Memorie van toelichting - Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1997

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 25000 XV - Vaststelling begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 1997.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1997; Memorie van toelichting  
Document­datum 17-09-1996
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST16675
Kenmerk 25000 XV, nr. 2
Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1996–1997

25 000 XV

Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 1997

Nr. 2

MEMORIE VAN TOELICHTING

 
     

Blz.

   

Blz.

1.

 

Inleiding

2 6.

6.1.

Internationale Zaken

Inleiding

19

19

2.

 

Arbeidsmarkt

2

6.2.

Internationale Arbeidsorganisatie

20

 

2.1.

Inleiding

2

6.3.

Raad van Europa

20

 

2.2.

Financiering Arbeidsvoorziening

2

     
 

2.3.

Stroomlijning gesubsidieerde arbeid

5 7.

 

Departementsbeheer

21

 

2.4.

Experiment Marktverruiming in de

 

7.1.

Voorlichtingsbeleid

21

   

Schoonmaakbranche

6

7.2.

Onderzoeksbeleid

22

 

2.5.

Extra inspanningen voor langdurig werk-

 

7.3.

Wetgevingsbeleid

22

   

lozen

6

7.4. 7.5.

Subsidiebeleid Automatiseringsbeleid

23 24

3.

 

Sociale Verzekeringen

7

7.6.

Kwaliteitszorg publieke diensten

24

 

3.1.

Inleiding

7

7.7.

Administratieve-lastenverlichting op het

 
 

3.2.

Financiële aspecten als gevolg van het

   

terrein van SZW

25

   

wetsvoorstel OSV 1997

7

7.8.

Decentralisatiebeleid

26

 

3.3.

Geïntegreerd middelenbeheer

9

7.9.

Externe advisering

27

 

3.4.

Nieuwe arbeidsongeschiktheidsregeling

       
   

BIA

9 8.

8.1.

Financieel beheer

Algemeen

28

28

4.

 

Bijstand en voorzieningen

10

8.2.

Het beheer van ESF-gelden

29

 

4.1.

Bijstandsbeleid in 1997

10

8.3.

Kengetallen bij begroting en rekening

29

 

4.2.

Verbetering financieringssystematiek bijstand

11 9.

 

Misbruik en Oneigenlijk gebruik/

 
 

4.3.

Debiteurenbeleid

11

 

Handhaving

30

 

4.4.

Uitstroombevordering

11

9.1.

Algemeen

30

 

4.5.

Gegevensverificatie: Inlichtingenbureau

12

9.2.

Regelgeving

30

 

4.6.

Zelfstandigen

12

9.3.

Uitvoering en controle

31

 

4.7.

Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars

13

9.4.

Toezicht en opsporing

32

 

4.8.

Gehandicaptenvoorzieningen

13

9.5.

Administratieve en strafrechtelijke sancties

32

5.

 

Ontwikkelingen eerste- en tweedelijns-

 

9.6.

Overzicht financiële effecten van beleids-

 
   

toezicht

14

 

voornemens

33

 

5.1.

Inleiding

14

     
 

5.2.

Eerstelijnstoezicht (Arbeidsinspectie)

14 10.

 

Budgettaire kernontwikkelingen SZW

35

 

5.3.

Tweedelijnstoezicht (Toezicht)

17

10.1. 10.2. 10.3. 10.4.

Inleiding

Onderverdeling begroting 1997 Ontwikkeling van de uitgaven 1995–2001 Overzicht belangrijkste beleidsmatige

35 35 38

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

mutaties sinds begroting 1996

40

  • 1. 
    INLEIDING

In deze toelichting op de begroting wordt ingegaan op datgene dat in 1997 daadwerkelijk zal worden ondernomen in het kader van het beleid van het ministerie en dat leidt tot een beslag op de SZW-middelen. Daarbij is er een samenhang met de Sociale Nota die tegelijk met deze derde begroting van het huidige kabinet verschijnt. In deze nota wordt het beleid op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderbouwd, waarbij nadrukkelijk wordt ingespeeld op de maatschappelijke ontwikkelingen. In de Sociale Nota wordt aandacht besteed aan de institutionele vernieuwing: op de terreinen arbeidsmarkt, bijstand en sociale verzekeringen zijn wetsvoorstellen in voorbereiding of al aangenomen, die de uitvoeringsorganisatie beter moeten toerusten voor het bereiken van de werkgelegenheidsdoelstellingen.

Deze grote operaties krijgen ruime aandacht in het algemeen deel op de SZW-begroting. Omdat het een toelichting op de begroting betreft, gaat de aandacht vooral uit naar de financiële aspecten van de institutionele vernieuwing: financiering, bekostiging en begroting. Een terugkerend thema is het leggen van grotere nadruk op prestaties, in combinatie met een grotere beleidsverantwoordelijkheid van de uitvoeringsinstanties.

Deze rode draad is aan de orde voor de beleidsterreinen arbeidsmarkt, sociale verzekeringen en bijstandszaken die in de paragrafen 2 tot en met 4 worden behandeld. Daarna wordt het toezicht(sbeleid) ten aanzien van deze beleidsterreinen behandeld. Dit toezicht is het onderwerp van paragraaf 5. In paragraaf 6 komen enkele (financië le) internationale aspecten op het SZW-terrein aan bod. Ten slotte wordt ingegaan op het departementsbeheer (paragraaf 7), het financieel beheer (paragraaf 8) en het beleid ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik (paragraaf 9). In de laatste paragraaf is er aandacht voor de budgettaire kernontwikkelingen op het begrotingshoofdstuk SZW.

  • 2. 
    ARBEIDSMARKT

2.1.  Inleiding

Op drie terreinen van het arbeidsmarktbeleid treedt door een nieuw of gewijzigd wettelijk kader een belangrijke verandering op in de financiële aansturing: het arbeidsvoorzieningsbeleid, de sociale werkvoorziening en het door gemeenten uitgevoerde arbeidsmarktbeleid gericht op langdurig werklozen. Gemeenschappelijke hoofdlijn van de verschillende wijzigingen is een versterking van de relatie tussen de door het Rijk verschafte middelen en de door de verschillende organisaties te leveren prestaties. Hierdoor is het mogelijk de directe bemoeienis van het Rijk met de uitvoering van het beleid te beperken. In de afzonderlijke paragrafen zal nader op de verschillende voorstellen worden ingegaan.

Tevens wordt ingegaan op een nieuw initiatief om de werkgelegenheid voor langdurig werklozen te verruimen: het experiment marktverruiming in de schoonmaakbranche. Ten slotte zal worden ingegaan op de stand van zaken bij de regelingen voor extra werkgelegenheid voor langdurig werklozen.

2.2.  Financiering Arbeidsvoorziening

Nieuwe financiering: splitsing rijksbijdrage en kostentoedeling

Onder de voorwaarde, dat de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet,die in juni 1996 door de Tweede Kamer is aangenomen en nu voor behandeling bij de Eerste Kamer ligt, wordt aangenomen, komt er een andere financiering voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De huidige lumpsumverdwijnt. In plaats daarvan wordt de rijksbijdrage gesplitst in een basisbijdrage en een prestatiebijdrage. De basisbijdrage is bestemd voor de financiering van de basisdienstverlening (onder andere het geven van informatie en advies, de registratie van werkzoekenden en het bemiddelen naar vacatures) en overige wettelijke taken (onder andere het geven van ontslagvergunningen).

De prestatiebijdrage is bestemd voor de financiering van prestaties ten behoeve van moeilijk plaatsbare werkzoekenden en voor werkgevers ten behoeve van de vervulling van moeilijk vervulbare vacatures. In aanvulling op de prestaties gefinancierd uit de prestatiebijdrage zullen gemeenten en bedrijfsverenigingen extra trajecten voor moeilijk plaatsbare werkzoekenden inkopen uit het inkoopbudget dat hun ter beschikking is gesteld.

Over de dienstverlening die voor de basisbijdrage wordt geleverd en over de prestaties die voor de prestatiebijdrage worden geleverd vindt jaarlijks overleg plaats tussen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA).

Voor een onderbouwing van de voor de rijksbijdrage te leveren prestaties, maar ook voor het onderscheid binnen de rijksbijdrage tussen basis- en prestatiebijdrage, is het van belang inzicht te hebben in de kosten van de taken en producten. Dit vereist een adequate financiële administratie. Juist op dit punt moet de Arbeidsvoorzieningsorganisatie nog een aantal aanpassingen doorvoeren. Gelet op de bepalingen van de huidige Arbeidsvoorzieningswetis de administratie immers gebaseerd op uitgaven en verplichtingen en niet op kosten en output. Sinds enige tijd werkt de Arbeidsvoorzieningsorganisatie aan de omzetting van de huidige (comptabele) administratie naar een meer bedrijfseconomische administratie. De invoering van een baten-lastenstelsel heeft reeds plaatsgevonden. Inmiddels wordt gewerkt aan de aanpassing van de administratie aan het onderscheid tussen basis- en prestatiedienstverlening dat in het ondernemingsplan en de nieuwe wet wordt gehanteerd. Bij de voorbereiding van de begroting voor 1998 kan hiervan voor het eerst gebruik worden gemaakt.

De financiering zoals hiervoor beschreven, waarbij een verdeling in een basisbijdrage en een prestatiebijdrage wordt gemaakt, biedt goede perspectieven voor de ontwikkeling van doelmatigheidskengetallen om de prestaties van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie te kunnen beoordelen.

Overgangsjaar 1997

1 De som van de beheers- en beleids-uitgaven is hoger dan de rijksbijdrage. Dit is mogelijk omdat Arbeidsvoorziening ook andere inkomstenbronnen heeft, zoals de inkoopcontracten met sociale diensten en bedrijfsverenigingen, ESF-middelen en inkomsten uit betaalde dienstverlening. De beheersen beleidsuitgaven hebben dus niet alleen betrekking op de diensten die voor de Rijksbijdrage worden verricht, maar ook op de betaalde dienstverlening, de inkoop et cetera.

Het begrotingsjaar 1997 is te beschouwen als een overgangsjaar tussen twee wetgevingsregimes. De begroting en het beleidsplan voor 1997 van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zijn wat indeling en besluitvorming betreft nog gebaseerd op de oude wet. De voorbereiding van de begroting en het beleidsplan 1998, die begin 1997 van start gaat, zal op basis van de nieuwe wet plaats vinden. In het voorjaar van 1997 zullen de minister en het CBA voor het eerst overleggen over de hoofdlijnen van het beleid en over de te verwachten bedragen voor de basis- en de prestatiebijdrage voor 1998. Ook wordt daarbij besproken welke prestaties de arbeidsvoorzieningsorganisatie zal gaan leveren.

In de conceptbegroting 1997 van het CBA is (aan de inkomstenkant) de rijksbijdrage nog als één bedrag opgenomen. De beheersuitgaven zijn begroot op 823 miljoen gulden en de beleidsuitgaven op 596 miljoen gulden (inclusief ESF-middelen die naar derden worden doorgesluisd: 846 miljoen gulden)1. Bemiddelingsactiviteiten worden zowel uit beleids- als – voor wat de inzet van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie zelf betreft – de beheersbudgetten betaald.

Deze bedragen vormen slechts een ruwe indicatie van de wijze waarop in de toekomst de rijksbijdrage in een basis- en een prestatiebijdrage kan worden verdeeld. De beleidsuitgaven kunnen toegerekend worden aan de prestatiedienstverlening, echter ook een deel van de beheerskosten heeft betrekking op de prestatiedienstverlening. Vanaf het begrotingsjaar 1998 zal worden gewerkt met een vorm van integrale kostentoerekening, waardoor de kosten aan het type dienstverlening (basis- of prestatiedienstverlening) kunnen worden toegerekend. Ook is het dan mogelijk de kosten die gemaakt worden voor de betaalde dienstverlening te onderscheiden van de kosten voor de basis- en prestatiedienstverlening. Door de toepassing van deze methode van integrale kostentoerekening aan typen dienstverlening is het mogelijk de hoogte van de basisbijdrage en de prestatiebijdrage te ramen die correspondeert met een bepaald niveau van dienstverlening en van prestaties. In het Landelijk Beleidskader 1997 van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie staat, dat op basis van de ervaringen met de kostentoerekening naar productgroepen in het jaar 1995 en het eerste kwartaal 1996, het landelijk benodigd budget voor basisdienstverlening overeen komt met ca. 50% van het in totaliteit aan de RBA’s toegewezen aandeel in de rijksbijdrage. Voor 1997 wordt deze verdeling, ondanks het lagere budget, als indicatieve richtlijn aan de RBA’s meegegeven voor de opstelling van hun begroting.

Gedifferentieerde financiering

Differentiatie in de financiering van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie vindt plaats door de splitsing van de rijksbijdrage in de basis- en prestatiebijdrage. Maar ook doordat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie andere inkomstenbronnen heeft, zoals de bijdrage uit het Europees Sociaal Fonds, de inkomsten uit de inkoop door de G-19 gemeenten en de bedrijfsverenigingen, en de betaalde dienstverlening. In de ontwerpbegroting voor 1997 van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie worden de inkomsten uit de ESF-bijdrage geraamd op 360 miljoen gulden. Dit bedrag wordt grotendeels doorgesluisd naar derden.

De verwerving en besteding van de inkomsten uit de inkoop door de uitkeringsorganen verlopen via de onderhandelingen met de G-19 gemeenten en de bedrijfsverenigingen. 1997 is het tweede jaar dat de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en de uitkeringsorganen afspraken maken over de dienstverlening van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De prestaties die hierbij worden afgesproken, liggen in het verlengde van de landelijke afspraken die de Arbeidsvoorzieningsorganisatie met de minister van SZW maakt. Dit betekent dat de prestaties die de Arbeidsvoorzieningsorganisatie levert voor de inkoopgelden aanvullend zijn op de landelijke prestatietaakstelling. De inkomsten uit de contracten met de G-19 gemeenten en de bedrijfsverenigingen worden voor 1997 geraamd op 90 miljoen gulden.

De Arbeidsvoorzieningsorganisatie verricht daarnaast betaalde activiteiten voor gemeenten op basis van andere gemeentelijke inkomstenbronnen dan de inkoopbudgetten.

De inkomsten uit de betaalde dienstverlening, voor 1997 door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie geraamd op 110 miljoen gulden, zijn grotendeels afkomstig van individuele werkgevers.

Door de differentiatie in de financiering van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt haar rol als opdrachtnemer en contractpartij verder versterkt. De Arbeidsvoorzieningsorganisatie heeft daarbij te maken met meerdere partijen die als opdrachtgever en financier optreden, zoals de minister van SZW, de (G-19) gemeenten, de bedrijfsverenigingen, de brancheverenigingen en individuele werkgevers.

2.3. Stroomlijning gesubsidieerde arbeid

In de notitie Stroomlijning van gesubsidieerde arbeid1, een uitvloeisel van het Regeerakkoord, worden de hoofdlijnen geschetst van een herziene Wet Sociale Werkvoorziening(WSW) en de Wet Inschakeling Werkzoekenden(WIW). Het voorstel voor een herziene WSW is bij het parlement ingediend. De WIW zal naar verwachting in het najaar bij het parlement worden ingediend met het oog op in werkingtreding per 1 januari 1998.

HerzieningWSW

De herziening van de WSW betreft vooral de volgende onderdelen: een strakkere omschrijving van de doelgroep van de WSW, de invoering van een onafhankelijke indicatiestelling van kandidaat-werknemers, een verdere normalisering van de arbeidsverhouding en een wijziging van het bekostigingssysteem. In het huidige systeem neemt de gemiddelde vergoeding per arbeidsplaats af, als bij een gegeven WSW-budget op de begroting het aantal WSW-arbeidsplaatsen toeneemt. Door de groei van het aantal arbeidsplaatsen is de gemiddelde (reële) vergoeding per arbeidsplaats de afgelopen jaren gedaald. De herziening houdt ondermeer in dat bij de indicering niet alleen zal worden beoordeeld of de betrokkene op de WSW is aangewezen, maar ook zal worden vastgesteld hoe groot de arbeidshandicap is. Hiertoe zullen drie categorieën (licht, middel en zwaar) worden onderscheiden. In de nieuwe WSW zal de hoogte van de vergoeding per arbeidsplaats afhangen van de ernst van de handicap van de betrokken werknemer.

Na de inwerkingtreding van de herziene wet voert de minister van SZW jaarlijks overleg met de gemeenten over de taakstelling in relatie tot het beschikbare WSW-budget. Naar verwachting kunnen zo de problemen worden voorkomen die ontstaan door een lagere gemiddelde vergoeding per arbeidsplaats. In de herziene WSW wordt tevens de speciale WSW-dienstbetrekking gewijzigd in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. En ten slotte wordt de werkgeversrol bij het arbeidsvoorwaardenoverleg, tot nu toe vervuld door de Minister van SZW, overgedragen aan een representatieve werkgeversorganisatie.

De Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW)

De WIW komt in de plaats van de Jeugdwerkgarantiewet en de Banenpoolregeling. De WIW moet het gemeenten gemakkelijker maken langdurig werklozen en jongeren aan de slag te helpen. De WIW zal worden betaald als een brede doeluitkering vanuit het gemeentelijk Werkfonds. In het Werkfonds, dat wordt opgenomen in de begroting van SZW, wordt een groot aantal geldstromen samengevoegd. Dit betekent ten opzichte van de huidige situatie een aanzienlijke vereenvoudiging in de bekostiging.

Met de beschikbaar te stellen middelen kunnen gemeenten inspanningen financieren om jongeren en langdurig werklozen aan betaalde arbeid te helpen: scholing en activering, detacheringsplaatsen en werkervaringsplaatsen. Vergeleken met de huidige regeling ontstaat er meer bestedings-en beleidsvrijheid voor de gemeenten. Daarnaast wordt een sterkere relatie gelegd tussen prestatie en budget en worden de inspanningen meer gericht op de moeilijkste groepen.

Het kabinet acht het van groot belang dat de gemeenten als uitvoerders van de WIW nauw samenwerken met de uitvoerders van de Kamerstukken II, 1994/95, 24 347, nrs. 1–2.         Arbeidsvoorzieningsweten de Sociale-Verzekeringswetten. Daarom wordt in de WIW een algemene samenwerkingsbepaling opgenomen die vergelijkbaar is met overeenkomstige bepalingen in de nieuwe Algemene Bijstandsweten de Arbeidsvoorzieningswet.

2.4.  Experiment marktverruiming in de schoonmaakbranche

Op 1 juni 1996 is het Experiment marktverruiming in de schoonmaakbranchevan start gegaan. De doelstelling is een verruiming van de markt voor schoonmaakwerk door de vraag naar schoonmaakwerkzaamheden bij particulieren te vergroten. De nieuwe banen moeten ten goede komen aan langdurig werkloze bijstandsgerechtigden.

Werkgevers in de schoonmaakbranche krijgen een tegemoetkoming waardoor het mogelijk is om aan particulieren een uurprijs van vijftien gulden in rekening te brengen. De totale tegemoetkoming bedraagt 18 000 gulden per jaar per arbeidsplaats op basis van een 32-urige werkweek.

Het experiment is op 1 juni 1996 van start gegaan met pilots van zes maanden in drie gemeenten: Rotterdam, Eindhoven en Arnhem. Alle bedrijven die onder de CAO voor de schoonmaak- en glazenwassersbranche vallen, dus ook bedrijven die in andere gemeenten zijn gevestigd, kunnen deelnemen. Gedurende de pilotfase onderzoekt het ministerie van SZW de wijze waarop aan de vraag- en de aanbodzijde wordt gereageerd, zodat duidelijk wordt of en hoe landelijke invoering van het experiment mogelijk is. Tevens is een onderzoek gaande, dat inzicht moet geven in de lange-termijnperspectieven (en de daaraan gekoppelde condities) hoe de markt van de dienstverlening in en rond het huis structureel kan worden gemaakt.

2.5.  Extra inspanningen voor langdurig werklozen

40 000-banenregeling

De arbeidsplaatsen in het kader van de 40 000-banenregeling worden tot stand gebracht in de sector zorg en in de gemeentelijke sfeer.

In het voorjaar van 1996 is de 40 000-banenregeling voor de gemeenten gewijzigd, waardoor in aanvulling op de 31 gemeenten die reeds participeerden, extra arbeidsplaatsen ook aan 17 middelgrote gemeenten met relatief grote sociaal-economische problemen zijn toegewezen. Voor de zorgsector zijn extra banen toegewezen aan met name ziekenhuizen, verpleegtehuizen, verzorgingstehuizen, thuiszorg en gehandicaptenzorg. In 1996 zijn daar nog aan toegevoegd de maatschappelijke opvang en de jeugdzorgvoorzieningen.

Het streven is gericht op realisatie van in totaal 20 000 arbeidsplaatsen aan het eind van dit jaar. Eind 1997 zal dit moeten zijn opgelopen tot 30 000 arbeidsplaatsen en eind 1998 tot 40 000 arbeidsplaatsen.

Experimenten met inzet van uitkeringen

In 1995 is de Subsidieregeling experimenten activering van uitkerings-geldentot stand gekomen. De regeling moet de kansen van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt vergroten. Hiervoor wordt hun uitkering ingezet.

Op grond van deze regeling hebben gemeenten en instellingen (zoals uitzendbureaus en werkgeversorganisaties, bedrijfssectoren en arbeidsbureaus) voorstellen ingediend om met rijkssubsidie werkgelegenheidsex-perimenten voor langdurig werklozen uit te voeren. In totaal 63 experimenten zijn goedgekeurd.

Experimenten met behoud van uitkering

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Algemene bijstandswet(nAbw) op 1 januari 1996 is het experimenteerartikel 144 van kracht geworden. Dit artikel biedt daartoe aangewezen gemeenten de mogelijkheid om bij wijze van experiment af te wijken van enkele bepalingen van de nAbw. Het doel is vergroting van de effectiviteit van de activerende werking van de nAbw. Deze gemeenten krijgen de mogelijkheid om langdurig werklozen met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt, met behoud van uitkering, maatschappelijk nuttige activiteiten te laten verrichten. Deze activiteiten kunnen deel uitmaken van een individueel traject naar de arbeidsmarkt. Deelname aan deze activiteiten kan bovendien sociale uitsluiting en isolement voorkomen.

Gemeenten kunnen om een aanwijzing te krijgen, hiertoe een aanvraag indienen. Medio 1996 hadden ca. 40 gemeenten een dergelijke aanvraag ingediend. Inmiddels zijn reeds enkele aanvragen goedgekeurd. Gemeenten hebben tot 1 januari 1997 de tijd om aanvragen in te dienen.

