen dat beslissend is dat ook de militair in actieve dienst met medische of psychische problemen die nazorg behoeven. Voor de militairen in actieve dienst bestaan echter al heel wat actieve regelingen, zoals de militaire geestelijke gezondheidszorg. Ik hoor graag een reflectie over het punt dat de militair in actieve dienst beslist binnen die definitie van veteraan moet vallen.

Al met al kan onze fractie zich heel goed vinden in dit voorstel. Ik feliciteer nogmaals de initiatiefnemers. Mijn fractie steunt dit wetsvoorstel, ook na de reactie in eerste termijn, zo is mijn verwachting.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 19.25 uur tot 19.30 uur geschorst.


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.