  • 3. 
    SOCIALE VERZEKERINGEN

3.1.  Inleiding

De operaties in de sociale verzekeringen, zoals premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheid, de herziening van de uitvoeringsorganisatie en de invoering van de Algemene Nabestaandenwet, betekenen behalve de directe financiële effecten ook veranderingen in de organisatie van het budgettaire proces in de sociale zekerheid. Dit laatste betreft het financiële proces bij uitvoeringsorganen, administratieve aspecten zoals fondsbeheer en verantwoording, en nieuwe regelingen die uit de begroting worden gefinancierd.

Hieronder zal op deze veranderingen worden ingegaan. Het volumebeleid in de sociale zekerheid wordt in de Sociale Nota nader toegelicht.

3.2.  Financiële aspecten als gevolg van het wetsvoorstel OSV 1997

Het fondsbeheer

In de huidige uitvoeringsorganisatie worden de centrale fondsen beheerd door het TICA en de decentrale fondsen door de bedrijfsverenigingen. In de herziene uitvoeringsorganisatie zullen de bedrijfsverenigingen geen taak meer hebben. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de werknemersverzekeringen gaat over op het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (LISV). Hieronder vallen ook drie begrotings-gefinancierde regelingen: de Toeslagenwet(TW), de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)en de Wet Beperking Inkomensgevolgen Arbeidsongeschiktheidscriteria(Bia). Het LISV zal zowel de centrale als de decentrale fondsen beheren. Daarnaast is er de mogelijkheid van het instellen van sectorraden waarin werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers zitting hebben. Deze sectorraden hebben een adviserende rol.

De vaststelling van de uitvoeringskosten

De vaststelling van de uitvoeringskosten vindt in de nieuwe uitvoeringsorganisatie plaats langs twee wegen. Het College van Toezicht Sociale Verzekeringen (CTSV) dient voor zijn uitvoeringskosten ter goedkeuring een begroting in bij de minister van SZW, die vervolgens het budget vaststelt.

De uitvoeringskosten van het LISV en de Sociale Verzekeringsbank (SVb) worden gebudgetteerd door het CTSV. Daartoe dienen het LISV en de SVb ter goedkeuring een begroting in bij het CTSV. In de begroting van het LISV wordt rekening gehouden met de kosten van advisering en met enkele andere diensten die de sectorraden aan het LISV leveren. De sectorraden worden dus niet direct gebudgetteerd, maar indirect via het LISV. De uitvoeringskosten van de uitvoeringsinstellingen (UVI’s) vloeien voort uit contracten die jaarlijks met het LISV worden gesloten. In de contracten wordt het totale kostenbedrag opgenomen en wordt vastgelegd welke producten en diensten de UVI’s aan het LISV leveren. De resultaten van de contractonderhandelingen worden voordat het contract wordt afgesloten ter kennisgeving aan het CTSV voorgelegd. Dit betekent dat ook de uitvoeringskosten van de TW, de Wet BIA en de WAJONG, die via de rijksbegroting worden gefinancierd, op deze manier worden vastgesteld.

De begrotingscyclus

De uitvoeringskosten van het CTSV, de SVb en het LISV kunnen wijzigen als gevolg van omstandigheden die tijdens de begrotingsvoorbereiding niet te voorzien waren. Daarom is in deze begrotingscyclus geregeld dat het budget van de uitvoeringskosten kan worden verhoogd door middel van zogeheten suppletore begrotingen.

Ook de UVI’s hebben de mogelijkheid om bij sterk afwijkende omstandigheden aanvullende vergoedingen te vragen bij het LISV. Bijvoorbeeld als er sterke fluctuaties optreden bij de te leveren producten en diensten. In principe wordt echter uitgegaan van vaste tarieven die niet tussentijds worden aangepast.

De financiële verantwoording

Ook de financiële verantwoording wordt aangepast. Hoofdgedachte is dat het onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitgaven en de juistheid van de financiële verslaglegging daar plaatsvindt waar de uitgaven worden gedaan. Dit betekent dat de uitvoeringsinstellingen en de SVB hierover verantwoording afleggen.

De uitvoeringsinstelling en de SVB leggen jaarlijks na afloop van een boekjaar aan het CTSV verantwoording af over de (primaire) uitvoering van de sociale zekerheidswetten. Zij doen dit door middel van een afzonderlijke, naar wet verbijzonderde, verantwoordingsrapportage die is voorzien van een verklaring van rechtmatigheid door het bestuur van de uitvoeringsinstelling, dan wel de SVB.

Het LISV legt aan het CTSV verantwoording af over de rechtmatigheid van het beheer van de fondsen en de rechtmatigheid van de eigen uitgaven en ontvangsten. Het LISV doet dit door middel van een afzonderlijke, naar fonds verbijzonderde, verantwoordingsrapportage die is voorzien van een verklaring van rechtmatigheid.

Het CTSV stelt ten slotte een geïntegreerde financiële verantwoording op, verbijzonderd naar sociale zekerheidswet. Vervolgens verzorgt het CTSV een verklaring over de rechtmatigheid per wet en op landelijk niveau. Het geheel wordt aangeboden aan de minister van SZW. Over de inning van premies op landelijk niveau op grond van de Ziekenfondswet verzorgt het CTSV een rechtmatigheidsverklaring aan de Ziekenfondsraad. Bij de opstelling van de verklaring maakt het CTSV gebruik van de verklaringen, bevindingen en onderzoeken van de controle-instanties van de uitvoeringsinstellingen, het LISV, de SVb.

SWI

Belangrijk element van het Kabinetsbeleid is dat de uitvoerders van de werknemersverzekeringen, de sociale diensten en arbeidsbureaus beter gaan samenwerken. Om de samenwerking goed van de grond te tillen heeft het Kabinet een regiegroep van TICA, CBA en VNG ingesteld, de regiegroep Samenwerking Werk en Inkomen (SWI). Op basis van de adviezen van de regiegroep, zal het Kabinet in het begrotingsjaar 1997 de wijze van samenwerking tussen de drie uitvoeringsorganisaties nader invullen. De Sociale Nota, hoofdstuk 3, gaat in op de ontwikkelingen in de samenwerking en de rol die de regiegroep SWI hierbij speelt.

3.3.  Geïntegreerd middelenbeheer

Tot op heden werd steeds separaat naar de diverse geldstromen van de collectieve sector gekeken (met name rijk en sociale verzekeringen), ondanks het feit dat deze stromen een nauwe relatie met elkaar hebben. Door deze partiële benadering resulteert er - bedrijfsmatig bezien - voor de collectieve sector een sub-optimale uitkomst, in het bijzonder wanneer bij een normale rentestructuur gelijktijdig sprake is van uitzettingen met een korte looptijd en leningen met een lange looptijd. Bundeling van geldstromen en middelenbeheer van diverse onderdelen van de collectieve sector (rijk, centrale kassen van de sociale fondsen, andere zelfstandige bestuursorganen) maakt efficiency-winsten mogelijk. Ten eerste kan voor de collectieve sector als geheel een structureel rentevoordeel worden behaald en is minder vermogen nodig, doordat liquiditeiten binnen de collectieve sector worden gesaldeerd. Ten tweede treden schaal- en concentratievoordelen op doordat gelijksoortige activiteiten, die thans bij het rijk, de sociale fondsen en andere zelfstandige bestuursorganen apart worden verricht, worden geconcentreerd bij de schatkist.

De regering wil daarom dat de volksverzekeringsfondsen en de werknemersverzekeringsfondsen een rekening-courant-verhouding met het rijk aangaan, en zal tevens nagaan welke andere zelfstandige bestuursorganen daarvoor in aanmerking komen. Van belang is, dat de beheerders van genoemde fondsen zelf de volledige beschikkingsmacht over de liquide middelen behouden en evenmin wijziging wordt aangebracht in hun verantwoordingsverplichting. De regering zal daarom in goed overleg met de betrokken besturen nagaan hoe langs deze weg de rationalisering van het middelenbeheer in de collectieve sector tot stand kan worden gebracht.

3.4.  Nieuwe arbeidsongeschiktheidsregeling BIA

Om de gevolgen van de strengere WAO-herkeuringen voor oudere werknemers te beperken is op 21 februari 1996 de Tijdelijk Wet Beperking Inkomensgevolgen Arbeidsongeschiktheidscriteria (BIA) in werking getreden. Deze wet werkt terug tot en met 1 januari 1996.

Door de herbeoordeling volgens het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium (dat geldt sinds 1 augustus 1993) zal een deel van de arbeidsongeschikten de uitkering geheel of gedeeltelijk verliezen (of reeds hebben verloren). In de Wet Bia krijgen een aantal groepen, nadat de maximumduur van hun AAW/WAO-uitkering is verstreken, een vervolguitkering op grond van de WW. Het gaat hier meestal om mensen tussen 45 en 50 jaar die recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering hadden op het moment van de herbeoordeling.

Voorts zullen personen die op 31 december 1986 (de peildatum in het kader van de stelselherziening 1987) 35 jaar of ouder waren en toen reeds recht hadden op een AAW/WAO-uitkering en deze op het moment van herbeoordeling ontvingen, dankzij de Bia onmiddellijk in aanmerking komen voor een Bia-uitkering.

Ook personen die op 1 augustus 1993 vijftig jaar of ouder waren, en voor wie dus niet het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium gaat gelden, vallen onder de regeling. Indien zij bij een herbeoordeling vanaf die datum de arbeidsongeschiktheidsuitkering (gedeeltelijk) verliezen, krijgen zij na het verstrijken van de maximumduur van de WW recht op uitkering op grond van deze regeling.

Deze uitkering wordt niet aan een maximumduur gebonden, waardoor deze doorloopt tot de eerste dag van de maand waarin de betrokkene 65 jaar wordt.

De volgens de BIA te betalen uitkeringen en de kosten van de uitvoering van die wet worden ten laste gebracht van het Toeslagenfonds. Het Rijk voorziet het Toeslagenfonds van de nodige middelen.

  • 4. 
    BIJSTAND EN VOORZIENINGEN

4.1. Bijstandsbeleid in 1997

Op 1 januari 1996 is de nieuwe Algemene bijstandswet(nAbw) in werking getreden. De belangrijkste verandering in deze wet is de nieuwe normensystematiek. De nAbw kent nog maar drie landelijke basisnormen: 50 procent van het nettominimumloon voor alleenstaanden; 70 procent voor alleenstaande ouders; 100 procent voor gehuwden en samenwonenden. De gemeente kan de normen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders aanvullen met een toeslag. Daarvoor moet elke gemeente een eigen toeslagenbeleid ontwikkelen, dat moet worden neergelegd in een verordening. Behalve de zorg voor een juiste – rechtmatig verstrekte – uitkering, heeft de nieuwe Bijstandswet tot doel de instroom te beperken en de uitstroom de vergroten.

Met de invoering van de nAbw is de vernieuwing van de bijstand nog niet afgerond.

In de eerste plaats is bijzondere aandacht nodig voor de wijze van financiering van de bijstand. Deze financiering moet beter aansluiten bij de nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden en bij de doelstellingen van uitstroombevordering en fraudebestrijding. Gemeenten moeten een groter financieel belang krijgen bij een goede uitvoering van de bijstand. Ten slotte is voor het verbeteren van het financieel beheer van gemeenten extra aandacht nodig voor het debiteurenbeleid.

In de tweede plaats is uiteraard blijvende aandacht nodig voor uitstroombevordering en terugdringing van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bijstand. Vooral de verbetering van de gegevensuitwisseling speelt hierbij een rol.

Behalve uitstroombevordering, fraudebestrijding en verbetering van de financieringssystematiek, vereist een aantal andere onderdelen van het bijstandsbeleid bijzondere aandacht in 1997. Dit zijn onder meer: de inkomensvoorziening voor kunstenaars, het beleid voor zelfstandigen, de experimenten met inzet en behoud van uitkering, de kinderopvang, de aanpassingen in de gehandicaptenvoorzieningen.

De rol van de bijstand in de vernieuwing van de uitvoering van sociale zekerheid en arbeidsbemiddeling staat beschreven in de Sociale Nota. Ook de armoedebestrijding komt in deze nota uitgebreid aan bod.

4.2.  Verbetering financieringssystematiek bijstand

Op dit moment kunnen gemeenten 90 procent van de uitkeringslasten bij het Rijk declareren. De overige 10 procent financieren zij uit eigen middelen. Een dergelijke financiële verhouding is niet in overeenstemming met de nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden voor de bijstand. In de Invoeringswet Herinrichting Abwis daarom bepaald dat gemeenten vanaf 1999 de door hen verstrekte toeslagen uit eigen middelen moeten financieren. Het toeslagenbudget zal daarvoor geheel naar gemeenten worden overgeheveld. Tot 1999 kunnen gemeenten zowel 90 procent van de basisnormen als 90 procent van de verstrekte toeslagen bij het Rijk declareren. Deze overgangsbepaling berust op de afspraak in het bijstandsakkoord, dat gemeenten drie jaar de tijd krijgen om ervaring op te doen met de nieuwe normensystematiek en het verlenen van toeslagen.

De (wijze van) overheveling van het toeslagenbudget naar gemeenten krijgt dit begrotingsjaar bijzondere aandacht. Daarbij zullen de adviezen van de heroverwegingswerkgroep «Financieringssysteem algemene bijstandswet» een belangrijke rol spelen. Deze werkgroep heeft als taakopdracht om aanpassingsmogelijkheden van de Abw in kaart te brengen die kunnen leiden tot een vergroting van de budgettaire- en bestuurlijke beheersbaarheid, alsmede een doelmatiger uitvoeringsproces. Daaronder valt mede een onderzoek naar de mogelijkheden tot een vergroting van het belang dat gemeenten hebben bij het beheersen van het uitvoeringsproces.

4.3.  Debiteurenbeleid

Het aantal vorderingen van gemeenten op derden (cliënten, ex-cliënten en onderhoudsplichtigen waarop de bijstandsuitkering wordt verhaald) vertoont de laatste jaren een opgaande lijn als gevolg van de verplichting tot terugvordering en verhaal van bijstand door de gemeenten en de intensivering van het handhavingsbeleid, zoals bijvoorbeeld de verwerking van belastingsignalen. Het debiteurenbestand van gemeenten bestaat voor het grootste deel uit fraudeschulden. Deze ontwikkeling kan niet op zijn beloop worden gelaten.

Het kabinet heeft daarom het initiatief genomen om, samen met de gemeenten, te komen tot verruiming van het gemeentelijk incassobeleid en verbetering van de debiteurenadministratie. Ook kunnen gemeenten financieel worden geprikkeld tot een snellere inning van vorderingen. Dit gebeurt uiteraard in overleg met gemeenten. Veel is immers afhankelijk van de vormgeving van het uitvoeringsproces en de prioriteitsstelling binnen het gemeentelijk uitvoeringsbeleid.

Voorts vergemakkelijkt de Wet Boeten, Maatregelen, Terug- en Invordering Sociale Zekerheid1 de terugvordering. Deze wet treedt voor gemeenten op 1 januari 1997 in werking. De terugvorderingsprocedure wordt hiermee op een aantal punten ingrijpend gewijzigd. Zo wordt aan een terugvorderingsbesluit van het college van Burgemeester en Wethouders een executoriale titel verleend, waardoor gemeenten op eenvoudige wijze tot incasso kunnen over gaan.

4.4.  Uitstroombevordering

Uitstroombevordering is een wezenlijk onderdeel van de nAbw. Het is nog te vroeg om de effecten van de nieuwe wet op het bijstandsvolume, en dus op de bijstandsuitgaven, te kunnen meten. Gemeenten zijn volop bezig om – op grond van de nieuwe wet – het bestaande cliëntenbestand

Wet van 25 april 1996, Stb. 248.                       door te nemen en zogeheten trajectplannen op te stellen. Gemeenten proberen daarnaast de uitstroom te verbeteren door samen te werken met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en met de uitvoeringsinstellingen (zie hiervoor de Sociale Nota 1997).

Om het gemeentelijk activerings- en uitstroombeleid gestructureerd vorm te geven, stellen gemeenten uitstroomplannen op. Daarin wordt ook aangegeven hoe zij samenwerken met Arbeidsvoorziening. Het gaat hierbij om het tot stand brengen van een op de lokale maat toegesneden aanpak, waarbij rekening wordt gehouden met de eigen gemeentelijke problematiek en de kenmerken van het eigen klantenbestand. Het beleidsplan moet door de gemeenteraad worden vastgesteld. Daarmee wordt de lokale politiek expliciet aangesproken op de keuzes met betrekking tot het activeringsbeleid.

4.5.  Gegevensverificatie: Inlichtingenbureau

Belangrijke doelstelling van de nAbw is dat gemeenten de «toegang tot de bijstand» streng bewaken. Daartoe moeten zij de gegevens van de klanten grondig verifië ren. Op grond van de nieuwe wet zijn de mogelijkheden voor sociale diensten om gegevens in te winnen verruimd.

Voor gegevensverificatie en fraudebestrijding is het noodzakelijk dat gemeenten klantgegevens op juistheid kunnen controleren bij andere instanties, zoals de bevolkingsadministratie, de Belastingdienst, de uitvoeringsinstellingen en de studiefinanciering. Door de grote hoeveelheid te controleren data, is geautomatiseerde verwerking nodig. Om die reden is een standaardisatie van het berichtenverkeer dringend gewenst.

Om het gegevensverkeer te faciliteren hebben de VNG en het ministerie van SZW vergevorderde plannen ontwikkeld om een zogeheten Inlichtingenbureau in het leven te roepen, dat landelijk zal gaan opereren. In juni 1996 is in een bestuurlijk overleg met de VNG overeenstemming bereikt over de opzet van het bureau, dat onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten zal ressorteren, waarna de voorbereidingen van start zijn gegaan. Gemeenten kunnen gegevens van cliënten doorsturen naar het Inlichtingenbureau dat ze vergelijkt met de geregistreerde gegevens van andere instanties waarmee gemeenten op grond van artikel 122 nAbw gegevens mogen uitwisselen. De gemeenten ontvangen vervolgens binnen korte tijd bericht van het Inlichtingenbureau of de gegevens overeenstemmen. Voor gemeenten betekent dit zowel een verbetering als een sterke vereenvoudiging en versnelling van de gegevensuitwisseling.

Over het beheer van het Inlichtingenbureau en de financiering daarvan moeten nog nadere afspraken worden gemaakt met de VNG.

4.6.  Zelfstandigen

In 1996 wordt de bijstandverlening aan zelfstandigen geëvalueerd.

Bij de verhoging van het starterskrediet van 25 000 gulden naar 40 000 gulden in 1991 is deze evaluatie aan de Tweede Kamer toegezegd. De evaluatie bevat een kwantitatief onderzoek naar de effectiviteit van deze vorm van bijstandsverlening. Daarnaast richt de evaluatie zich op beleidsmatige aspecten. Centraal staat daarbij op welke manier de uitstroom van uitkeringsgerechtigden naar zelfstandig ondernemerschap bevorderd kan worden. Daarnaast worden de andere vormen van bijstandsverlening geëvalueerd: aan in financiële moeilijkheden verkerende maar wel levensvatbare bedrijven en aan oudere zelfstandigen of zelfstandigen die willen stoppen met werken. De evaluatie wordt betrokken bij het zelfstandigenbeleid van het ministerie. Ook wordt aandacht besteed aan de uitvoeringsproblemen rond bijstand aan zelfstandigen.

In de nota Werkdoor ondernemen1 zijn drie proefprojecten aangekondigd waarin met de wijze van advisering en begeleiding van onderne-

Kamerstukken II, 1994/95, 24 243, nr. 1.             mende werkzoekenden zal worden geëxperimenteerd. Deze projecten zullen in 1996 van start gaan. Zowel uit de evaluatie als uit de proefprojecten moeten aanbevelingen komen om de bijstandsverlening aan zelfstandigen te verbeteren. Deze zullen zo nodig en mogelijk in 1997 worden verwerkt in een aanpassing van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen.

4.7.  Wet inkomensvoorziening kunstenaars

Het Kabinet beoogt per 1 januari 1997 een aparte inkomensvoorziening voor kunstenaars in te voeren, de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK). Deze wet biedt kunstenaars de mogelijkheid gedurende maximaal vier jaar een rendabele beroepspraktijk op te bouwen. Als zij voor deze regeling kiezen, kunnen zij een uitkering voor levensonderhoud krijgen ter hoogte van 60 procent van de bijstandsnorm die op hen van toepassing is. Deze uitkering kunnen zij aanvullen met bijverdiensten tot 115 procent van de bijstandsuitkering, waarbij ze een forfaitair vastgesteld bedrag aan beroepskosten mogen aftrekken. Het opbouwen van de beroepspraktijk wordt onder meer mogelijk gemaakt doordat de kunstenaar niet verplicht is ieder passend werk te aanvaarden, zoals bij de bijstand gebruikelijk is.

Degene voor wie de regeling niet voldoende is om op eigen kracht een beroepspraktijk op te bouwen, kan gebruik maken van reeds bestaande mogelijkheden op het gebied van scholing, individuele trajectbegeleiding, arbeidsbemiddeling en werkervaringsplekken. Daarnaast ontwikkelt het ministerie van OC&W een beleid gericht op het verruimen van de (arbeids)markt voor kunstenaars en op de individuele begeleiding van kunstenaars naar een zelfstandige beroepspraktijk.

Indien kunstenaars geen gebruik maken van de WIK, maar een beroep doen op de Abw, dan gelden voor hen – net als voor iedere bijstandsgerechtigde – de arbeidsverplichtingen van de Abw. Een evaluatie van de WIK zal ongeveer vier jaar na inwerkingtreding van de wet gereed zijn.

4.8.  Gehandicaptenvoorzieningen

Sinds 1994 zijn gemeenten verplicht om op basis van de Wet Voorzieningen Gehandicapten(WVG), woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen te verlenen aan gehandicapte inwoners. De WVG is onderdeel van een herstructurering van het voorzieningenstelsel. De directe aanleiding hiervan was dat gehandicapten van 65 jaar en ouder recht moesten krijgen op voorzieningen die voorheen op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet(AAW) werden verstrekt aan gehandicapten onder de 65 jaar.

De WVG is gedecentraliseerd en biedt gemeenten mogelijkheden maatwerk te leveren. De openeinde financiering van de AAW is vervangen door een meerjarig vastgestelde toevoeging aan het Gemeentefonds. Deze loopt op van 771 miljoen gulden in 1994 tot circa 1,2 miljard gulden vanaf 1997.

De WVG wordt drie keer geëvalueerd: na één, drie en zes jaar. Uit de eerste evaluatie bleek een aanzienlijke onderbesteding van het WVG-budget in 1994. Op basis van het Kabinetsstandpunt Evaluatie WVG1 is de eigenbijdrageregeling aangepast ten gunste van de gehandicapten. De mogelijkheden van gemeenten tot het vragen van eigen bijdragen zijn beperkt; slechts als een gehandicapte inwoner een inkomen heeft boven anderhalf maal de bijstandsnormering, kan de gemeente een beperkte eigen bijdrage vragen. Deze mag de zogeheten WVG-draagkracht van de gehandicapte niet overschrijden.

Per 1 januari 1996 is de doelgroep van de WVG uitgebreid met bewoners van AWBZ-instellingen die op grond van de «Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen» recht hebben gekregen op WVG-

Kamerstukken II, 1995/96, 24 170, nr. 5.             vervoersvoorzieningen. Hiervoor heeft het ministerie een tijdelijke bijdrageregeling ontworpen, die middelen verschaft aan gemeenten die één of meer AWBZ-instellingen binnen hun grenzen hebben. Een deel van de kosten wordt gefinancierd door in 1997 eenmalig een bedrag van 30,8 miljoen gulden te lichten uit het Gemeentefonds.

De tweede WVG-evaluatie moet uitwijzen of na 1997 overheveling van de benodigde middelen voor de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingennaar het Gemeentefonds mogelijk is. In het najaar 1997 wordt de tweede evaluatie naar de Tweede Kamer gestuurd.

  • 5. 
    ONTWIKKELINGEN IN HET EERSTE- EN TWEEDELIJNS-TOEZICHT

5.1.  Inleiding

Na de herinrichting van het ministerie van SZW per 1 januari 1995 is er – naast de functies beleid en uitvoering – een zelfstandige toezichtfunctie gecreëerd met eigen organisatorische eenheden: de Arbeidsinspectie en de directie Toezicht.

Het eerstelijnstoezicht wordt uitgeoefend door de Arbeidsinspectie. Dit type toezicht richt zich direct op arbeidsorganisaties, en heeft drie kernfuncties: – de controle op de toepassing van de wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsmarkt; – het gericht volgen en in beeld brengen van de uitvoering van beleid; – het signaleren, op basis van deze gegevens over de uitvoering, van onduidelijkheden of onvolkomenheden in het beleid en de regelgeving.

Het tweedelijnstoezicht wordt uitgevoerd door de directie Toezicht. Het gaat om de volgende taken:

– het vergaren van toezichtinformatie;

– het toetsen van toezichtinformatie aan normen;

– als een negatief oordeel aan de uitvoerder te wijten is, maatregelen nemen om herhaling te voorkomen; als het negatieve oordeel aan de wet- en regelgeving ligt, een signaal afgeven aan de verantwoordelijke voor het beleid;

– het vaststellen of maatregelen het beoogde effect hebben gehad.

Dit toezicht richt zich op de (zelfstandige) bestuursorganen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van wet- en regelgeving. Voorbeelden hiervan zijn het toezicht op de door de gemeenten in medebewind uitgevoerde wetgeving (zoals de Algemene Bijstandswet), het toezicht op de Arbeidsvoorzieningsorganisatie (arbvowet) en het toezicht op het College voor toezicht sociale verzekeringen (CTSV).

Hierna wordt op de ontwikkeling van zowel het eerste- als tweedelijns-toezicht ingegaan.

5.2.  Eerstelijnstoezicht (Arbeidsinspectie)

Toezicht op arbeidsomstandigheden

De laatste jaren zijn belangrijke veranderingen doorgevoerd in de arbeidsomstandigheden- en ziektewetgeving. Zo zijn werkgevers verplicht een risico-inventarisatie en -evaluatie op te stellen en moeten ze zich aansluiten bij een gecertificeerde arbodienst. Met de forse veranderingen in de ziektewetgeving worden werkgevers nadrukkelijker geconfronteerd met hun eigen arbeidsomstandighedenbeleid. Voor de Arbeidsinspectie biedt dit de mogelijkheid effectiever te opereren en zich te concentreren op misstanden.

Indicatoren voor de Arbeidsinspectie voor een voldoende niveau van arbeidsomstandigheden zijn:

– relatief lage ongevallencijfers;

– relatief laag ziekteverzuim;

– relatief lage WAO-toetreding;

– geringe arboproblematiek;

– aansluiting bij een gecertificeerde arbodienst;

– het ontbreken van signalen (bijvoorbeeld klachten) die op misstanden wijzen.

Als bedrijven op grond van deze indicatoren goed scoren, volstaat de Inspectiedienst met beperkte steekproeven per branche en bij bedrijven met inspecties in de vorm van een quick scan. In alle branches blijft de Arbeidsinspectie haar signaleringsfunctie uitoefenen.

Vanaf 1996 is de Arbomonitor gestart, waarbij de situatie die door inspecteurs in de bedrijven wordt aangetroffen op het gebied van arbeidsomstandigheden meer systematisch in kaart wordt gebracht.

De criteria voor het starten van een onderzoek naar klachten-, ongevallen- of beroepsziekten worden waar nodig verruimd, zeker in de sectoren waar de inspectie zich beperkt tot quick scans. Op die wijze krijgt het ministerie immers indicaties over de werking van het arbozorgsys-teem.

De Arbeidsinspectie voert de aandacht voor risicogroepen op. Hierbij moet gedacht worden aan:

– bedrijven met bijzondere beroepsrisico’s;

– nieuwe arbeidssituaties (thuiswerk; uitbesteding en onderaanneming, kinderarbeid en uitzendarbeid);

– knoeiende bedrijven en sectoren met misstanden en slechte arbeidsomstandigheden.

Toezicht op arbeidsmarkt

De preventie van illegaal werk geschiedt branchegewijs: in vooraf geselecteerde branches is naleving van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) een vast punt van aandacht voor alle inspecteurs. Deze preventieve aanpak levert informatie op voor de eigen opsporingsambtenaren en geeft inzicht in het voorkó men van illegale tewerkstelling.

Toezicht op arbeidsverhoudingen

Gedetailleerde regelgeving belemmert zelfwerkzaamheid in bedrijven en maakt het leveren van maatwerk moeizamer. De regelgeving binnen het departement beoogt dan ook vooral kaders te scheppen. Op het terrein van de arbeidsverhoudingen is die lijn al eerder ingezet, en met de inwerkingtreding van de Arbeidstijdenwetnog versterkt. Sociale partners hebben de ruimte gekregen om binnen de kaders van de wet eigen afspraken te maken.

Voor de Arbeidsinspectie betekent dit dat vergunningsverlening, ook vanuit de Rijtijdenwet, een minder prominente plaats inneemt en dat handhaving pas aan de orde is als de kaders worden overschreden.

De Arbeidsinspectie informeert de minister en de beleidsafdelingen van het ministerie over haar bevindingen in bedrijven en instellingen. Dat kan onder andere betrekking hebben op de effectiviteit van de wetgeving en op knelpunten in de uitvoering, alsmede andersoortige afspraken (bijv. met sociale partners). De bevindingen van de Arbeidsinspectie leiden tot informatieproducten, die door de beleidsafdelingen en de bewindslieden worden gebruikt in de beleidsontwikkeling. Belangrijke momenten zijn ook in 1997 weer het voorjaarsoverleg en het najaarsoverleg, waarbij nagegaan wordt in hoeverre uitvoering is gegeven aan eerder gemaakte afspraken. Het monitorprogramma voor 1997 zal eind 1996 worden vastgesteld.

OpsporingsmethodenArbeidsinspectie

De opsporingsbevoegdheden van de Arbeidsinspectie volgen uit de Arbowet, de Wet Arbeid Vreemdelingen, de Arbeidsvoorzieningswet, de Arbeidstijdenweten de Wet Economische Delicten. Het gaat onder meer om het verhoren van getuigen en verdachten, de inbeslagname van zaken die tot bewijs kunnen dienen, het binnentreden in bedrijfsruimten en het vaststellen van de identiteit van getuigen en verdachten. Deze door de Arbeidsinspectie gehanteerde opsporingsmethoden voor het opmaken van een procesverbaal, die uitsluitend plaatsvinden onder regie van het Openbaar Ministerie, zijn in de rapportage van de Enquêtecommissie Opsporingsmethoden niet ter discussie gesteld. Wel wordt naar aanleiding van het commissierapport onder leiding van het ministerie van Justitie de afstemming van het functioneren van diverse Bijzondere Opsporingsdiensten, waaronder de Arbeidsinspectie, bezien.

In een aantal gevallen maakt de Arbeidsinspectie ook gebruik van bevoegdheden genoemd in het Wetboek van Strafvordering. Deze bevoegdheden worden uitsluitend gehanteerd bij opsporingsonderzoeken waarbij het OM het voortouw heeft, zoals die van de Regionale Interdisciplinaire Fraudeteams (RIF’s) in de vier grote steden.

De Arbeidsinspectie continueert de samenwerking met andere diensten zoals de FIOD, de Belastingdienst, uitvoeringsinstellingen en politie. Vooral bij de fraudeopsporing is dit belangrijk, omdat er vaak een samenloop van overtredingen is: van de Vreemdelingenwet, sociale verzekeringswetten, de Belastingwet. Bovendien doet het criminele circuit bij sommige bedrijven zijn intrede. Een goede gegevensuitwisseling is uiteraard cruciaal. Als eerste stap is met bedrijfsverenigingen en belastingdienst een convenant gesloten om tot een adequate uitwisseling van gegevens te komen.

De inzet en doeltreffendheid van de Arbeidsinspectie wordt voor een belangrijk deel bepaald door de samenwerking met Openbaar Ministerie en politie. Hun prioriteitsstelling bepaalt grotendeels de mogelijkheden voor optreden.

Kwaliteit van de bedrijfsvoering

Een optimalisering van het functioneren van de Arbeidsinspectie vraagt om een goede bedrijfsvoering. Door middel van integrale kwaliteitszorg wordt de komende jaren extra aandacht besteed aan het beheer. Kernbegrippen zijn hier:

– sturing op output;

– klantgerichtheid;

– kwaliteitsborging.

De besturingsfilosofie van het departement gaat uit van «sturen op afstand en op hoofdlijnen». Dit betekent dat het accent wordt verlegd van sturing op input naar sturing op output (prestaties tegen bepaalde kosten). Om de efficiëncy te verbeteren wordt ook gestuurd op de verhouding tussen input en output (kosten per eenheid product). De Arbeidsinspectie zal in 1997 proefdraaien met outputsturing. Dat betekent dat soorten producten goed worden afgebakend, de bijdrage van die producten aan de doelen van het departement worden gemeten (prestatie-indicatoren) en de kosten per eenheid product worden bepaald.

In de Memorie van Toelichting op de begroting 1998 zullen de eerste resultaten hiervan worden gepresenteerd.

De Arbeidsinspectie wil een dienst zijn die klantgericht opereert. Alle klantcontacten zijn geïnventariseerd, en vanaf 1997 zal de tevredenheid van de klant worden gemeten. De resultaten hiervan zullen eveneens bij de volgende rijksbegroting worden gepresenteerd.

5.3. Tweedelijnstoezicht (Toezicht)

Ontwikkelingen

Over de in het kader van toezicht in 1995 verrichte activiteiten is verslag gedaan in bijlage 15.

Het tweedelijnstoezicht vindt plaats in een veld dat volop aan verandering onderhevig is. Belangrijke ontwikkelingen zijn, naast de per 1 januari 1996 in werking getreden nieuwe Algemene Bijstandswet, de nieuwe Arbeidsvoorzieningsweten de nieuwe Organisatiewet Sociale Verzekeringen, die naar verwachting per 1 januari 1997 van kracht worden.

Parallel hieraan zijn ontwikkelingen gaande die moeten leiden tot een betere samenwerking in de regio tussen de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, de gemeenten en de sociale-verzekeringsorganen. In het SWI-project wordt in 1996 verder gewerkt aan de uitbouw en verdieping van de samenwerking tussen deze bestuursorganen.

De gewijzigde en nog te wijzigen wet- en regelgeving en het ontstaan van samenwerkingsverbanden zullen van invloed zijn op de wijze waarop in 1997 het toezicht gestalte krijgt. Bij het inrichten van het toezicht zal aandacht worden besteed aan: – de toezichtbaarheid van de nieuwe wet- en regelgeving, teneinde vooraf te beoordelen of efficiënt en effectief toezicht op de uitvoering mogelijk is; – aspecten van doelmatigheid en doeltreffendheid, naast het rechtmatigheidsaspect. Bij doelmatigheidstoetsing speelt met name de operationalisering van open normen. Zowel onderzoek naar onderdelen van de onder toezicht staande organisaties, als algemeen onderzoek naar de wijze van toetsing van open normen, staan op het programma; – het verder in de praktijk brengen van het concept van getrapt toezicht. In 1996 zijn de eerste stappen gezet in de ontwikkeling van normen voor dit toezicht. Het gaat onder meer om de eisen aan verantwoordingsinformatie, begrotingen, jaarplannen en jaarverslagen die de onder toezicht staande organisaties leveren. Die normen zullen in 1997 worden ingevoerd en waar nodig worden aangepast aan de praktijk; – de wijze waarop de uitvoering zal worden getoetst. Deze toetsing zal een verantwoorde mix moeten zijn van inhoudelijke toetsen (aan de hand van wettelijke normen), systeemtoetsen (op processen) en outputtoetsen (aan de hand van verantwoordingsinformatie).

Bij de vormgeving van dit alles spelen zaken als zelfsturing door bestuursorganen, kwaliteitszorgsystemen bij bestuursorganen, single auditen single informationeen grote rol. Een belangrijke voorwaarde is dat de ministeriële verantwoordelijkheid gewaarborgd blijft.

Daarom moeten normen, indicatoren en methodieken ontwikkeld worden voor risicoanalyse, single audit, doelmatigheid en doeltreffendheid, kwaliteitszorgsystemen, zelfsturing en onderzoek. Tevens zal aandacht besteed worden aan toezicht op processen die over verschillende actoren lopen, zoals uitstroombeleid in de sociale zekerheidssector en de samenwerking tussen gemeenten en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

De eerste aanzetten daartoe zijn in 1996 gedaan. Gezien de veelheid aan onderwerpen is afronding van het hoofdkader van beleid in 1997 niet voorzien. Een adequate vormgeving van het tweedelijnstoezicht vergt tijd en is bovendien een zaak van permanent onderhoud.

Toezicht op gemeenten

In het toezicht op de wet- en regelgeving ligt in 1997 het accent op twee sporen. Ten eerste zal intensief onderzoek plaatsvinden naar de actuele stand van zaken in de uitvoering van regelgeving. Ten tweede zal het onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitvoering – inclusief het financiële facet – efficiënter en effectiever worden ingericht.

In de onderzoeken naar de actuele uitvoering, ligt de nadruk op de ontwikkelingen in de uitvoering van de nieuwe Algemene Bijstandswet. Een helder en actueel beeld van de uitvoering in afzonderlijke gemeenten draagt bij aan een goed landelijkbeeld. Bovendien geven de onderzoeken gemeenten de gelegenheid tijdig kennis te nemen van eventuele tekortkomingen in hun uitvoering, zodat ze eerder dan voorheen kunnen bijsturen.

Voor het rechtmatigheidsonderzoek worden de nu ontwikkelde systemen van risicoanalyse van de uitvoering en kengetallen verder geoperationaliseerd. Hierdoor zal het toezicht gerichter op vooraf aangewezen risico’s voor de wetshandhaving in de uitvoering kunnen toetsen, en terughoudender opereren waar zich minder risico’s voordoen. Daarnaast wordt de signaleringsfunctie van het toezicht gesystematiseerd, zodat relevante ontwikkelingen in de uitvoering snel in beeld komen.

Het toezicht op de arbeidsvoorzieningsorganisatie

In juni 1996 is de Tweede Kamer akkoord gegaan met de nieuwe arbvowet, die naar verwachting op 1 januari 1997 in werking zal treden. De belangrijkste wijzigingen waar het toezicht op moet inspelen:

  • de nieuwe wet stelt naast rechtmatigheid ook eisen aan de doelmatigheidvan de uitvoering;
  • de nieuwe wet verplicht de arbeidsvoorzieningsorganisatie een kwaliteitszorgsysteem te ontwikkelen en in te voeren;
  • de basisfinanciering van de arbvo-organisatie wordt aangevuld met vormen van prestatiefinanciering. Ook wordt inkoop door gemeenten en bedrijfsverenigingen bij de arbvo-organisatie mogelijk. Beide ontwikkelingen dwingen de arbeidsvoorziening tot ingrijpende veranderingen in de administratieve organisatie en interne controle;
  • het CBA krijgt expliciet de taak toezicht te houden op de RBA’s. SZW zal voor 1 januari 1997 een toezichtsplan opstellen, dat de inrichting van het SZW-toezicht op de arbvo-organisatie verduidelijkt. In 1997 zal naast de toetsing van de verantwoordingsinformatie van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie in ieder geval dieper worden ingegaan op de implementatie van het kwaliteitszorgsysteem, de uitvoering van het ESF en de opbouw van het toezicht voor het CBA op de RBB’s.

Het toezicht van SZW op het CTSV

Het kabinet wil de op 1 januari 1995 in werking getreden nieuwe Organisatiewet Sociale verzekeringen(nOSV) per 1 januari 1997 vervangen (het wetsvoorstel OSV 1997). Ook voor het toezicht op de uitvoering van de sociale verzekeringen heeft dit de nodige gevolgen. Voor de operationalisering van het toezicht zijn voorts de aanbevelingen in het rapport «Heel het Radarwerk» (cie. Van Zijl) van belang. Heldere afspraken over communicatie en coördinatie tussen het ministerie en het CTSV,

afstemming van toezichtsbenaderingen en functie en inhoud van de rechtmatigheidsverklaringen zijn zaken die met voorrang aan de orde moeten komen.

In een brief van 23 april 1996 aan de Tweede Kamer heeft het kabinet een aantal nadere overwegingen gegeven ten aanzien van de vormgeving van toezicht op de sociale verzekeringen. Op hoofdlijnen is het beleid als volgt ingericht:

  • het toezicht op de sociale verzekeringen blijft in handen van een onafhankelijk toezichtorgaan: het College van toezicht sociale verzekeringen (CTSV);
  • het CTSV heeft tot taak de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering te controleren en waar nodig corrigerende maatregelen te treffen (corrigerend toezicht);
  • de minister van SZW houdt toezicht op het CTSV;
  • de verantwoordingslijn tussen CTSV en minister van SZW wordt verhelderd;
  • de algemene bevoegdheid van het CTSV om vast te stellen welke besluiten van uitvoeringsorganisaties ter goedkeuring aan het CTSV moeten worden voorgelegd en welke ter kennis van het CTSV moeten worden gebracht, gaat over naar de minister;
  • de regelgevende bevoegdheid van het CTSV wordt beperkt tot het stellen van die regels die noodzakelijk zijn voor het adequaat kunnen uitoefenen van toezicht;
  • de informatietaak van het CTSV gaat over naar het LISV (werknemersverzekeringen) en de Sociale Verzekeringsbank (volksverzekeringen).

Deze visie is nader uitgewerkt in het wetsvoorstel OSV 1997.

In de loop van 1997 wordt een toezichtsplan, dat het toezicht vanuit SZW op het CTSV uitwerkt, opgesteld. Naast toetsing van de reguliere verantwoordingsproducten zal in het bijzonder gekeken worden naar: – de wijze waarop het CTSV toeziet op de invoering van de OSV 1997

door de betrokken organisaties; – de wijze waarop het CTSV de eigen organisatie inricht op het nieuw vorm gegeven wettelijke takenpakket.

Het toezicht van SZW op keurende instanties op het gebied van arbeidsomstandigheden

De minister van SZW houdt toezicht op door hem aangewezen keurende instanties op het gebied van arbeidsomstandigheden. Het betreft hier in de meeste gevallen privaatrechtelijke instellingen, die voor de uitvoering van de desbetreffende taak de status van Zelfstandig Bestuurs Orgaan (ZBO) hebben gekregen.

In 1996 is een toezichtplan gemaakt dat het kader aangeeft voor het toezicht op de instanties die door de minister zijn aangewezen om de in de EU-richtlijnen geregelde keuring of certificatie uit te voeren (de notified bodies).

  • 6. 
    INTERNATIONALE ZAKEN

6.1. Inleiding

Nederland is in de eerste helft van 1997 voorzitter van de Europese Unie. In de Sociale Nota wordt ingegaan op de inhoudelijke accenten, de agenda en de te organiseren Informele Sociale Raad en themaconferenties. Hierna worden enkele concrete internationale aspecten op het SZW-terrein besproken, die ò f voortvloeien uit toezeggingen aan de Tweede Kamer òf financiële raakvlakken hebben.

6.2.  Internationale Arbeidsorganisatie

Tijdens de Internationale Arbeidsconferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), die in juni 1997 zal plaatsvinden, zijn de te behandelen onderwerpen: commerciële arbeidsbemiddeling, contractarbeid en werkgelegenheid in het midden- en kleinbedrijf.

Het Nederlandse beleid terzake is gebaseerd op de uitgangspunten, zoals aangegeven in de brief d.d. 8 mei 19951. Zoals gebruikelijk zal tijdens de conferentie EU-beraad over deze onderwerpen plaatsvinden met als doel tot eensluidende EU-standpunten te komen. In verband met het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie zal Nederland tijdens de conferentie van 1997 dit overleg voorzitten.

Mede naar aanleiding van de sociale top van Kopenhagen is de discussie over een stringentere naleving van fundamentele arbeidsnor-men (inclusief een verbod op kinderarbeid) in IAO-verband weer hoog op de agenda komen te staan. Kinderarbeid is één van de hoofdthema’s van de Internationale Arbeidsconferenties van juni 1998 en juni 1999. Doel van deze conferenties is de totstandkoming van een nieuw verdrag gericht op een verbod van de meest uitbuitende vormen van kinderarbeid.

Verder organiseert het Ministerie van SZW, in samenwerking met het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking en de IAO, van 25 tot 28 februari 1997 een internationale conferentie over kinderarbeid. De voorlopige titel van de conferentie is «Combatting child exploitation; a global challenge». Doel van de conferentie is een impuls te geven aan de mondiale discussie over maatregelen tegen uitbuitende vormen van kinderarbeid.

6.3.  Raad van Europa

Begin 1996 heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa het zogenaamde Collectieve Klachtenprotocolen de herziening van het Europees Sociaal Handvest(ESH) vastgesteld. Het Collectieve klachtenprotocolis een aanvullend protocol bij het ESH, dat voor bepaalde groepen – zoals werkgevers- en werknemersorganisaties en bepaalde (andere) belangenverenigingen – de mogelijkheid creëert om bij de Raad van Europa een klacht in te dienen wegens ontoereikende toepassing van het ESH. Momenteel worden de bekrachtigingsmogelijkheden voor Nederland onderzocht, waarna het ratificatietraject kan worden gestart.

Aanleiding voor de herziening van het ESH was het besef dat het «oude» ESH uit 1961, niet meer volledig voldeed aan de verwachtingen van deze tijd. De laatste decennia zijn er veranderde inzichten op sociaal terrein ontstaan waarmee de internationale regelgeving gelijke tred moet houden. Daardoor ontstond een groeiende behoefte aan actualisering van de ESH-bepalingen. Behalve geactualiseerd is het ESH ook uitgebreid. Zo zijn acht artikelen aan het Handvest toegevoegd, waaronder artikelen over het recht op bescherming bij ontslag en faillissement, het recht op bescherming tegen armoede en sociale uitsluiting en het recht voor werknemersvertegenwoordigers op bescherming binnen de onderneming. De lidstaten kunnen, binnen zekere grenzen, een keuze maken uit de verplichtingen die zij willen aangaan onder het herziene Handvest. Ook de Nederlandse regering zal zich over deze keuzevraag buigen.

Kamerstukken II, 1994/95, 23 900 XV, nr. 44.

  • 7. 
    DEPARTEMENTSBEHEER 7.1. Voorlichtingsbeleid

De SZW-voorlichting draagt in 1997 overwegend een public servicekarakter. Dat wil zeggen dat de voorlichting vooral gericht is op het bekend maken en toelichten van nieuwe of gewijzigde wet- en regelgeving aan de verschillende groepen die ermee te maken krijgen. Een uitleg van het «waarom» van maatregelen zorgt immers voor een beter begrip en een groter draagvlak.

In bijlage 8 «De bijlage inzake voorlichting» bij deze begroting staan belangrijke voorlichtingsprojecten voor 1997 beschreven. Hierna worden enkele ontwikkelingen beschreven die (ook) voor 1997 de accenten in de SZW-voorlichting zullen bepalen.

Voorafgaand

SZW streeft in de voorlichting naar een tijdige start. Steeds vaker blijkt dat publiek en organisaties immers al behoefte hebben aan informatie nog voordat wetten en regels van kracht worden. In 1996 is SZW in verschillende fases voorafgaand met voorlichting gekomen over – onder meer – de afschaffing van de Ziektewet, de nieuwe Nabestaandenweten over het wetsvoorstel Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheid(Pemba).

Ook in het komend begrotingsjaar zal het ministerie ruim op tijd vanaf het moment van indiening van wet- of regelgeving bij het parlement een actief publiciteitsbeleid voeren, en ervoor zorgen dat het publiek al op dat moment kan beschikken over actueel informatiemateriaal. SZW verspreidt dergelijke publicaties steeds vaker zelf onder de doelgroepen (bijvoorbeeld werkgevers, ondernemingsraden, uitvoeringsorganen, gemeenten en andere intermediairs).

De voorlichtingsactiviteiten zijn erop gericht een zo volledig mogelijk beeld van het voorgenomen beleid te geven. De publieksbrochures bieden een adequaat en betrouwbaar overzicht van de feiten en de stand van zaken. Elke belangrijke stap in het traject op weg naar een wet gaat vergezeld van geactualiseerde publicaties.

Brede beleidsvisie

De wet- en regelgeving van SZW kan lang niet altijd eenvoudig van opzet zijn, gaat vaak over gevoelige onderwerpen en heeft verstrekkende gevolgen. Daarom is het noodzakelijk het publiek ook voor te lichten over het bredere verbandwaarbinnen maatregelen worden genomen: over de totale beleidsvisie en de samenhang tussen verschillende maatregelen. Dat vraagt om een heldere vertaling van de boodschap: van «macrobe-leid» naar de «microbeleving» van individuele burgers.

Communicatie-netwerk

Behalve op de burger richt de SZW-voorlichting zich in veel gevallen op «uitvoerders» van wetten en regels. Eens te meer geldt hier dat een (vroeg)tijdige start van de voorlichting (als beleid nog niet is aanvaard) noodzakelijk is, en dat het waarom van een afzonderlijke maatregel moet worden toegelicht in het brede verband van de beleidsvisie.

In de communicatie met uitvoerende instanties (gemeenten, arbodien-sten, uitvoeringsorganen sociale zekerheid) is bovendien regelmaat vereist. Periodieke voorlichting, in schriftelijke en audiovisuele vorm, houdt de uitvoerders op de hoogte van de ontwikkeling van het beleid. Bovendien biedt het gebruik van periodieke communicatie middelen de mogelijkheid tot uitwisseling van informatie en ervaringen tussen uitvoerenden. Op deze manier kan een communicatie-netwerk ontstaan.

Bij werkgelegenheidsinitiatieven, die meestal op gemeentelijk niveau moeten worden ingevuld, maar ook bij de uitvoering van de bijstandswet ondersteunt frequente voorlichting de persoonlijke contacten die tijdens (werk)bezoeken en informatie-bijeenkomsten worden onderhouden.

De voorlichting wil, waar mogelijk, meer betekenen dan bekendmaking en toelichting alleen: het doel is een actieve inzet van de doelgroep te stimuleren.

Doelgroepbenadering

Van oudsher draagt voorlichting door de overheid sterk het stempel van de afzender. De overheid bepaalt de inhoud en de vorm van de informatie, het moment waarop deze wordt verstrekt en de kanalen waarlangs. Dat is nu aan het veranderen. De voorlichting wordt steeds meer (mede) door de ontvanger bepaald. De belangen en behoeften van de doelgroep moeten waar mogelijk vorm en inhoud bepalen.

In 1997 zal SZW deze doelgroepbenadering in de voorlichting sterker aanzetten. De werkgevers in het (midden- en) kleinbedrijf zijn in 1997 een van de belangrijke doelgroepen. Met name voor de kleine bedrijven geldt dat zij moeilijk te bereiken zijn.

7.2.  Onderzoeksbeleid

Onderzoek ondersteunt alle fasen van het beleidsproces: oriëntatie, voorbereiding, uitvoering en evaluatie. De laatste jaren streeft SZW er steeds meer naar het onderzoek «vraag-georiënteerd» te ordenen. Dat wil zeggen dat de hiërarchie van beleidsdoelen en daaraan gekoppelde onderzoeksvragen doorslaggevend zijn bij het toekennen van onderzoeksopdrachten. Concreet betekent dit, dat naast de inventarisatie van de onderzoeksbehoefte voor het reguliere werk op de verschillende beleidsterreinen van SZW, in het onderzoeksbeleid een zwaar accent zal liggen op nieuwe en belangrijke beleidsdoelen. Helder moet in beeld komen welke onderzoeksvelden voor het SZW-beleid vitaal zijn. De resultaten van onderzoek kunnen zowel de vaststelling als de uitvoering van taken ondersteunen.

Het streven, om onderzoek «vraag-georiënteerd» te ordenen, wordt langs de volgende lijnen vorm gegeven. Eerst wordt er een «kalender voor evaluatieonderzoek» ontwikkeld die voor meerdere jaren ex post evaluaties, dat zijn evaluaties na invoering van het beleid, toebedeelt aan de diverse beleidsvelden van SZW. Ten tweede: het is de bedoeling bepaalde onderzoeksterreinen voortaan als «intensiveringsgebied» aan te merken. Deze lijn wordt eind 1996 binnen het ministerie concreet uitgewerkt. In de derde plaats wordt een deel van het beschikbare onderzoeksbudget besteed aan onderzoek met een beleidsoriënterend karakter. Dit onderzoek wordt evenals het strategisch onderzoek uitgevoerd door instituten waarmee het ministerie meerjarige verbintenissen heeft. De onderzoeksbehoeften van de verschillende onderdelen van het ministerie worden jaarlijks geïnventariseerd. Op grond daarvan wordt een programma van uit te besteden onderzoeken samengesteld. Voor de toewijzing van geld hanteert SZW, behalve voor projecten in het kader van de instituutlijn, daarbij een prioriteringsinstrument.

7.3.  Wetgevingsbeleid

De wetgeving op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid speelt een grote rol in de samenleving. Het is van belang dat de kwaliteit van deze wetgeving op een hoog niveau staat. Bij de voorbereiding van wetgeving hanteert SZW de gebruikelijke algemene kwaliteitseisen. Daarenboven gelden er echter ook specifieke eisen die samenhangen met het bijzondere karakter van de wetgeving op SZW-terrein. Het gaat hier immers vaak om complexe stelsels van rechten en plichten, waarvan vele burgers afhankelijk zijn en die bovendien tot grootschalige uitvoeringsprocessen leiden. Er moet daarom veel aan gelegen zijn onduidelijkheden te vermijden en de ruimte voor interpretatieverschillen zo klein mogelijk te maken; uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid vragen bijzondere aandacht. Het financieel beslag van de regelingen is vaak aanzienlijk, terwijl het veld waarop de wetgeving zich richt vaak gekenmerkt wordt door een ingewikkeld samenstel van belangen en verantwoordelijkheden. Dit stelt hoge eisen aan de inrichting van financieel beheer, verantwoording en de verdeling van de bestuurlijke taken en bevoegdheden.

Ook de omvang van het wetgevingsprogramma, afgezet tegen de beschikbare tijd, stelt hoge eisen aan de inrichting van het voorbereidingsproces op het departement. Om de kwaliteit van de wetgeving verder te bevorderen ontwikkelt SZW, mede gebruik makend van soortgelijke toetsen van andere departementen, een wetgevingstoets. Deze toets is een instrument om in de ontwerpfase van wet- en regelgeving systematisch aandacht te besteden aan uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, toezichtbaarheid en bestuurlijke soliditeit. Bij de toepassing van de wetgevingstoets zal, behalve de deskundigheid bij de verschillende onderdelen van het departement, ook de deskundigheid in «de uitvoering» optimaal moeten worden benut. Het project dat is gestart om de wetgevingstoets te ontwikkelen zal naar verwachting eind 1996 een goed toepasbaar product opleveren.

Tegen die tijd zijn waarschijnlijk ook de resultaten beschikbaar van een, in opdracht van het departement, door bureau Regioplan uitgevoerd onderzoek naar de relatie tussen de inrichting van wetgeving en het uitvoeringsproces. Dat onderzoek besteedt in het bijzonder aandacht aan de verbindende rol van het «tussenniveau» (intermediaire organisaties waarvan enigerlei sturing of invloed uitgaat), aan hun betekenis voor de kwaliteit van wetgeving en wetstoepassing. Voorts besteedt dit onderzoek aandacht aan de rol van het «tussenniveau».

7.4. Subsidiebeleid

De afgelopen jaren past SZW de prioriteringssystematiek «SAMenhang ALLOcatiemethodiek» toe op de budgetten voor Onderzoek, Automatisering en Voorlichting. Voor de vaststelling van de in 1997 te verstrekken subsidies is een vergelijkbare systematiek ook op het subsidiebudget toegepast. Om tot goede prioriteringscriteria te komen is daartoe eerst een departementaal subsidiebeleid ontwikkeld, dat criteria omvat voor prioriteitsstelling bij het verdelen van het subsidiebudget.

Het beleid (en daarmee de criteria) kunnen als volgt worden samengevat. Het doel van de te subsidiëren activiteit moet een relatie hebben met de kerntaken van SZW. Voordat het subsidieverzoek wordt gehonoreerd, moet eerst duidelijk worden of subsidieverstrekking inderdaad het meest geëigende instrument is om dat doel te bereiken. Wellicht kunnen andere instrumenten (onderzoek of voorlichting) worden ingezet. In geval van subsidiëring moeten de verhouding tussen het subsidiebedrag en de totale kosten èn de mogelijkheden van eventuele co-financiering worden bekeken. Voorts is het streven om de subsidie zoveel mogelijk af te stemmen op concrete output (zowel qua bedrag als qua bestedings-voorwaarde); subsidiëring om louter een instelling in stand te houden moet waar mogelijk worden vermeden. In beginsel worden subsidies ook alleen toegekend voor een korte periode (maximaal vier jaar) en onder de voorwaarde dat tussentijdse heroverweging mogelijk is; dit om bij de prioriteitsstelling zo flexibel mogelijk te blijven.

Naast deze – meer beleidsinhoudelijke – criteria zijn voor het subsidiebeleid ook standaard subsidievoorwaarden en beheersregels ontwikkeld, die betrekking hebben op alle SZW-subsidies (inclusief DCE-subsidies, artikel U15.02).

Tenslotte is een Kaderwet SZW-subsidies in voorbereiding, waarin de wettelijke grondslag wordt gegeven voor subsidieverstrekking. Deze grondslag wordt vereist krachtens titel 4.2. van de Algemene wet bestuursrecht, die op 1 juli 1997 in werking treedt.

7.5.  Automatiseringsbeleid

In de periode 1995–1996 heeft het automatiseringsbeleid van het ministerie zich gericht op standaardisatie van de hardware en software die de medewerkers het vaakst gebruiken.

Hierdoor is het eenvoudiger geworden informatie binnen het ministerie uit te wisselen, en zijn medewerkers flexibeler inzetbaar: overal worden dezelfde apparatuur en programma’s gebruikt. Eind 1996 zal de beheersorganisatie dit omvangrijke standaardisatieproces binnen het kerndepartement hebben afgerond.

In 1997 zal de aandacht zich op een aantal andere automatiseringsvraagstukken richten. Zo wordt de geautomatiseerde ondersteuning van de Arbeidsinspectie en de Rijksconsulentschappen verbeterd. Hiervoor zijn al trajecten in gang gezet. De geografisch gespreide locaties van deze onderdelen en de aard van hun werkprocessen stellen specifieke eisen aan de informatievoorziening. Het gaat vooral om de gegevensuitwisseling tussen regionale kantoren en het kerndepartement, en om de ondersteuning van de buitendienstmedewerkers; voor deze laatste worden mogelijke vormen van «telewerken» bestudeerd.

Verder is er in 1997 speciale aandacht voor de infrastructurele voorzieningen op automatiseringsgebied, zoals netwerken en centrale computervoorzieningen. Delen van deze infrastructuur komen in aanmerking voor vervanging door modernere producten die een betere prijs-prestatieverhouding hebben, en meer aansluiting geven bij de markt-trends. Tegelijkertijd wordt het beheer van de infrastructurele voorzieningen verbeterd door de introductie van formele beheersmethoden en een verdere ontwikkeling van de beheersorganisatie.

7.6.  Kwaliteitszorg publieke diensten

Het feit dat het beleid van het ministerie van SZW ingrijpende consequenties voor de samenleving heeft, stelt eisen aan het voorlichtingsbeleid van het ministerie (paragraaf 1) maar vooral ook aan de omgang met burgers.

Het belang van klantgerichtheid wordt overigens niet alleen door SZW, maar rijksbreed erkend. De ministerraad heeft besloten dat elke minister in zijn begroting meldt hoe zijn ministerie met directe klantcontacten omgaat. Directe aanleiding daartoe was de aanpassing van de Winkelsluitingswet:de overheid mag immers niet achterblijven, als het bedrijfsleven structureel zijn dienstverlening verbetert. Voor de overheid gaat het niet alleen om verruiming van openingstijden, maar eerst en vooral om het systematisch inspelen op de wensen van burgers. In het ene geval kan dat leiden tot langere openingstijden, in een ander geval is wellicht een heel andere maatregel nodig.

Het beleid wordt niet door het ministerie zelf uitgevoerd. De contacten met klanten bestaan voor het ministerie dan ook uit brieven, bezoeken en telefoontjes. Bij de afhandeling van brieven streeft het ministerie naar een snelle en bevredigende reactie op vragen en problemen van burgers en instellingen. Er is bij de directie Bijstandszaken een aparte eenheid opgezet die brieven van burgers beantwoordt. De Arbeidsinspectie, die vele dagelijkse contacten heeft met burgers en instellingen, ontwikkelt een integraal kwaliteitszorgsysteem, waar klantgerichtheid een onderdeel van vormt.

In de hoofdvestiging van SZW, die geopend is van 7.30 uur tot 17.30 uur, melden zich jaarlijks 32 000 bezoekers bij de receptionisten. Door navraag bij de bezoekers wordt periodiek de klantvriendelijkheid van deze functionarissen onderzocht. Om de service op peil te houden, liggen op strategische plekken in het gebouw speciale servicekaarten, waarop bezoekers suggesties en opmerkingen kwijt kunnen.

Telefonische bereikbaarheid van het ministerie is van groot belang; in 1995 werd het centrale telefoonnummer 748 800 maal gebeld. Bij dergelijke aantallen moeten bereikbaarheid en responsietijd optimaal zijn; deze worden dan ook drie tot vier keer per jaar gemeten. Uit de laatste meting bleek dat de bereikbaarheid van SZW boven het landelijk gemiddelde van de door het onderzoeksbureau geteste Nederlandse organisatie ligt, terwijl de gemiddelde responsietijd exact gelijk is daaraan.

Sinds medio 1995 wordt ook twee keer per jaar onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid via doorkiesnummers. De bedoeling is dat die per 1 oktober 1996 ten minste gelijk is aan het landelijk gemiddelde, evenals de responsietijd.

Een speciaal project voor de kwaliteitsbewaking van de telefonische publieksinformatie door de directie Voorlichting, bibliotheek en Documentatie (VBD) is inmiddels afgerond. Niet alleen werd de telefonische bereikbaarheid van de publieksinformatie onderzocht, maar ook de inhoudelijke kwaliteit van de antwoorden die VBD gaf op door een extern bureau gestelde vragen. Om lering te trekken en de kwaliteit van de dienstverlening nog verder te verhogen, zijn de resultaten van het onderzoek teruggekoppeld naar het werkproces bij SZW.

In 1996 is ook een project opgezet om de telefonische (publieks)in-formatie bij SZW te verbeteren.

De doelstellingen waren:

– het verbeteren van de bereikbaarheid van het departement;

– het verkorten van de wachttijd (responsietijd) voor de mensen die bellen; – het zo veel mogelijk beperken van het aantal keren dat bellers worden doorgeschakeld.

Resultaat van dit project is dat met ingang van 1 januari 1997 een nieuw 06-informatienummer wordt geopend bij de directie Voorlichting, Bibliotheek en Documentatie (VBD), die de eerste opvang van vragen zal verzorgen. Met de Postbus 51 infolijn (die informatie geeft voor alle ministeries) zal direct over en weer worden doorgeschakeld. Wanneer op vragen niet onmiddellijk een antwoord mogelijk is, bijvoorbeeld omdat ze specialistische kennis vereisen, is ook een directe doorverbinding van gesprekken mogelijk met tweedelijnsinformatiepunten bij SZW (zoals de Helpdesk Bijstand), inclusief de regiokantoren van de Arbeidsinspectie.

7.7. Administratieve-lastenverlichting op het terrein van SZW

De activiteiten van SZW die van belang zijn voor het verlichten van administratieve lasten voor het bedrijfsleven, zijn verder uitgewerkt in het kader van de operatie Marktwerking, deregulering enwetgevingskwaliteit (MDW). De MDW-operatie vloeit voort uit afspraken bij de kabinetsformatie. Ze is bedoeld om de effectiviteit van regelgeving te vergroten, teneinde de doelstellingen daarvan beter waar te maken. Het project is een uitwerking van de hoofddoelstelling van het kabinetsbeleid: het creëren van werk, onder meer door – waar mogelijk – belemmeringen in regelgeving weg te nemen en de kosten te verminderen.

De interdepartementale MDW-werkgroep «Voorgenomen regelgeving» beoordeelt toekomstige regelgeving op substantiële effecten voor het bedrijfsleven, het milieu en de uitvoering en handhaving. De bedoeling is, dat de memorie van toelichting bij de voorgenomen regelgeving aandacht besteedt aan deze effecten door antwoord te geven op de door de werkgroep geformuleerde standaardvragen. In verschillende wetsvoorstellen op het terrein van SZW krijgen deze effecten aandacht. Het onderwerp «administratieve lasten» maakt prominent deel uit van de bedrijfseffectentoets.

Bij SZW spelen administratieve lasten vooral bij de regelgeving voor het in dienst hebben van arbeidskrachten:

  • a. 
    de premieheffing werknemersverzekeringen;
  • b. 
    informatievoorziening over aanspraken van werknemers op sociale zekerheidsuitkeringen;
  • c. 
    de arbeidsomstandigheden;
  • d. 
    informatieverschaffing aan de werknemer over de arbeidsverhouding;
  • e. 
    het in dienst hebben van bijzondere groepen werknemers (allochtonen, gehandicapten, vreemdelingen).

SZW heeft een plan opgesteld om de administratieve lasten te verminderen. Daarbij gaat het om de bij a. tot en met e. genoemde verplichtingen. Een overzicht van de activiteiten binnen het plan is opgenomen in de nota Naar vermindering van administratieve lasten, die in de zomer van 1995 aan de Tweede Kamer is aangeboden en in oktober van dat jaar met de Kamer is besproken.

7.8. Decentralisatiebeleid

In het kader van de toezeggingen van de Minister van Binnenlandse Zaken wordt in deze paragraaf ingegaan op het decentralisatiebeleid.

Bij decentralisatie staat de vraag centraal op welk bestuurlijk niveau en door welk orgaan een bepaalde bestuurstaak vanuit een oogpunt van een democratisch, rechtmatig en doelmatig functionerend bestuur het beste vervuld kan worden. Steeds dient gezocht te worden naar het juiste schaalniveau voor beleid, bestuur en uitvoering. Zowel territoriale als functionele decentralisatie kunnen daarbij aan de orde zijn. Deze decentralisatie-invalshoek maakt voortdurend deel uit van de beleidsontwikkeling.

Op het terrein van decentralisatie is door SZW de afgelopen jaren het nodige gerealiseerd.

Hierbij kan allereerst gedacht worden aan bijdragen aan rijksbrede projecten: het DI-Project, het project Sociale Vernieuwing, de Decentralisatie-Impuls en de Grote Efficiency Operatie(GEO). Daarnaast zijn decentralisatiemaatregelen getroffen op diverse SZW-beleidster-reinen.

Veel decentralisatieoperaties zijn inmiddels afgerond of verkeren in een vergevorderd stadium. Thans zijn nog geen definitieve conclusies mogelijk omtrent de vraag of met de decentralisatie ook daadwerkelijk de beoogde winst (effectiviteit, kwaliteit van dienstverlening) wordt gerealiseerd. De komende tijd zal daarom vooral ook moeten worden benut voor het opmaken van de balans. Het accent ligt daarbij niet zozeer op overheveling van taken, alswel op verdere verbetering van de aansturing, het bevorderen van de samenwerking tussen uitvoeringsorganisaties en het uitbouwen van inspanningen in het kader van het Grote-stedenbeleid.

De sturingsrol van de rijksoverheid krijgt een meer kaderstellend,

coö rdinerend en faciliërend karakter, met onafhankelijk toezicht als sluitstuk. De bestuurlijke verantwoordelijkheden dienen duidelijk in weten regelgeving vastgelegd te zijn. De directe sturing vindt meer plaats op hoofdlijnen, waarnaast meer ruimte ontstaat voor zelfsturing en het invullen van eigen, decentrale verantwoordelijkheden.

Wat betreft de functionele decentralisatie middels ZBO’s ontwikkelt SZW in het verlengde van het rijksbrede ZBO-kader een samenhangend denkkader waarin een aantal uitgangspunten voor het verzelfstandigen van taken en het omgaan met ZBO’s wordt geformuleerd. Ter vergroting van de kwaliteit van de output en van het draagvlak voor het beleid op het terrein van arbeidsvoorziening en van sociale zekerheid, hecht SZW belang aan een blijvende inbreng van sociale partners. Inschakeling van maatschappelijke organisaties bij bepaalde publieke taken is een belangrijke overweging om tot functionele decentralisatie over te gaan.

Voor een actueel beeld van het vernieuwingsproces in de uitvoeringsorganisatie op het gebied van sociale zekerheid en arbeidsvoorziening zij verwezen naar de Sociale Nota 1997.

In bijlage 12 wordt de stand van zaken weergegeven van het decentralisatiebeleid op de diverse SZW-beleidsterreinen.

7.9. Externe advisering

De invoering per 1 januari a.s. van het nieuwe adviesstelsel heeft ook op SZW-terrein gevolgen. De verplichting om aan de Sociaal-Economische Raad (SER) advies te vragen is komen te vervallen. De omschrijving van de adviestaak van de SER heeft geen wijziging ondergaan; wel is de invulling van de adviestaak inmiddels gericht op de hoofdlijnen van beleid. Verder is de Kaderwet adviescolleges (Stb. 1996, 378) ten dele op de SER van toepassing. De SER verricht ook belangrijke bestuurlijke taken. In verband daarmee gelden de hoofdstukken 3 (samenstelling en inrichting) en 5 (begroting en programmering) van de Kaderwet niet voor de SER.

Laatstgenoemde uitzondering neemt niet weg dat ook voor de SER een werkprogramma wordt opgesteld, waarin de voorgenomen adviesaanvragen en de voorgenomen adviezen-eigener-beweging zijn opgenomen. Verschilpunt met andere adviescolleges is dat de SER, na overleg met de minister, uiteindelijk zelf het werkprogramma vaststelt. Dit hangt samen met de financiële autonomie van de SER, terwijl andere adviescolleges vanuit departementale begrotingen worden gefinancierd. Ter voorbereiding van het werkprogramma zal het kabinet, gelijktijdig met de indiening van de rijksbegroting, in een brief aan de SER aangeven over welke onderwerpen in de komende periode naar verwachting adviesaanvragen aan de raad zullen worden voorgelegd. Gelijktijdig ontvangt de Kamer deze brief in afschrift. Deze procedure is ook vorig jaar gevolgd.

Zoals bekend leidt de invoering van het nieuwe stelsel tot de opheffing, per 1 mei 1997, van de Emancipatieraad. Mede om deze reden heeft het Kabinet aangekondigd dat in het najaar van 1996 zal worden bezien langs welke weg tot een zekere bundeling van functies en activiteiten kan worden gekomen, met het oog op vergroting van de effectiviteit en zichtbaarheid van de emancipatie-ondersteuningsstructuur1.

Kamerstukken II, 1995/96, 24 406, nr. 7.

  • 8. 
    FINANCIEEL BEHEER 8.1. Algemeen

Het ministerie van SZW – zoals al eerder is opgemerkt – werkt sinds 1995 volgens een nieuwe organisatiestructuur, met als kern ruim twintig directies. De directeuren zijn voor een groot deel zelf verantwoordelijk voor het financieel beheer. In 1997 zal SZW de kwaliteit van het financieel beheer handhaven, en waar nodig verder verbeteren.

Daarbij gaat het niet alleen om toezicht op rechtmatigheid en doelmatigheid van het beheer, maar ook om ondersteunende activiteiten als het opstellen en onderhouden van regels voor de administratieve organisatie, de ontwikkeling van personeels- en salarissystemen, het verzorgen van de financiële informatievoorziening, en departementale deskundigheidsbevordering op het gebied van financiële regelgeving.

Financieel uitvoeringsbeleid zoals het ontwikkelen van kengetallen en het prioriteren van projecten en de toekenning van gelden aan deze projecten en het creëren van waarborgen voor een adequate financiële uitvoering van regelingen en projecten, is eveneens een onderdeel van het financieel beheer.

De volgende actuele ontwikkelingen in het financieel beheer spelen in 1997:

IPA/Interpers

Naar verwachting wordt het personeelsinformatiesysteem Interpers in 1997 vervangen. De renovatie van de salarisadministratie IPA zal eerst per 1 januari 1998 zijn gerealiseerd.

Opleidingsprogramma

Een belangrijk aandachtspunt voor 1997 is de waarborg voor het kwaliteitsniveau van de personele en financiële medewerkers bij de directies. Het opleidingsprogramma voorziet daarom in mogelijkheden tot verdere verbreding van de kennis bij deze medewerkers.

Accountantscontrole en -verklaring

Bij de financiële verantwoording 1995 heeft de departementale accountantsdienst een goedkeurende verklaring afgegeven. Dit neemt niet weg dat SZW blijvend aandacht heeft voor de opmerkingen van de departementale accountantsdienst. Het departementale controleberaad (het zogeheten Audit Committee) bewaakt strak de geconstateerde knelpunten en de maatregelen ter opheffing daarvan.

Een van de aandachtspunten voor 1997 betreft het financieel beheer van een aantal «nieuwe regelingen» die in deze kabinetsperiode zijn gecreëerd, mede naar aanleiding van opmerkingen in het jaarrapport van de departementale accountantsdienst, en in het verlengde daarvan in het rapport van de Algemene Rekenkamer over het financieel beheer van de Regeling experimenten activeringuitkeringsgelden.

Financieel Management Informatie Systeem

Een gevolg van de gewijzigde organisatiestructuur van SZW is dat de behoefte aan financiële informatie bij de directies toeneemt, vooral over de verantwoording.

Ter ondersteuning van het financieel beheer heeft het ministerie de afgelopen jaren gewerkt aan de ontwikkeling en de oplevering van een Financieel Management Informatie Systeem (F-MIS). Dit is een applicatie waarmee de directies op eenvoudige en toegankelijke wijze kunnen werken met gegevens uit het departementaal financieel administratief systeem (CAFAS).

8.2.  Het beheer van ESF-gelden

Op basis van eigen waarnemingen en eerdere controles door de ambtenaren van de Europese Commissie is vastgesteld dat het toezicht, de controle en de uitvoering van het Europees Sociaal Fonds (ESF), met name bij de arbeidsvoorzieningsorganisatie, onvoldoende gewaarborgd waren. Op grond van deze constateringen zijn vanaf 1995 diverse acties ter verbetering ondernomen: – er is een beschrijving van de controle- en beheersstructuur van het ESF in Nederland tot stand gekomen, waarbij de controle- en beheersprocessen inzichtelijk zijn gemaakt. Deze beschrijving geldt zowel voor ESF-projecten die het ministerie uitvoert (doelstelling 4 en communautaire initiatieven) als ESF-projecten die de arbeidsvoorzieningsorganisatie (doelstelling 3 en de ESF-componenten van de doelstellingen 1, 2 en 5b) uitvoert; – door het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA) is een gewijzigde subsidieregeling ESF 1996 vastgesteld. Op onderdelen is deze subsidieregeling aangescherpt op de punten van controle en beheer. Aanvullend hierop is een controleprotocol ESF 1996 voor de externe accountants opgesteld. In dit protocol is uitgebreider dan voorheen uitgewerkt wat de aandachtspunten van de externe accountants dienen te zijn bij de controle van de ESF (-projecten); – vanaf 1995 is de controle van de arbeidsvoorzieningsorganisatie op de uitvoering van het ESF geïntensiveerd; – de verbeterpunten voor het beheer van en het toezicht en de controle op het ESF zijn eveneens meegenomen in de gewijzigde bestuursovereenkomst ESF tussen SZW en het CBA, die per 1 april 1996 van kracht is geworden. Mede op basis van deze nieuwe bestuursovereenkomst wordt een toezichtplan opgesteld, waarin het toezicht van het ministerie op het ESF (zoals dat door de arbeidsvoorzieningsorganisatie wordt uitgevoerd) nader wordt uitgewerkt; – Voorts is tussen het DG Financiële Controle (DG XX) van de Europese Commissie en de departementale accountantsdienst een samenwerkingsovereenkomst afgesloten over de controle van het ESF in Nederland. De samenwerking heeft tot doel door de coö rdina-tie van Europese en nationale controleactiviteiten doublures te voorkomen. Ten behoeve van de coördinatie en de voortgang van de verbeteracties is in 1996 binnen het ministerie een werkgroep «controle- en beheerssystemen ESF» ingesteld. Deze werkgroep heeft mede tot taak de werking van de controle- en beheerssystemen te volgen, zowel binnen het ministerie als bij de arbeidsvoorzieningsorganisatie.

Naar aanleiding van recente rapporten van de Europese Rekenkamer en van DG XX is het CBA gevraagd een plan van aanpak te maken waarin het aangeeft hoe de arbeidsvoorzieningsorganisatie een structurele verbetering van de uitvoering wil komen en op welke wijze de organisatie deze verbeteringen gedurende het tweede halfjaar 1996 zal doorvoeren.

Bovenvermelde ontwikkelingen zullen naar verwachting in het begrotingsjaar 1997 leiden tot een verdergaande verbetering van de opzet en werking van de uitvoering, en de controle en het toezicht daarop.

8.3.  Kengetallen bij begroting en rekening

Reeds enige jaren worden de begroting en rekening in toenemende mate met kengetallen onderbouwd. Inmiddels is de SZW-begroting vrijwel volledig met ramingskengetallen onderbouwd. In 1996 is de ontwikkeling van doelmatigheidskengetallen ter hand genomen, mede ter bevordering van de doelmatigheid van de bedrijfsvoering. Doelmatigheidskengetallen geven een beeld van de verhouding tussen de kosten van de ingezette middelen (input) en de daarmee geleverde prestaties (output). SZW verwacht in 1997 een lange termijnvisie te ontwikkelen op de zinvolheid van doelmatigheidskengetallen voor de beheers- en de beleidsartikelen van de begroting. Hierbij wordt rekening gehouden met de informatiebehoefte van SZW, de bestaande bestuurlijke verhoudingen (bij de beleidsuitgaven) en de (on)mogelijkheden om doelmatigheidskengetallen te ontwikkelen gelet op de aard van de prestaties. Tegelijkertijd worden in pilotprojecten de eerste stappen gezet om in de praktijk met doelmatigheidskengetallen te werken. Na het definië ren van meetbare prestaties zullen de te maken kosten voor deze prestaties worden geduid en toegerekend.

Tenslotte ontwikkelt SZW een visie op doeltreffendheidskengetallen (met name voor de beleidsartikelen). Doeltreffendheidskengetallen geven een beeld van de (neven-)effecten die het beleid in de samenleving heeft. Middels doeltreffendheidskengetallen kan vervolgens de verantwoording over het financieel beheer worden gekoppeld aan beleidsmatige ontwikkelingen.

Door de te ontwikkelen kengetallen tevens in rekening op te nemen ontstaat een groter inzicht in de doelmatigheid van de uitvoering en de doeltreffendheid van het beleid.

  • 9. 
    MISBRUIK EN ONEIGENLIJK GEBRUIK/HANDHAVING

9.1.  Algemeen

Bij de behandeling van de Voortgangsnota Fraudebestrijding 1995in de Uitgebreide Commissie Vergadering van 28 november 1995 is op voorstel van de minister van Justitie besloten dat over de ontwikkelingen in de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik vanaf 1996 via de reguliere rapportages (ontwerp-begroting en financiële verantwoording) aan het parlement wordt gerapporteerd.

De bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik is de laatste jaren een geïntegreerd onderdeel geworden van het beleid. Al in de voorbereidingsfase van nieuwe wet- en regelgeving wordt getoetst op misbruikgevoelige elementen. Bij de handhaving is de aandacht grotendeels verschoven naar volgende fasen in de keten:

uitvoering en controle, toezicht en opsporing, administratieve en strafrechtelijke sancties.

Voor 1997 richt het beleid van SZW zich voornamelijk op een verbetering van de gegevensuitwisseling, versterking van de internationale handhaving, ontwikkeling van risico-analysemethodieken en versterking van samenwerking en coö rdinatie.

Specifieke beleidsvoornemens van SZW voor 1997 worden hierna in volgorde van de handhavingsketen toegelicht.

9.2.  Regelgeving

In 1997 treedt het wetsvoorstel herziening van de kring der verzekerden voor de volksverzekeringenin werking. Dit wetsvoorstel is rechtstreeks gerelateerd aan de handhaving van de sociale verzekeringen.

Op basis van de parlementaire behandeling van de nota Grensoverschrijdende handhaafbaarheid bij export van uitkeringen1, zal het kabinet een aantal maatregelen verder uitwerken om de rechtmatigheid van sociale zekerheidsuitkeringen in het buitenland te waarborgen. Het uitgangspunt is dat de handhaving in het buitenland aan dezelfde

Kamerstukken II 1995/96, 17 050, nr. 199.           kwaliteitseisen moet voldoen als de handhaving in Nederland. Met de desbetreffende landen zal SZW afspraken proberen te maken op grond waarvan de handhaving in die landen wordt gewaarborgd. Indien dit niet mogelijk is, wil het kabinet de uitkeringsrechten beperken. Het kabinet wil in 1997 beginnen met de invoering van de aangekondigde maatregelen in voornoemde nota.

9.3. Uitvoering en controle

Gegevensuitwisseling binnen Nederland

Bij de ontwikkeling van het elektronische gegevensverkeer op het terrein van de sociale verzekeringen wordt uitgegaan van het RINIS-concept (Routeringsinstituut voor (inter)nationale informatiestromen). Dit concept beoogt de toenemende uitwisseling van gegevens tussen de verschillende sectoren van het publieke domein te structureren. De belangrijkste elementen zijn: standaardisatie van begrippen, afspraken over authentieke bronnen of basisregistraties, en een gezamenlijke informatie-architectuur. De verzekerdenadministraties van de uitvoeringsinstellingen sociale verzekeringen vormen de basisregistratie voor dienstverbanden en uitkeringsgegevens; de gemeenschappelijke verwijsindex (GVI) is het sectorale loket.

In de GVI worden kerngegevens over lopende en afgesloten arbeidsverhoudingen geregistreerd. De GVI is een krachtig wapen tegen witte fraude en helpt bij een correcte premieheffing en uitkeringsverstrekking bij samenloop van dienstverbanden.

Op dit moment wordt de GVI beheerd door een coöperatieve vereniging. Gezien het belang van de GVI acht het kabinet het noodzakelijk het beheer over te dragen aan een publiek orgaan: het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen (LISV). Dit orgaan doet in 1997 voorstellen voor de verstrekking van gegevens door de uitvoeringsinstellingen aan de GVI en de wijze waarop de GVI door de uitvoeringsinstellingen in hun eigen processen wordt gebruikt.

Het kabinet streeft verder naar verhoging van de kwaliteit van de verzekerden-administraties, onder meer door een juiste inschrijving in deze administraties. De groei van het elektronische gegevensverkeer op het terrein van de bijstand wordt ook opgevangen door de oprichting van een landelijk inlichtingenbureau voor gemeenten.

Zie hiervoor paragraaf 3.5.

Gegevensuitwisseling tussen de Nederlandse Antillen en Nederland

Het kabinet wil voorkomen dat Antillianen zowel op de Antillen als in Nederland een uitkering ontvangen door gegevensuitwisseling mogelijk te maken tussen de Antillen en Nederland. Het nut en de mogelijkheden van gegevensuitwisseling met Aruba wordt onderzocht. In het overleg tussen de Nederlandse en Antilliaanse regeling zijn in de afgelopen twee jaar een conceptprotocol en een conceptprivacyregeling ontwikkeld. Het kabinet verwacht dat nog in 1996 een protocol tussen de regeringen van de Nederlandse Antillen (eventueel aangevuld met Aruba) en Nederland wordt ondertekend en dat een begin wordt gemaakt met de noodzakelijke aanpassing van de wetgeving. Het kabinet streeft ernaar vanaf 1997 de gegevensuitwisseling tussen de Nederlandse Antillen en Nederland te laten plaatsvinden.

Overige internationale gegevensuitwisseling

Internationale gegevensuitwisseling staat in 1997 nog op de politieke agenda. Gegevensuitwisseling met andere landen is nodig om recht op uitkering vast te stellen van personen die in die landen verblijven en om gegevens te verifië ren over personen die in Nederland een uitkering aanvragen of ontvangen. Als uitvoeringsinstellingen geen afspraken kunnen maken met zusterorganisaties of overheden in andere landen, ziet het kabinet het als zijn taak nadere afspraken te maken met de betreffende autoriteiten. Voorlopig gaat de meeste aandacht uit naar België en Duitsland. De besprekingen met deze landen zijn inmiddels gestart.

9.4.  Toezicht en opsporing

Regionale interdisciplinaire fraudeteams (Rif ’s)

Bij de opstelling van het akkoord over de bijstand tussen het rijk en de VNG (2 september 1993) is ruime aandacht besteed aan handhaving. Het rijk en gemeenten gaan ervan uit dat (zwarte) fraude met uitkeringen te achterhalen is door middel van interdisciplinair onderzoek in risico-gevoelige branches of bedrijfstakken. Dit type onderzoek levert bovendien kennis op over de achtergronden van fraude, zodat een betere preventie mogelijk wordt.

Een regionaal interdisciplinair fraudeteam (RIF) is een samenwerkingsverband van ten minste de gemeentelijke sociale dienst, de belastingdienst, het Openbaar Ministerie, de politie en de uitvoeringsinstanties sociale verzekeringen. In Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht zijn sinds 1994 RIF-teams actief.

Uit een evaluatierapport dat het Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen (ITS) in 19961 aan de minister van SZW heeft uitgebracht, blijkt dat de RIF’s moeilijk op te sporen fraude aan het licht brengen.

Het kabinet heeft er vooralsnog voor gekozen (in maart 1996) om één nieuw RIF op te richten, namelijk in Twente. Dit fraudeteam blijft voorlopig drie jaar bestaan. Na twee jaar wordt het RIF-Twente geë valueerd. Het kabinet heeft in maart 1996 het ministerie van SZW belast met de coö rdinatie van preventie-aanbevelingen van de RIF’s die een landelijke reikwijdte hebben. De gedachten gaan uit naar de instelling van een informatiepunt bij SZW, dat vanaf 1997 operationeel zal zijn.

Het ministerie van SZW oefent toezicht uit op de afhandeling door gemeenten van uitkeringsfraude. Het gaat onder meer om de juiste toepassing van de frauderichtlijn (aangifte of administratieve afdoening; terug- en invordering). Zo mogelijk wordt per gemeente onderzocht in hoeverre zij de preventie-aanbevelingen van de RIF-onderzoeken uitvoeren.

9.5.  Administratieve en strafrechtelijke sancties

1  Regionale Interdisciplinaire Fraudeteams. Een evaluatie-onderzoek door C.L. Woldringh en P. Stal, januari 1996.

2  Wet van 25 april 1996, Stb. 248.

3  De evaluatierapporten zijn met de brief van de Minister van Justitie van 25 juni 1996 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden.

Het voorstel van Wet boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheidis op 16 april 1996 door de Eerste Kamer aanvaard. Deze wet is op 1 augustus in werking getreden voor de sociale verzekeringen2 en zal per 1 januari 1997 voor de bijstandsregelingen van kracht worden.

De Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die de tarieven van de administratieve boeten voor gemeenten regelt, gaat eveneens op 1 januari 1997 van start.

Het kabinet zal op basis van de verrichte evaluatie3 de richtlijn over de afhandeling van fraude in de sociale zekerheid zo nodig aanpassen. De richtlijn wordt in elk geval vó ór 1 januari 1997 geactualiseerd vanwege de Wet boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheid. Daarbij zullen de verschillen in aanpak tussen fiscale fraude en fraude met sociale zekerheidsgelden zo veel mogelijk worden opgeheven. Teneinde uitvoerders en uitkeringsgerechtigden tijdig op de hoogte te brengen van de inhoud van de geactualiseerde richtlijn, zal een voorlichtingstraject worden opgezet.

9.6. Overzicht financiële effecten van beleidsvoornemens

Onderstaande tabel geeft een overizcht van de financiële effecten van het m&o-beleid in het begrotingsjaar. Voor een deel gaat het om effectuering van reeds in gang gezette activiteiten waarvan de besparing in het begrotingsjaar of in een later jaar pas wordt bereikt (zoals de Wet Boeten & Maatregelen). Voor een ander deel ook om maatregelen die reeds in voorbereiding zijn maar in of na het begrotingsjaar zullen worden ingevoerd.

Reeds ingevoerde maatregelen die in 1996 op het structurele besparingsniveau zijn gekomen zijn niet meer in het overzicht opgenomen.

Tabel 9.1. Overzicht financiële effecten handhavingsbeleid (mln gld)

Omschrijving maatregelen

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Bruto besparingen (+=besparing)

A.  Regelgeving

  • 1. 
    Vereenvoudiging wetgeving verzekeringsplicht
  • 2. 
    Beperking export van uitkeringen sociale verzekeringen
  • 3. 
    Eerder schorsen van de uitkering sociale verzekeringen
  • 4. 
    Uitkering koppelen aan registratie in verzekerdenadm.
  • 5. 
    Opdrachtgeversaansprakelijkheid loonconfectie

B.  Controle en uitvoering

  • 6. 
    Aanvulling fraudebeleid HAbw
  • 7. 
    Aanscherping fraudebeleid SVB
 

0

0

30

30

30

30

0

10

10

10

10

10

10

15

15

15

15

15

50

50

125

125

125

125

0

10

10

10

10

10

101

101

101

101

101

101

80

120

130

130

130

130

C.  Sancties

  • 8. 
    Wet boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheid

w.v. Wettelijke aanvulling sancties volksverzekeringen

w.v. Verplichtstelling terugvorderingen sociale verzekeringen wv. Administratieve boeten en sociale uitkeringen wv. Sancties WW verwijtbaar werklozen/passende arbeid wv. Weglek naar Abw a.g.v. sancties WW

D.  Totaal bruto-besparingen (A t/m C)

E.  Kosten

F.  Totaal netto-besparingen (D–E)

 

25555

5

10

27

52

58

58

58

8

43

43

43

43

43

33

140

214

254

288

298

  • 16
  • 65
  • 101
  • 121
  • 138
  • 143

278

456

634

660

677

682

  • 41

-53

-57

13

13

13

237

404

577

673

690

695

  • 10. 
    BUDGETTAIRE KERNONTWIKKELINGEN SZW

10.1.  Begroting op hoofdlijnen

Dit hoofdstuk gaat in op de cijfermatige hoofdpunten van de begroting van SZW voor 1997.

Eerst passeren de voornaamste onderdelen van de begroting 1997. Daarna komt de ontwikkeling van de begroting en meerjarenramingen (periode 1995 tot en met 2001) aan de orde. Tot slot wordt ingegaan op de belangrijkste beleidsmatige mutaties in de begroting 1997 en de meerjarenramingen ten opzichte van de begroting 1996. Overigens wordt in de artikelsgewijze toelichting uitgebreid ingegaan op de budgettaire mutaties in 1997 ten opzichte van 1996.

10.2.  Onderverdeling begroting 1997

De begroting van SZW is onderverdeeld in twee hoofd-uitgavencategorieën: de uitgaven Sociale Zekerheid en de uitgaven Rijksbegroting-in-enge-zin. Onderstaande grafiek is een weergave van de begroting van de uitgaven voor 1997, onderverdeeld in deze beide categorieën.

Uitgaven 1997 begrotingshoofdstuk SZW f 23 533 miljoen

6% Rijksbegroting in enge zin

94% Sociale zekerheid

Beide uitgavencategorieën worden hieronder uitgesplitst.

Rijksbegroting-in-enge-zin

Onderstaande grafiek geeft de onderverdeling van de uitgaven Rijksbegroting-in-enge-zin.

Uitgaven 1997 Rijksbegroting SZW in enge zin f 1 526 miljoen

8% Beleidsuitgaven RB-enge zin

17% Personeel en materieel 4% Centrale voorz. en overig

71% Rijksbijdrage CBA

Van de totale uitgaven Rijksbegroting-in-enge-zin heeft 1 086 miljoen betrekking op de «Rijksbijdrage aan het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening». Aan salaris- en materiële uitgaven voor personeel is 264 miljoen geraamd. Het deel voor Centrale voorzieningen, Automatisering, Voorlichting, Onderzoek en «overige» bedraagt 62 miljoen. De beleidsuitgaven zijn ten slotte geraamd op 114 miljoen. Deze laatste categorie bestaat voornamelijk uit subsidies (36 miljoen), inkoop sociale zekerheid bij Arbvo (45 miljoen), Jeugdspaarwet(32 miljoen) en (R)emi-gratie (1 miljoen).

Sociale zekerheid

Onderstaande grafiek schetst de begrotingsgefinancierde uitgaven sociale zekerheid.

Uitgaven 1997 begrotingsgefinancierde sociale zekerheidsuitgaven f 22 007 miljoen

14% Overig

29% AKW

41% Bijstand

16% WSW

Van de totale begrotingsgefinancierde sociale zekerheidsuitgaven heeft 8 912 miljoen betrekking op de Algemene bijstandswet. De uitgaven in het kader van de Algemene Kinderbijslagwetbedragen 6 440 miljoen. Voor de Wet Sociale Werkvoorzieningis 3 484 miljoen geraamd. In de categorie «overig» zijn ramingen opgenomen voor de Toeslagenwet(723 miljoen), IOAW/IOAZ(506 miljoen), Banenpools (602 miljoen), Jeugdwerkgarantie-plan(385 miljoen), Experimenten activering uitkeringsgelden (344 miljoen), Kinderopvangregeling (85 miljoen), Beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (64 miljoen), Vervoersvoorziening gehandicapten (50 miljoen), Regelingen ex-mijnwerkers (17 miljoen), Premiebijdragen gemoedsbezwaarden werknemersverzekeringen (3 miljoen) en Liquidatiewet invaliditeitswetten(1 miljoen).

Begroting (niet-belasting)ontvangsten

Wat de ontvangsten betreft wordt in de begroting van SZW onderscheid gemaakt naar «ontvangsten die vallen onder de sociale zekerheid» en «ontvangsten die betrekking hebben op de rijksbegroting-in-enge-zin».

Grafisch weergegeven ziet de begroting van de ontvangsten voor 1996 er als volgt uit.

Ontvangsten 1997 begrotingshoofdstuk SZW f 753 miljoen

1 % Rijksbegroting in enge zin

99 % Sociale zekerheid

De belangrijkste ontvangsten die vallen onder de sociale zekerheid zijn de anti-cumulatiebaten WSW. Dit zijn inhoudingen op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen aan WSW-werknemers die sociale fondsen aan SZW afdragen. Hiervoor wordt in 1997 742 miljoen geraamd.

De ontvangsten Rijksbegroting-in-enge-zin hebben betrekking op tarieven voor vergunningen en dienstverlening (3 miljoen) en restituties en overige ontvangsten (7 miljoen).

10.3. Ontwikkeling van de uitgaven 1995–2001

Het meerjarenbeeld is ook gesplitst: «rijksbegroting-in-enge-zin» en «sociale zekerheidsuitgaven»1.

Ontwikkeling Rijksbegroting in enge zin 1995–2001 (bedragen x f 1 mln.)

Personeel en Materieel Centrale voorzieningen en Overig Beleidsuitgaven RB-enge zin Rijksbijdrage CBA

1 Hierbij zij opgemerkt dat de extrapolaties een louter technisch karakter hebben, waarbij is geabstraheerd van nieuwe beleidsinitiatieven.

2500

2000

1500

1000

500

0

1999

2000

1995

1997

1998

2001

1996

De «personele- en materiële uitgaven» zijn over de jaren heen vrij constant. De daling bij de categorie «centrale voorzieningen en overig» wordt veroorzaakt door de verwerking van een efficiency-ombuigingstaakstelling.

De afname van de rijksbijdrage CBA is het gevolg van ombuigingstaakstelling uit het regeerakkoord.

De afnemende reeks bij de beleidsuitgaven is voornamelijk toe te schrijven aan de afschaffing van de dienstplicht (tewerkstelling gewetensbezwaarden) en de overheveling van (R)emigratiebeleid naar het departement van Binnenlandse zaken.

Ontwikkeling Sociale zekerheidsuitgaven 1995–2001 (bedragen x f 1 mln.)

30000 t

25000

20000

15000

10000

5000

1995

1996               1997             1998

1999

2000               2001

Bijstand WSW AKW Overig WAJONG

Uit de grafiek blijkt dat de uitgaven voor de Bijstand met ingang van 1999 afnemen. Dit wordt veroorzaakt door overheveling van het toeslagenbudget naar het Gemeentefonds. De meerjarige uitgaven voor de WSW zijn constant op ongeveer 3,5 miljard. De eenmalige hogere uitgaven in 1996 worden hoofdzakelijk veroorzaakt door een toevoeging in het kader van een eindejaarsmarge en afwikkeling ZW-verplichtingen. De uitgaven in het kader van de AKW nemen gelijkmatig af van 6,6 miljard in 1996 naar 6,1 miljard in 2001. De daling is het gevolg van de ombuiging uit het regeerakkoord.

De realisatie van 1995 en de raming voor 1996 van de categorie «overig» zijn lager dan de meerjarenraming. Dit heeft te maken met het opstarten en in werking treden van nieuw beleid, met name de «experimenten met inzet van uitkeringsgelden», de «Wet Beperking Inkomensgevolgen Arbeidsongeschiktheidscriteria», de «kinderopvangregeling», de «vervoersvoorziening voor gehandicapten» en de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars.

Met ingang van 1998 is een voorziening voor vroeggehandicapten opgenomen (Wajong), (2,5 miljard in 1998 oplopend tot ca 2,6 miljard in 2001).

0

Ontwikkeling van de ontvangsten 1995–2001

Ontwikkeling ontvangsten 1995–2001 (bedragen x f 1 mln.)

900 800 700 600 500 400 300 200 100 0

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Sociale zekerheid RB in enge zin

De ontvangsten sociale zekerheid vertonen vanaf 1998 een gelijkmatig verloop over de jaren heen. De raming van 1997 is lager, omdat voorgenomen beleidsmaatregelen (uitstel Pemba) vanaf 1998 budgettaire effecten hebben in de raming van de anti-cumulatie afdrachten. De realisatie van 1995 en de raming voor 1996 wijken af van de meerjarenraming. Dit wordt veroorzaakt door restituties en terugvorderingen. Deze zijn vooraf niet te schatten, en worden daarom «nihil» geraamd.

De Ontvangsten rijksbegroting-in-enge-zin hebben voornamelijk betrekking op vergoedingen in het kader van de «tewerkstelling erkende gewetensbezwaarden militaire dienst» en ontvangsten voor «Migratie». De opgenomen meerjarenreeks heeft een aflopende tendens. De ontvangsten van de TEGMD vervallen door de beëindiging van de opkomstplicht voor militaire dienst. De ontvangsten voor «Migratie» maken deel uit van de overheveling van de (r)emigratieregelingen naar het ministerie van Binnenlandse zaken.

10.4. Overzicht belangrijkste beleidsmatige mutaties sinds begroting 1996

In onderstaande tabel is, gespecificeerd naar artikel, een overzicht van de beleidsmatige mutaties ten opzichte van de ontwerpbegroting 1996 opgenomen die groter zijn dan 10 miljoen. Mutaties die het gevolg zijn van (autonome) prijs- en volume effecten zijn niet opgenomen. De onderstaande mutaties hebben – met uitzondering van U1503 «Remigratie» – betrekking op de sociale zekerheidsuitgaven van begrotingshoofdstuk XV SZW. Voor een toelichting op de mutaties wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichtingen bij deze begroting.

Beleidsmatige mutaties ten opzichte van de raming in de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

Artikelnummer

Mutatie-omschrijving

Verplichtingen

Uitgaven

1997

1998

1999

2000

1997

1998

1999

2000

U1202                 Decentralisatie impuls

WSW

U1301                 Intensivering fraude- bestrijding

U1302                 Aanpassing verdeling uitvoeringskosten

U1303                 Introductie Rijksbijdrage

AOW

U1308                 Uitstel invoering

WAJONG

U1309                 Opvoeren tijdelijke wet

Bia

U1401                 Tijdelijke wet Bia

U1401                 Kinderopvangregeling

U1401                 Anw amendement

Kalsbeek

U1401                 Anw uitbreiding over- gangsrecht

U1401                 Uitstel Wet Boeten,

maatregelen etc

U1401                 Experimenten met inzet uitkeringsgelden

U1401                 Preventieve ontslagtoets

U1401                 Wet inkomens- voorziening kunstenaars

U1401                 Koppelingswet

U1402                 Tijdelijke wet Bia

U1403                 Tijdelijke wet Bia

U1406                 Experimenten

U1407                 Vervoersvoorziening

WVG

U1408                 Kinderopvangregeling

U1410                 Introductie Wet inkomensvoorziening kunstenaars

U1503                 Niet sluiten van de rege- lingen

U1503                 Overheveling Remigratie naar Biza

 
  • 41 000
  • 63 000
  • 63 000
  • 63 000
  • 41 000
  • 63 000
  • 63 000
  • 63 000
  • 15 000
  • 19 000
  • 19 000
  • 19 000
  • 15 000
  • 19 000
  • 19 000
  • 19 000
  • 25 000
  • 25 000
  • 25 000
  • 25 000
  • 25 000
  • 25 000
  • 25 000
  • 25 000

295 000

345 000

345 000

345 000

345 000

345 000

345 000

345 000

2 341 400

     

2 341 400

     

59 000

139 500

177 400

177 800

59 000

139 500

177 400

177 800

  • 15 000
  • 25 000
  • 19 300
  • 19 300
  • 15 000
  • 25 000
  • 19 300
  • 19 300
  • 85 000
  • 85 000
  • 85 000
  • 85 000
  • 85 000
  • 85 000
  • 85 000
  • 85 000
  • 27 000
  • 50 000
  • 69 700
  • 69 700
  • 27 000
  • 50 000
  • 69 700
  • 69 700
  • 6 300
  • 15 300
  • 19 800
  • 22 800
  • 6 300
  • 15 300
  • 19 800
  • 22 800
  • 38 000
  • 24 100
  • 18 200

-8 800

  • 38 000
  • 24 100
  • 18 200

-8 800

  • 34 000
  • 82000
  • 48 400
  • 6 000
  • 34 000
  • 82 000
  • 48 400
  • 6 000

11 000

13 000

11 800

11 800

11 000

13 000

11 800

11 800

  • 96 600
  • 102 300
  • 93 000
  • 97 300
  • 96 600
  • 102 300
  • 93 000
  • 97 300
  • 11 000
  • 11 000

-9 100

-9 100

  • 11 000
  • 11 000
  • 9 100

-9 100

  • 29 100
  • 70 600
  • 95 500
  • 95 500
  • 29 100
  • 70 600
  • 95 500
  • 95 500
  • 5 900
  • 14 400
  • 19 500
  • 19 500
  • 5 900
  • 14 400
  • 19 500
  • 19 500

23 500

57 000

39 500

4 900

23 500

57 000

39 500

4 900

50 000

     

50 000

     

85 000

85 000

85 000

85 000

85 000

85 000

85 000

85 000

96 600

102 300

108 800

113 800

96 600

102 300

108 800

113 800

5 000

10 000

14 000

14 000

5 000

10 000

14 000

14 000

  • 61 780
  • 66 100

-70 410

-70 410

  • 61 780
  • 66 100

-70 410

  • 70 410

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Toelichting bij wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen)

  • 11. 
    MINISTERIE

11.01 Personeel en Materieel

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de personele en materiële uitgaven van het gehele departement geraamd en verantwoord.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

230 234

231 276

231 707

232 819

234 079

 

Nota van wijziging

 

18 485

17 599

17 599

17 599

16 899

 

1e Suppl.wet 1996 – Eindejaarsmarge – Overboeking van BiZa RBB – Overboeking van BiZa DUO – Overboeking naar Post-actieven (U1103) – Aanvullende loonbijstelling 1995

 

2 160

       

486

486

486

486

486

154

166

166

166

166

1 000

  • 1 000
  • 1 000
  • 1 000
  • 1 000

1 076

1 075

1 075

1 075

1 075

 
  • 200
  • 200
  • 200
  • 200

1 168

4 116 3 300

4 089

3 334

2 597

 

1 747

1 895

1 705

1 605

1 435

2 274

1 300

1 100

1 300

Nieuwe Mutaties:

– Overboeking naar BiZa

remigratie – Loonbijstelling 1996 – Kosten voorzitterschap EU – Op niveau 1996 brengen materiële uitgaven – Diverse voorzieningen – Overboeking primaire processen

3 200

3 200

3 200

3 200

Stand ontwerp-begroting 1997

228 840 254 198 264 039 260 317 260 284 260 207 260 307

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

230 234

231 276

231 707

232 819

234 079

 

Nota van wijziging

 

18 485

17 599

17 599

17 599

16 899

 

1e Suppl.wet 1996 – Eindejaarsmarge – Overboeking van BiZa RBB – Overboeking van BiZa DUO – Overboeking naar Post-actieven (U1103) – Aanvullende loonbijstelling 1995

 

2 160

       

486

486

486

486

486

154

166

166

166

166

1 000

  • 1 000
  • 1 000
  • 1 000
  • 1 000

1 076

1 075

1 075

1 075

1 075

 
  • 200
  • 200
  • 200
  • 200

1 168

4 116 3 300

4 089

3 334

2 597

 

1 747

1 895

1 705

1 605

1 435

2 274

1 300

1 100

1 300

Nieuwe Mutaties:

– Overboeking naar BiZa

remigratie – Loonbijstelling 1996 – Kosten voorzitterschap EU – Op niveau 1996 brengen materiële uitgaven – Diverse voorzieningen – Overboeking primaire processen

3 200

3 200

3 200

3 200

Stand ontwerp-begroting 1997

228 070 254 198 264 039 260 317 260 284 260 207 260 307

C. Toelichting bij de cijfers

Bij Nota van wijziging is een overboeking ad f 16,985 mln. verwerkt van artikel U1102 «Centrale materiële voorzieningen», alsmede een toevoeging ad f 1,5 mln. in 1996 en f 0,8 mln. 1997 t/m 1999 voor extra uitvoeringskosten van de «experimenten marktverruiming dienstverlening aan particulieren».

Bij de 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties ingeboekt.

– Een overboeking via de zogenaamde eindejaarsmarge van gelden van 1995 naar 1996 voornamelijk ten behoeve van bouwkundige voorzieningen.

– In het kader van de verzelfstandiging van de Rijks Bedrijfsgezondheidszorg- en Bedrijfsveiligheidsdienst (RBB) per 1 juli 1996 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken met ingang van 1996 een structureel bedrag van f 0,486 mln. naar SZW overgeheveld.

– In het kader van de oprichting van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (USZO) per 1 januari 1996 is het SZW-aandeel in de kosten van de voormalige Dienst Uitvoering Ontslag Uitkeringsregelingen (DUO) structureel met ingang van 1996 naar SZW overgeboekt.

– Mede als gevolg van de Herinrichting van het ministerie is in 1995 gebruik gemaakt van de 55+maatregel (wachtgeld/vut en wachtgeldgarantie). Ter dekking van de meerkosten van het daardoor aanwezige grotere bestand post-actieven is van het budget flankerend beleid (artikel U1101) f 1 mln. structureel overgeboekt naar artikel U1103 (Post-actieven).

– De aanvullende loonbijstelling 1995 betreft de vergoeding van de extra uitgaven voor de werkgevers als gevolg van de privatisering van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) en van de introductie van pseudo-premies voor de werknemersverzekeringen (zie de afboeking van artikel U1108).

De nieuwe mutaties betreffen:

– Een overboeking van f 0,2 mln. naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken in verband met de overdracht van het remigratiebeleid; het gaat om de personele en materiële kosten van 1,5 formatieplaats.

– De reguliere aanpassing aan de loonontwikkeling (zie afboeking van art U1108).

– Nederland is in het eerste halfjaar van 1997 voorzitter van de

Europese Unie. Naast de Informele Sociale Raad en een ministerië le emancipatie-conferentie zal een vijftal thema-conferenties worden georganiseerd. De hiermee samenhangende kosten voor 1997, die binnen de totale SZW-begroting worden opgevangen, zijn aan dit artikel toegevoegd.

– Het structurele materiële budget was ca. f 1,8 mln. lager dan het in de begroting 1996 opgenomen totale budget voor materieel. Voorgesteld wordt om het begrotingsbedrag vanaf 1997 structureel op het niveau 1996 te brengen. Hiertoe is binnen de SZW-begroting ruimte gecreëerd.

– Ten opzichte van het structureel opgehoogde materiële budget zijn een aantal niet voorziene mutaties noodzakelijk. Het betreft de kosten voor het organiseren van de conferentie Kinderarbeid, extra kosten in verband met de huisvesting van perifere diensten en de buitenlandse sociale attache´’s en enkele departementale voorzieningen (kosten maatregelen terugdringing ziekteverzuim), boven de BiZa bijdrage uitgaande kosten voor USZO.

– De op artikel U1105 (Onderzoek) geraamde kosten voor primaire processen (onderzoek ten behoeve van de Kernfysische dienst, Arbeidsomstandigheden en de Arbeidsinspectie) worden ondergebracht op dit artikel. De geraamde verplichtingen en uitgaven ad f 2,85 mln. worden aan dit artikel toegevoegd. Daarnaast wordt f 350 000,– toegevoegd wegens verplichtingen in Europees verband tot het aanleveren en beoordelen van stoffen waaraan mens en milieu worden blootgesteld.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Het artikelonderdeel ambtelijk personeel omvat de loonkosten van actief en niet-actief personeel (langdurig zieken, personeel met ouderschapsverlof e.d.). Het artikelonderdeel overige personele uitgaven bevat de uitgaven aan inhuur van personeel (uitzendkrachten, tewerkgestelde erkende gewetensbezwaarden, werknemers sociale werkvoorziening en externe deskundigen). Het artikelonderdeel materiële uitgaven omvat alle uitgaven die noodzakelijk zijn voor het functioneren van het apparaat van het ministerie, voorzover die niet tot de personeelscomponent behoren.

Op het onderdeel huisvesting worden de kosten verantwoord voor het beheer van de gebouwen van zowel het kernministerie als de periferie.

Het artikelonderdeel primaire processen omvat de uitgaven ten behoeve van de Kernfysische dienst, de Directie Arbeidsomstandigheden en de Arbeidsinspectie. Het betreft onder andere onderzoek, en bijdragen aan het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) en de Commissie voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB).

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Verplichtingen

Uitgaven

Ambtelijk personeel

Overige personele uitgaven

Materieel

Huisvesting

Primaire processen

Totaal

228 840 254 198 264 039

228 070 254 198 264 039

Codering

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

econ.

funct.

198 588

196 500

205 617

198 820

196 500

205 617

11.0

06.0

1 048

4 828

4 000

586

4 828

4 000

12.1

06.0

26 772

41 211

41 502

26 233

41 211

41 502

12.1

06.0

2 432

11 659

9 720

2 431

11 659

9 720

12.1

06.0

   

3 200

   

3 200

12.1

06.01

E. Kengetallen

Uitsplitsing van de raming van U1101 naar dienstonderdelen (bedragen x f 1 000)

P-budget 1997

M-budget 1997

Apparaatskosten 1997 Apparaatskosten fte

Arbeidsmarkt

Bijstandszaken

Sociale Verzekeringen

Arbeidsomstandigheden

Arbeidsverhoudingen

Algemeen Sociaal-Economische

Aangelegenheden

Wetgeving, Bestuurlijke en

Juridische Aangelegenheden

Analyse en Onderzoek

Internationale Zaken

Voorlichting, Bibliotheek en

Documentatie

SZW-Consult

Bestuurs Ondersteuning *

Algemene Zaken

Programma Ondersteuning

Financieel-Economische Zaken

Accountantsdienst

Toezicht

Arbeidsinspectie

Kernfysische Dienst

Directie Coö rdinatie Emancipatie

Emancipatieraad **

Uitvoering Europese Subsidie

Instrumenten

Overig personeel Ministerie

Uitzonderingen op de materië le normen

Internationale aangelegenheden

Huisvestingskosten

Departementale budgetten

6 791

6 614

7 367

10 666 4 189

2 889

7 282

8 279 4 190

6 289

7 082

4 193

11 831 838

10 001

5 109 21 471 73 403

3 232 2 336 2 163

816 2 586

306 320 336 473 190

142

321 381 173

317

292

192

667

40

465

229

2 538

9 196

119

113

418

47 98

1 233

4 313

9 720

18 583

 

7 097

110 305

6 934

98 104

7 703

107 900

11 139

113 305

4 379

109 093

3 031

95 736

7 603

115 197

8 660

106 519

4 363

130 239

6 606

90 160

7 374

117 645

4 385

108 245

12 498

76 110

878

101 236

10 466

104 555

5 338

111 674

24 009

104 592

82 599

99 362

3 351

142 596

2 449

99 351

2 581

 

863

75 043

2 684

 

1 233

 

4 313

 

9 720

 

18 583

 

260 839

 

3 200

 

Totaal

Primaire processen

Begrotingssterkte in fte’s Gem. kosten per fte (in guldens)

209 617

2 212,46 94 744

51 222 3 200

264 039

  • Incl. Minister, Staatssecretaris en Bestuursraad. ** Inclusief vergoedingen voorzitter en leden ER.

Deze kengetallen zijn hier opgenomen ter onderbouwing van de raming, alsmede ter illustratie van de gemiddelde kosten per fte van de directies van SZW.

Voor een kwantitatieve en kwalitatieve specificatie van het personeelsbestand wordt verwezen naar bijlage 1 «De overzichten inzake personeelsgegevens» van deze begroting.

11.02 Centrale materiële voorzieningen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel werden de verplichtingen en uitgaven geraamd voor algemene beheerskosten met een overwegend departementaal karakter.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 

1995 1996

1997

1998

1999

2000 2001

Stand ontwerp-begroting 1996 16985

16 799

16 799

16 799

16 899

Nota van wijziging –16985

  • 16 799
  • 16 799
  • 16 799
  • 16 899

Stand ontwerp-begroting 1997 21735 0

0

0000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

1995 1996

1997

1998

1999

2000 2001

Stand ontwerp-begroting 1996 16985

16 799

16 799

16 799

16 899

Nota van wijziging –16985

  • 16 799
  • 16 799
  • 16 799
  • 16 899

Stand ontwerp-begroting 1997 20534 0

0

0000

C.  Toelichting bij de cijfers

Voor een verbeterde informatievoorziening werd het wenselijk geacht om alle personele en materiële uitgaven op één begrotingsartikel samen te voegen. Dit bevordert een goed inzicht in de personele en materiële kosten van het gehele departement en vereenvoudigt de ontwikkeling van kengetallen.

Bij Nota van wijziging is dit artikel ondergebracht onder U1101 «Personeel en Materieel» en is de begroting en meerjarenraming naar artikel U1101 overgeboekt. In bovenstaande tabellen wordt deze overheveling zichtbaar gemaakt. Omdat bij dit artikel geen raming meer is voorzien is dit artikel niet meer in de begrotingsstaat voor 1997 opgenomen.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de functionele codering is 06.0 – de economische codering is 12.1

11.03 Post-actieven

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de uitgaven geraamd voor personeel dat als non-actief wordt aangemerkt. Het gaat hier om uitgaven aan wachtgelden en uitkeringen ingevolge de uitkeringsregeling 1966.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

11 582

11 626

11 670

11 708

11 760

 

1e Suppl.wet 1996

 

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

 

Nieuwe Mutaties:

– Parkeren efficiencytaakstelling

   

-3 500

       

Stand ontwerp-begroting 1997

11 236

12 582

9 126

12 670

12 708

12 760

12 760

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij de 1e suppletore wet is de volgende mutatie ingeboekt.

– Mede als gevolg van de Herinrichting van het ministerie is in 1995 in ruime mate gebruik gemaakt van de 55+maatregel (wachtgeld/vut en wachtgeldgarantie). Ter dekking van de meerkosten van het daardoor aanwezige grotere bestand post-actieven is van het budget flankerend beleid (artikel U1101) f 1 mln. structureel overgeboekt naar artikel U1103 (Post-actieven).

Voorgesteld wordt de volgende nieuwe mutatie aan te brengen.

Bij begrotingsvoorbereiding heeft het kabinet besloten tot een aantal efficiency-taakstellingen, onder andere op de SZW-begroting. Deze taakstelling is gedeeltelijk ingevuld op het artikel Automatisering en onderzoek. Voor het restant van de taakstelling wordt gebruik gemaakt van de nog uit te delen prijsbijstelling; dit blijkt uit de meerjarenramingen van het artikel U1109. Om te voorkomen dat in 1997 (in de begrotingswet) een negatief bedrag op artikel U1109 zou resteren, is het betreffende aandeel in de taakstelling van f 3,5 mln. in 1997 geparkeerd op dit artikel. Als in het voorjaar van 1997 de prijsbijstelling 1997 wordt uitgekeerd zal deze boeking ongedaan worden gemaakt.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de functionele code 06.0 – de economische code 12.1

E. Kengetallen

Rekening 1995

Vermoedelijke uitkomst 1996

Ontwerpbegroting 1997

Verplichtingen/uitgaven (x f 1 000) 11 236               12 582

Aantal post-actieven ultimo jaar                 270                    270

12 626*

270

  • Exclusief de geparkeerde efficiency-taakstelling.

11.04 Automatisering

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Na de Herinrichting van het ministerie zijn de automatiseringsuitgaven geconcentreerd binnen één artikel, U11.04.

De inspanningen voor automatisering staan in 1996 en 1997 in het teken van een nieuwe gemeenschappelijke basisvoorziening voor kantoorautomatisering die in 1997 gereed zal zijn. In 1997 zal ook het nieuwe personeelsinformatiesysteem operationeel zijn. Een aanvang wordt gemaakt met een verbeterde planningssystematiek waarbij een doelmatige besteding van automatiseringsgelden centraal staat.

Met de middelen op dit artikel worden verschillende activiteiten gefinancierd: – Beheersinformatie – Beleidsinformatie – Departementale beheerssystemen – Infrastructuur automatisering.

Voor de prioritering van de projecten op het gebied van de beheers- en beleidsinformatievoorziening ter ondersteuning van de primaire processen wordt gebruik gemaakt van het prioriterings- annex allocatieinstrument SAMALO. Dit dient tevens om de Bestuursraad te ondersteunen bij de besluitvorming omtrent de allocatie van budgetten. Met dit instrument wordt de rangorde van de projecten bepaald op basis van het (beleids)belang en het informatiebelang van het project. Mochten er onvoldoende middelen zijn om alle projecten uit te laten voeren, dan worden laag-scorende projecten niet in de planning voor 1997 meegenomen.

Met behulp van deze SAMALO-methodiek zal medio oktober het automatiseringsprogramma voor 1997 ingevuld worden, aangezien pas op dat moment voldoende inzicht bestaat in de opzet en kosten van de desbetreffende projecten.

De belangrijkste departementale beheerssystemen omvatten o.a. het Personeelsinformatiesysteem (IPA, Interpers), het financiële informatiesysteem CAFAS en het beheers-, informatie- en afhandelingssysteem met betrekking tot de rijksvergoeding van sociale zekerheidsuitgaven (BIAS).

De uitgaven in het kader van de infrastructuur omvatten het onderhoud en beheer van de centrale servercapaciteit, netwerk en datacommunicatie, standaard werkplekapparatuur en -programmatuur.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

1995             1996             1997             1998             1999

2000             2001

Stand ontwerpbegroting 1996

33 570          29 194          29 218          29 218

29 218

1e Suppl.wet 1996 – Eindejaarsmarge – Overboeking naar

VROM voor I-SZW

Rotterdam

555

250

Nieuwe Mutaties:

– Invulling Kaderbrieftaakstelling

– Overboeking NIDI van Subsidies

– Overboeking van onderzoek

1 250         - 2 000 - 2 000 - 2 000

100               100               100               100

100               100              100                100

Stand ontwerpbegroting 1997

28 138          33 875          28 144          27 418          27 418

27 418          27 418

Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

2001

4 758          28 138          33 875          28 144          27 418          27 418          27 418          27 418

Uitgaven stand ontwerp-begroting

 

1995

4 550

22 364

           

1996

208

5 642

28 025

         

1997

 

132

5 850

22 162

       

1998

     

5 982

21 436

     

1999

       

5 982

21 436

   

2000

         

5 982

21 436

 

2001

           

5 982

21 436

1997

26 914

33 875

28 144

27 418

27 418

27 418

27 418

na 2001

5 982

5 982

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

33 570

29 194

29 218

29 218

29 218

 

1e Suppl.wet 1996 – Eindejaarsmarge – Overboeking naar VROM voor I-SZW Rotterdam

555 250

Nieuwe Mutaties:

– Invulling Kaderbrieftaakstelling

– Overboeking NIDI van Subsidies

– Overboeking van Onderzoek

1 250

100 100

2 000

100 100

2 000

100 100

2 000

100 100

Stand ontwerp-begroting 1997

26 914

33 875

28 144

27 418

27 418

27 418

27 418

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletore wet zijn de volgende mutaties vastgesteld.

– Een overheveling via de «Eindejaarsmarge» van middelen van 1995 naar 1996 ten behoeve van projecten beheers- en beleids-informatisering.

– Een overboeking naar de Rijksgebouwendienst van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in verband met aanpassingen aan het datanet van de Arbeidsinspectie, regio Zuid-West.

De volgende nieuwe mutaties worden voorgesteld.

– De beperking van het automatiseringsbudget met f 1,250 mln. in 1997 en f 2,0 mln. met ingang van 1998 is een deel van de invulling van de efficiencytaakstelling waartoe het kabinet heeft besloten.

– Tot en met 1996 is de bijdrage aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) op het artikel Subsidies (U15.01) verantwoord. Omdat met deze bijdrage beleidsinformatie wordt geleverd, wordt deze bijdrage met ingang van 1997 op het artikel Automatisering verantwoord.

– Een overboeking van het artikel Onderzoek (U1105). Dit budget is bestemd om bij het CBS niet-standaard informatie te verkrijgen.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De functionele codering is 06.0 de economische codering is 12.1.

E.  Kengetallen

Rekening 1995

Vermoedelijke uitkomst 1996

Ontwerp begroting 1997

Uitgavenxf1000                                     26914               33875                          28144

Begrotingssterkteinfte                             2082,85           2226,97                       2212,46

Gemiddelde kosten per fte in guldens                                                  12922               15211                          12721

11.05 Onderzoek

A.  De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven verantwoord voor uitbesteed onderzoek. De onderzoeken ondersteunen alle fasen van het beleidsproces (orië ntatie, voorbereiding, uitvoering en evaluatie).

Behalve aan actuele onderzoeksprojecten worden er ook gelden besteed aan onderzoek op (middel)lange termijn, aan fundamenteel onderzoek en aan onderzoek gericht op instrumentontwikkeling.

De onderzoeksuitgaven voor de Directie Coö rdinatie Emancipatiebeleid zijn met ingang van 1997 op een apart artikelonderdeel zichtbaar gemaakt.

In 1996 heeft een uitzuivering van het onderzoeksbudget plaatsgevonden. De budgetten voor de primaire processen t.a.v. het arbeidsomstandighedenbeleid (bijvoorbeeld laboratoriumonderzoek van verdachte stoffen bij bedrijfsongevallen) en taken van de Kernfysische dienst (bijvoorbeeld het inhuren van expertise bij te verrichten inspectietaken) zijn overgeheveld naar het budget Materieel. Hier is eerder sprake van ondersteuning van het werkproces dan van onderzoek.

Voor de verdeling van onderzoeksgelden over de verschillende projecten, die gezien de behoefte van de verschillende onderdelen van het ministerie in 1997 uitbesteed moeten worden, wordt voor het vakdepartement (het ministerie exclusief de Directie Coö rdinatie Emancipatiebeleid) gebruik gemaakt van het departementsbrede prioriterings- annex allocatie-instrument SAMALO. DCE prioriteert haar onderzoeksprocessen met een aan SAMALO verwante systematiek.

Met behulp van deze instrumenten wordt – afzonderlijk voor de budgetten SAMALO onderzoek en onderzoek DCE – de rangorde van de onderzoeksprojecten bepaald op basis van het beleids- en het informatiebelang van het project. Mochten er onvoldoende middelen zijn om alle projecten uit te laten voeren, dan worden bepaalde laag-scorende projecten niet in de planning voor 1997 meegenomen.

B.  De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

19 983

20 238

20 375

20 375

20 375

 

1e Suppl.wet 1996 – Eindejaarsmarge

 

500

         

Nieuwe Mutaties:

– Efficiencytaakstelling

– Overboeking OSA van subsidies

– Overboeking Primaire processen naar materieel

– Overboeking naar automatisering

 

1 250

  • 2 000
  • 2 000
  • 2 000

2 700

   

2 700

2 850

  • 2 850
  • 2 850
  • 2 850
  • 100
  • 100
  • 100
  • 100

Stand ontwerp-begroting 1997

28 517

20 483

18 738

15 425

15 425

18 125

15 425

Relatie verplichtingen en uitgaven (x 1 000)

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

 

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

12 368

28 517

20 483

18 738

15 425

15 425

18 125

15 425

1995

 

8 189

20 970

           

1996

 

3 838

6 574

10 281

         

1997

 

243

973

7 114

8 639

       

1998

 

98

 

2 155

6 283

7 779

     

1999

     

933

2 870

4 539

8 166

   

2000

       

946

2 180

4 152

9 230

 

2001

         

927

2 007

6 582

6 992

Uitgaven stand ontwerp-begroting na 2001

1 100

2 313

8 433

Nieuwe Mutaties:

– Efficiencytaakstelling

– Overboeking OSA van subsidies

– Overboeking Primaire processen naar materieel

– Overboeking naar automatisering

 

1 250

  • 2 000
  • 2 000
  • 2 000

900

900

900

900

2 850

  • 2 850
  • 2 850
  • 2 850
  • 100
  • 100
  • 100
  • 100

1997

29 159

20 693

16 969

16 315

16 508

16 508

16 508

11 846

 

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

1995 1996 1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996 20193 20269

20 365

20 558

20 558

 

1e Suppl.wet 1996

– Eindejaarsmarge 500

Stand ontwerp-begroting 1997

29 159          20 693          16 969          16 315

16 508          16 508

16 508

C. Toelichting bij de cijfers

Bij 1e suppletore wet is een overheveling via de «Eindejaarsmarge» verwerkt van 1995 naar 1996. Het betrof in 1995 niet-uitgevoerde projecten die in 1996 alsnog worden uitgevoerd.

De nieuwe mutaties betreffen:

– De beperking van het budget voor onderzoek met f 1,250 mln. in 1997 en f 2,0 mln. met ingang van 1998 is een deel van de invulling van de efficiencytaakstelling waartoe het kabinet tijdens de begrotingsvoorbereiding 1997 heeft besloten.

– Een overboeking van subsidies (U1501) omdat de begroting en verantwoording van de subsidie aan de Organisatie voor strategisch arbeidsmarktonderzoek (OSA) met ingang van 1997 via het Onderzoeksartikel zal plaatsvinden.

– Overboeking naar U11.01 Materieel (f 2,85 mln.) en U11.04 Automatisering (f 0,1 mln.) in verband met de uitzuivering van de op dit begrotingsartikel geraamde uitgaven en verplichtingen voor primaire processen. Deze processen zullen met ingang van 1997 op genoemde artikelen worden verantwoord.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

econ.

funct.

Doelsubsidie TNO SAMALO onderzoek Onderzoek DCE Overig onderzoek

9 672 14 394

4 451

13 633 6 850

12 688

950

5 100

9 672 14 467

5 020

13 843 6 850

12 719

950

3 300

03 12.1 12.1 12.1

06.421 06.01 06.01 06.01

Totaal

28 517

20 483

18 738

29 159

20 693

16 969

 

11.06 Voorlichting

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de kosten verantwoord van de departementale voorlichtingsprojecten, bibliotheek, documentatie en interne voorlichting aan het personeel.

Alle uitgaven met betrekking tot voorlichting worden op dit artikel centraal verantwoord. Het begrotingsartikel is met ingang van 1997 gesplitst in de onderdelen voorlichting vakdepartement en voorlichting emancipatie. De hoogte van de budgetten is op basis van historische gegevens bepaald.

Een adequate verdeling van het budget voorlichting vakdepartement wordt bereikt door aanvragen voor voorlichtingsprojecten te wegen aan de hand van een inhoudelijke prioriteringsmethodiek (SAMALO), die ook wordt gebruikt voor automatisering en onderzoek. De methodiek weegt het belang van de projecten voor het beleid en de beleidsvoering van het ministerie. In een zwaartepuntennotitie worden de criteria bepaald op basis waarvan de projecten voor het komende jaar worden beoordeeld.

De directie Coö rdinatie Emancipatiebeleid prioriteert door middel van een soortgelijke methodiek de voorlichtingsuitgaven DCE zelf.

In de voorlichtingsbijlage (bijlage 8) staat een nadere toelichting op de belangrijkste in- en externe voorlichtingsprojecten van het vakdepartement SZW. De voorgenomen voorlichtingsprojecten van de directie Coö rdinatie Emancipatiebeleid zijn beschreven in het Communicatieplan in de Beleidsbrief Emancipatie 1997–2000, die ook op de derde dinsdag van september wordt gepubliceerd. In het algemeen deel van de memorie van toelichting (paragraaf 7.1) wordt het gevoerde voorlichtingsbeleid beschreven.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

6 039

6 039

6 039

6 039

6 039

 

1e Suppl.wet 1996

– Invulling eindejaarsmarge

 

100

         

Stand ontwerp-begroting 1997

5 828

6 139

6 039

6 039

6 039

6 039

6 039

Bij de belasting van dit artikel is in wezen sprake van «verplichtingen= kas». Afgezien van enige overloop (van 1995 naar 1996) worden betalingen in hetzelfde begrotingsjaar gedaan als waarin de verplichting is aangegaan. Financiële verplichtingen worden doorgaans slechts voor één jaar aangegaan.

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

6 039

6 039

6 039

6 039

6 039

 

1e Suppl.wet 1996

– Invulling eindejaarsmarge

 

100

         

Stand ontwerp-begroting 1997

5 585

6 139

6 039

6 039

6 039

6 039

6 039

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij 1e suppletore wet is één mutatie vastgesteld, namelijk een overheveling van 1995 naar 1996 via de «Eindejaarsmarge» ter financiering van projecten die in 1995 niet (volledig) tot betaling zijn gekomen.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

econ.

funct.

Voorlichting vakdepartement SZW Voorlichting DCE

5 828

6 139

5 589 450

5 585

6 139

5 589 450

12.1 12.1

06.0 06.0

Totaal

5 828

6 139

6 039

5 585

6 139

6 039

 

11.07 Onvoorziene uitgaven

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het artikel omvat een raming van uitgaven die ten tijde van de begrotingsvoorbereiding niet zijn te voorzien. Er doen zich geen feitelijke uitgaven ten laste van dit artikel voor.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

4 738

2 381

6 628

3 217

3 173

 

1e Suppl.wet 1996

– Overboeking naar VROM

 

-400

         

Nieuwe Mutaties:

– Departementale dekking

 

-3 484

  • 2 286
  • 2 058
  • 1 775
  • 1 876
 

Stand ontwerp-begroting 1997

 

854

95

4 570

1 442

1 297

1 497

C.  Toelichting bij de cijfers

De omvang van het beschikbaar begrotingsbedrag 1997 is lager dan de meerjarenraming vanaf 1998. Dit is voor een groot deel het gevolg van een bij Miljoenennota 1996 tot en met 1997 verwerkte overboeking (WVG) van f 2 mln. naar artikel U1501 subsidies. Verder is in voorkomende gevallen ten laste van dit artikel incidentele dekking gevonden ten behoeve van wijzigingen op andere begrotingsartikelen. Dit leidt ertoe dat de omvang van het begrotingsbedrag van jaar tot jaar verschilt.

De mutatie bij 1e suppletore wet betreft een overboeking naar de Rijksgebouwendienst van het Ministerie van VROM als bijdrage in de inrichtingskosten van de nieuwe huisvesting van de Arbeidsinspectie Regio Zuid-West.

De nieuwe mutatie «Departementale dekking» (op dit artikel en op artikel U1108) vloeit voort uit een saldo van diverse herschikkingen. Deze herschikkingen leiden tot een verhoging van met name de materiële budgetten (kosten voorzitterschap EU, structureel op niveau brengen materieel en diverse onontkoombare materiële voorzieningen). Zie toelichting bij artikel U1101 «Personeel en Materieel».

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de functionele code is 06.9 – de economische code is 01

11.08 Loonbijstelling

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» waarop zo nodig tijdelijk bedragen worden opgenomen – uitdelingen uit de staartpost Loonbijstelling – totdat toerekening kan plaatsvinden naar de relevante begrotingsartikelen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

4 088

4 033

3 836

3 743

3 642

 

1e Suppl.wet 1996

– Verdeling van de aanvullende loonbijstelling 1995 – Loonbijstelling 1996

  • 2 083 62 293
  • 2 082 64 057
  • 1 982 63 891
  • 2 082 63 549
  • 1 982 62 804

Nieuwe Mutaties:

– Correctie loonbijstelling 1996

– Verdeling loonbijstelling 1996

naar de begrotingsartikelen – Departementale dekking – Compensatie t.b.v. primaire processen

2 587 63 282

2 583

64 981 - 1 951

  • 350

2 583

64 804 - 1 854

-350

2 603

64 390 - 1 661

-350

2 604

63 658 - 1 660

-350

Stand ontwerp-begroting 1997

3 603

1 309

1 320

1 412

1 400

4 785

C.  Toelichting bij de cijfers

De mutaties 1e suppletore wet betreffen de verdeling van de bij Miljoenennota 1996 toegekende aanvullende loonbijstelling 1995 (pseudo-premies en ABP-complex) naar de begrotingsartikelen en de toedeling van het Ministerie van Financiën van de reguliere loonbijstelling 1996.

De nieuwe mutaties hebben betrekking op:

– Een correctie op de bij 1e suppletore wet toebedeelde Loonbijstelling 1996.

– Een verdeling naar de betreffende begrotingsartikelen van de toegekende bedragen voor de loonontwikkeling 1996.

– Een verlaging ter compensatie van de departementale herschikkingen, zoals eerder toegelicht onder U1101 «Personeel en Materieel» en U1107 «Onvoorziene uitgaven».

– Een verlaging ad f 0,350 mln. ten behoeve van artikel U1101 «Personeel en Materieel» wegens een verplichting in Europees verband tot het aanleveren en beoordelen van gegevens over stoffen waaraan mens en milieu worden blootgesteld.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de functionele code is 06.9 – de economische code is 01.11

11.09 Prijsbijstelling

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft het karakter van een «parkeerartikel» waarop zo nodig tijdelijk bedragen worden opgenomen – uitdelingen uit de staartpost Prijsbijstelling – totdat toerekening kan plaatsvinden naar de relevante begrotingsartikelen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

1e Suppl.wet 1996 – Prijsbijstelling 1996

 

306

46

11

358

364

 

Nieuwe Mutaties:

– Parkeren efficiency taakstelling

     

-7 400

-7 400

  • 7 400
 

Stand ontwerp-begroting 1997

 

306

46

-7 389

-7 042

  • 7 036

-7 036

C.  Toelichting bij de cijfers

De mutatie bij 1e suppletore wet betreft de toedeling van het Ministerie van Financiën van de reguliere prijsbijstelling 1996.

Voorgesteld wordt de volgende nieuwe mutatie aan te brengen.

Het kabinet heeft bij de begrotingsvoorbereiding 1997 besloten tot een aantal efficiency-taakstellingen. Voor de SZW-begroting betreft het f 6,0 mln. in 1997 en f 11,4 mln. structureel. Deze efficiency-taakstelling is voor f 2,5 mln. in 1997 en f 4 mln. structureel ingevuld op de artikelen «Automatisering» en «Onderzoek» (zie toelichtingen aldaar). Het restant ad f 3,5 mln. in 1997 en f 7,4 mln. structureel wordt naar de huidige inzichten ingevuld met de nog toe te kennen bedragen voor prijsbijstelling 1997 en 1998. Om wetstechnische redenen is de taakstelling voor 1997 tijdelijk geparkeerd op artikel U1103 (zie toelichting aldaar). Voor 1998 en latere jaren is het restant van de ombuigingstaakstelling op dit artikel geparkeerd.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de functionele code is 06.9 – de economische code is 01.12

  • 12. 
    ARBEIDSMARKT

12.01 Rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel vindt zijn grondslag in de Arbeidsvoorzieningswet (Staatsblad 1990, nr. 402). Daarin is de verzelfstandiging van de Arbeidsvoorziening onder een tripartite bestuur van werkgevers- en werknemersorganisaties en van de overheid geregeld. De wet is op 1 januari 1991 in werking getreden.

De Arbeidsvoorzieningsorganisatie heeft als taak het bevorderen van een doelmatige en rechtvaardige aansluiting van vraag en aanbod van arbeidskrachten op de arbeidsmarkt. Het door het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA) te voeren beleid voor 1997 wordt neergelegd in het Landelijk Beleidsplan 1997 en de begroting 1997 van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Deze stukken worden separaat aan de Staten-Generaal aangeboden.

Op 28 juni 1996 is het wetsvoorstel nieuwe Arbeidsvoorzieningswet (Kamerstukken II, 1995/96, nr. 24 450) door de Tweede Kamer aanvaard. Besluitvorming in de Eerste Kamer dient nog plaats te vinden. De beoogde invoeringsdatum is 1 januari 1997. In het algemeen deel van deze Memorie van toelichting is reeds uiteengezet dat 1997 een overgangsjaar zal zijn tussen de huidige wet en de nieuwe wet, met name wat betreft het onderscheid in basis- en prestatiedienstverlening. Besluitvorming over en inrichting van de begroting van het CBA zijn gebaseerd op de huidige wet. De inrichting van de administratie wordt reeds zoveel mogelijk geënt op de nieuwe wet. Er wordt naar gestreefd om, via extra modellen bij de begrotingsaanschrijving 1997, van de RBA’s inzicht te verkrijgen in onder andere de kosten van de basis- en prestatieverlening. Deze informatie komt gelijktijdig met het Landelijk Beleidsplan en de begroting 1997 eind 1996 beschikbaar. Dit betekent dat voor het vaststellen van de afzonderlijke bedragen voor de basis- en prestatiebijdrage voor de SZW-begroting 1998 gebruik kan worden gemaakt van een op deze wijze ingerichte administratie.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

1 255,0

1 079,5

1 076,0

1 237,4

1 239,2

 

1e Suppl.wet 1996

– Aanvullende loonbijstelling

1995

 

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

 

Nieuwe Mutaties:

– Loonbijstelling 1996

 

7,0

5,8

5,8

6,2

6,2

 

Stand ontwerp-begroting 1997

1 832,6

1 263,0

1 086,2

1 082,7

1 244,5

1 246,3

1 246,3*

  • In verband met afrondingsverschillen kunnen er afwijkingen in de tellingen optreden.

Op basis van de huidige Arbeidsvoorzieningswet (artikel 38 lid 2 tweede volzin) is een algemene maatregel van bestuur opgesteld die de betaling van de Rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie regelt. Maandelijks wordt 1/12 deel van de rijksbijdrage aan de Arbeidsvoorzieningsorganisatie overgemaakt. Het wetsvoorstel nieuwe Arbeidsvoorzieningswet kent geen basis voor een dergelijke «uitbetalings-amvb». In de mededelingen, bedoeld in artikel 47 lid 5 en 48 lid 6 van de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet, zal tevens de wijze van betaling en afrekening van de basis- en prestatiebijdrage kenbaar worden gemaakt.

De verplichtingen op dit artikel zijn op grond van artikel 1 lid 6 van de Comptabiliteitswet door de Minister van Financiën aangewezen als verplichtingen = kas.

C. Toelichting bij de cijfers

De mutatie aanvullende loonbijstelling 1995 betreft een vergoeding van extra uitgaven voor de werkgevers als gevolg van de privatisering van het Algemeen Burgerlijk pensioenfonds (ABP) en van de introductie van pseudo-premies voor werknemersverzekeringen.

De nieuwe mutatie betreft de uitdeling van de reguliere loonbijstelling 1996.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de functionele code is 06.43 – de economische code is 41.4

12.02 Wet Sociale Werkvoorziening

A.  De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) draagt de gemeenten op om te voorzien in aangepaste werkgelegenheid, die zoveel mogelijk gericht is op behoud, herstel en bevordering van de arbeidsgeschiktheid, voor personen die tot werken in staat zijn, maar voor wie als gevolg van in belangrijke mate bij hen gelegen factoren, werkgelegenheid onder normale omstandigheden (vooralsnog) niet aanwezig is. De WSW is betrokken bij de stroomlijning van gesubsidieerde arbeid; een wetsvoorstel ter herziening van de WSW is aan de Kamer aangeboden.

Bij de bepaling van de totale lasten voor het Rijk dienen de anticumulatie-afdrachten op het artikel M1301 in mindering te worden gebracht op dit artikel.

B.  De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.)

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

3 485,8 3 488,5 3 489,3 3 490,0 3 491,0

1e Suppl.wet 1996

– Eindejaarsmarge

– Afdrachtskorting WVA

– Decentralisatie-Impuls WSW

– Technische correctie

51,0

10,0           -27,8

23,0           - 41,0

  • 1,3

44,2 63,0

60,4 63,0

68,8 63,0

Nieuwe Mutaties – Loonbijstelling 1996 – Arbeidsvoorwaardenakkoord – Aanpassing verplichtingenruimte – Compensatie WULBZ

51,6

82,4 46,0

51,9 14,0

27,6

51,9 24,0

15,5

51,9 24,0

-7,4

51,9 24,0

3,9

Stand ontwerp-begroting 1997

3 484,2         3 682,5 3 458,0 3 442,5 3 435,1         3 439,0

3433,6

Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln.)

t/m 1995

1996

1997

1998

1999

2000

na 2001

2001

 

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

6 878,1

3 682,5

3 458,0

3 442,5

3 435,1

3 439,0

3 433,6

1995

3 483,2

           

1996

3 394,9

202,8

         

1997

 

3 479,7

3,9

       

1998

   

3 454,1

3,9

     

1999

     

3 438,6

3,9

   

2000

       

3 431,2

3,9

 

2001

         

3 435,1

3,9

Uitgaven stand ontwerp-begroting

1997

3 429,7

3 483,2

3 597,7

3 483,6

3 458,0

3 442,5

3 435,1

3 439,0

3 429,7

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.)

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

3 483,4 3 486,5 3 489,3 3 490,0 3 491,0

1e Suppl.wet 1996:

– Eindejaarsmarge

– Afdrachtskorting WVA

– Decentralisatie Impuls WSW

– Technische correctie

51,0

10,0           -27,8

23,0           - 41,0

  • 1,3

44,2 63,0

60,4 63,0

68,8 63,0

Nieuwe Mutaties:

– Loonbijstelling 1996

– Arbeidsvoorwaardenakkoord

– Compensatie WULBZ

51,6 46,0

51,9 14,0

51,9 24,0

51,9 24,0

51,9 24,0

Stand ontwerp-begroting 1997

3 483,2         3 597,7         3 483,6 3 458,0 3 442,5 3 435,1         3 433,6

C. Toelichting bij de cijfers

Op grond van de eerste suppletore wet zijn de uitgaven WSW aangepast voor :

– De «Eindejaarsmarge» betreft een ophoging van het WSW-budget voor 1996 met het oog op het arbeidsvoorwaardenakkoord voor de periode 1995 t/m 1997. Dit houdt mede verband met de late totstandkoming van het akkoord in 1995.

– Vanaf 1 januari 1996 kunnen ook werkgevers in de WSW in aanmerking komen voor een afdrachtskorting ad f 4 500 per jaar als zij een langdurig werkloze in dienst nemen op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premies volksverzekeringen (WVA) (alle nieuwe instroom in de WSW geldt als langdurig werkloos). De subsidie van het rijk kan daarom naar evenredigheid lager worden vastgesteld.

– De mutatie «DI-taakstelling» is een gewijzigde boeking van een bestaande taakstelling uit de Decentralisatie-Impuls. Voorheen was de taakstelling verwerkt op de aanvullende post loonbijstelling; om duidelijkheid te verschaffen aan de uitvoeringsinstanties wordt hetzelfde bedrag nu rechtstreeks op het WSW-budget gekort.

– De technische correctie vindt plaats vanwege een abusievelijk te hoge slotuitdeling uit het budget WSW 1995.

De nieuwe mutaties hebben betrekking op:

– De jaarlijkse bijstelling van de uitgaven voor de loonkostenontwikkeling. Deze bijstelling wordt vastgesteld op grond van de methodiek, zoals voor de gepremieerde en gesubsidieerde sectoren wordt toegepast (het «Post-waggs model»).

– De mutatie arbeidsvoorwaarden houdt verband met de in de cao overeengekomen herbezetting van de vrijvallende uren van de 36-urige werkweek. Door de herbezetting worden meer personen in de WSW geplaatst, waardoor de kosten toenemen. Tegenover de extra uitgaven staan hogere ontvangsten uit hoofde van samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met WSW-loon (Art M. 13.01.)

– Een technische correctie op de verplichtingenruimte.

– Als gevolg van de privatisering van de ziektewet (WULBZ) zag de bedrijfsvereniging BVO zich genoodzaakt de premie ZW over 1995 met terugwerkende kracht te verhogen, teneinde aan de per 1 maart 1996 lopende verplichtingen te kunnen voldoen. Deze voor de werkvoorzieningsschappen forse en onvoorziene extra last in 1996 wordt via het WSW-budget gecompenseerd.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Verplichtingen

Uitgaven

Codering

1995

1996

1997

1995

1996

1997

funct.

Budgetvoorziening op decentraal niveau

Budgetvoorziening op Centraal

Niveau

Afwikkeling vergoedingen voor

1989

3 462,5 3 673,9 3 458,0 21,4               8,6

0,3

3 461,4 3 589,1 3 483,6 21,4               8,6

0,3

43.5                 06.34

43.5                 06.34

43.5                 06.34

Totaal

3 484,2 3 682,5 3 458,0

3 483,1 3 597,7 3 483,6

E. Kengetallen

Rekening 1995

Vermoedelijke               Ontwerp uitkomst 1996 begroting 1997

 

Budgetvoorziening decentraal

     

(x f 1 mln.)

3 461,4

3 589,1

3483,6

Volume (eenheden)

80,8

80,8

81,7

Gemiddelde lasten per eenheid

     

(x f 1,–)

42 840

44 420

42 640

econ.

Het gemiddelde volume van de WSW in 1997 neemt naar verwachting ten opzichte van 1996 toe als gevolg van de in het arbeidsvoorwaardenakkoord overeengekomen herbezetting van de arbeidsduurverkorting.

De gemiddelde prijs per arbeidsplaats is in 1997 lager dan in 1996 als gevolg van de Wet vermindering loonbelasting en premies volksverzekeringen (WVA), alsmede uit hoofde van de taakstelling in verband met de in onderdeel C toegelichte Decentralisatie-Impuls. Voorts wordt het verschil verklaard doordat de uitgaven in 1996 eenmalig hoger lagen als gevolg van de eindejaarsmarge: de verhoging als gevolg van het arbeidsvoorwaardenakkoord kon niet meer in 1995 worden verwerkt.

12.03 Jeugdwerkgarantiewet

A.  De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De JWG vormt in het kader van het activerend arbeidsmarktbeleid voor jongeren het vangnet. Als werkloze jongeren niet op eigen kracht of via het reguliere instrumentarium van arbeidsvoorziening kunnen worden geplaatst kan instroom in de JWG plaatsvinden. De JWG is betrokken bij de stroomlijning van gesubsidieerde arbeid. In dit kader is de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) in voorbereiding, waarbij de doelgroep van de JWG onder deze nieuwe wet zal vallen.

Op grond van de huidige JWG wordt aan een jongere een dienstbetrekking volgens het burgerlijk wetboek aangeboden en geplaatst op een door de jeugdwerkgarantie-organisatie aangewezen garantieplaats.

De voorbereidingsovereenkomst is bedoeld voor jongeren, waarvoor het vanwege in de persoon gelegen factoren (nog) niet mogelijk is een JWG-garantieplaats aan te bieden.

De voorbereidingsovereenkomst is de grondslag voor activiteiten welke tot doel hebben de kwalificaties van de jongere te verbeteren. Deze activiteiten zijn gericht op plaatsing op een garantieplaats en indien mogelijk op doorstroom naar regulier werk.

B.  De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

359 700

430 500

554 900

590 900

612 400

 

1e Suppl.wet 1996

– Afdrachtskorting WVA

– Bevriezing 23-jarigen

– Doorwerking realisatie 1995

19 300 - 57 200

38 100

90 900          44 000

90 600 -116 100 -128 700 - 2 700          69 600          87 800

Nieuwe Mutaties:

– Extrapolatie jaar 2000

– Werkloosheidsontwikkeling

– Technische correctie

– Koppeling uitkeringen 1996

6 800

8 600 16 000

27 400

9 700 14 200

40 200

10 500 14 200

57 400

4 200 14 000

15 600 65 800 15 300 14 000

Stand ontwerp-begroting 1997

409 693 379 000 385 400 417 700 477 200 460 800 454 400

C. Toelichting bij de cijfers In de eerste suppletore wet is de raming als volgt aangepast:

– De bij de WSW genoemde afdrachtskorting op grond van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premies volksverzekeringen (WVA) is ook op de JWG van toepassing. De subsidie van het Rijk kan ook hier naar evenredigheid lager worden geraamd.

– In de ramingen voor 1996 was nog rekening gehouden met een uitbreiding van doelgroep JWG tot 23-jarige schoolverlaters. In afwachting van de stroomlijning van gesubsidieerde arbeid wordt de doelgroep dit jaar bevroren op 22 jaar.

– Op basis van de realisatiegegevens over 1995 zijn de ramingen voor de JWG verhoogd.

– Ten eerste bleek het volume hoger, met name van de garantie-plaatsen. Ten tweede viel de gemiddelde prijs van een JWG-garantieplaats hoger uit dan geraamd. Dit hangt samen met de hogere gemiddelde leeftijd van het JWG-bestand.

De nieuwe mutaties betreffen:

– De extrapolatie jaar 2000 is een technische aanpassing die jaarlijks bij begrotingsvoorbereiding wordt verwerkt. Vorig jaar is deze correctie bij dit artikel ten onrechte niet verwerkt.

– De doorwerking van de meest recente werkloosheidsramingen van het Centraal Planbureau (CPB) op de doelgroep en daarmee op het geraamde volume in de JWG.

– Een technische correctie op grond van aanpassing van het ramingsmodel.

– De aanpassing van het begrotingsbedrag aan de loonontwikkeling.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

econ.

funct.

Garantieplaatsen Voorbereidingsovereenkomsten

404 200 5 500

370 800 8 200

374 600 10 800

404 200 5 500

370 800 8 200

374 600 10 800

43.2 43.2

06.43 06.43

Totaal

409 700

379 000

385 400

409 700

379 000

385 400

 

E. Kengetallen

 
 

Rekening

Vermoedelijke

Ontwerp

 

1995

uitkomst 1996

begroting 1997

Garantieplaatsen

     

Totaal (x f 1 mln.)

404,2

370,8

374,6

Volume (eenheden)

21 564

21 500

22 200

Gemiddeld bedrag (x f 1,–)

18 744

17 220

16 840

Voorbereidingsovereenkomsten

     

Totale loonkosten (x f 1 mln.)

5,5

8,2

10,8

Volume (eenheden)

1 660

1 870

2 470

Gemiddeld bedrag (x f 1,–)

3 313

4 360

4 360

Garantieplaatsen

De toename van het volume is een gevolg van de geplande uitbreiding van de doelgroep van de JWG. De gemiddelde prijs daalt door de Wet vermindering loonbelasting en premies volksverzekeringen (WVA).

Voorbereidingsovereenkomsten

De toename van het aantal voorbereidingsovereenkomsten hangt samen met de aanloopfase van dit nieuwe beleid; de voorbereidingsovereenkomst is per 1 september 1994 geïntroduceerd voor nieuwe instromers.

12.04 Banenpools

A.  De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De doelstelling van de regeling is het bieden van betaalde arbeid op additionele plaatsen aan langdurig werklozen, teneinde kansen te bieden op doorstroming naar de reguliere arbeidsmarkt. De lokale overheden zijn verantwoordelijk voor de totstandkoming van de banenpoolplaatsen. De financiering van de regeling door SZW komt uit de vrijvallende uitkeringen (Abw, Ioaw en Ioaz) van de deelnemende langdurig werklozen. Andere financieringsbronnen zijn de subsidies van het CBA/RBA, inleenvergoedingen en eventueel ESF-subsidies.

De banenpoolregeling is betrokken bij de stroomlijning van gesubsidieerde arbeid. In dit kader is de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) in voorbereiding, waaronder ook de banenpoolers zullen vallen.

Uit het artikelonderdeel doorstroomsubsidies worden de middelen betaald voor de per 1 januari 1996 van kracht geworden Tijdelijke subsidieregeling bevordering uitstroom banenpools en Jeugdwerk-garantiewet. Deze regeling vloeit voort uit het convenant Grote stedenbeleid, waarin is vastgelegd dat de vier grote steden met voorrang middelen krijgen ter bevordering van de uitstroom van JWG-ers en banenpool-deelnemers naar reguliere arbeid.

B.  De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

544 800

599 900

581 000

570 000

571 100

 

Nieuwe Mutaties:

– Werkervaringsplaatsen

– Koppeling uitkeringen 1996

 
  • 43 200 2 100

2 100

2 000

2 000

2 000

 

Stand ontwerp-begroting 1997

419 720

503 700

602 000

583 000

572 000

573 100

573 200

C. Toelichting bij de cijfers

De nieuwe mutaties betreffen:

– Het eenmalig afboeken van het budget werkervaringsplaatsen. In 1993 zijn er uit hoofde van de nota «Meer werk, weer werk», plannen gemaakt werkervaringsplaatsen te creëren. Doordat afspraken moeilijk tot stand kwamen, is er geen invulling aan de plannen gegeven. In afwachting van de Wet Inschakeling Werkzoekenden is in 1996 geen nieuwe regeling opgesteld.

– De aanpassing van het begrotingsbedrag aan de loonontwikkeling.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

econ.

funct.

Vrijvallende uitkeringen

Doorstroomsubsidies

Werkervaringsplaatsen

419 720 0 0

457 100

46 600

0

457 700 57 600 86 700

419 720 0 0

457 100

46 600

0

457 700 57 600 86 700

43.2 43.2 43.2

06.43 06.43 06.43

 

419 720

503 700

602 000

419 720

503 700

602 000

 

E. Kengetallen

 
 

Rekening

Vermoedelijke

Ontwerp

 

1995

uitkomst 1996

begroting 1997

Vrijvallende uitkeringen

     

Volume (eenheden)

21 717

22 525

22 525

Gemiddeld bedrag (x f 1,–)

19 327

20 290

20 320

Totaal (x f 1,–)

419 720

457 100

457 700

Doorstroomsubsidies

     

Volume (eenheden)

 

3 110

3 840

Gemiddeld bedrag (x f 1,–)

 

15 000

15 000

Totaal (x f 1 000)

 

46 600

57 600

Werkervaringsplaatsen

     

Volume (eenheden)

   

15 000

Gemiddeld bedrag (x f 1,–)

   

5 780

Totaal (x f 1 000)

   

86 700

Het volume en de gemiddelde uitkeringsbedragen vertonen een tamelijk constant beeld over de jaren 1995 t/m 1997.

12.05 Inkoop sociale diensten bij arbeidsvoorziening

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In 1996 is reeds een start gemaakt met de inkoop door gemeenten bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. Hiervoor is een ministeriële regeling opgesteld die was gebaseerd op de Begrotingswet Sociale Zaken en Werkgelegenheid 1996. In 1997 zal de inkoop door gemeenten bij Arbeidsvoorziening worden gebaseerd op een algemene maatregel van bestuur. Via de Invoeringswet nieuwe Arbeidsvoorzieningswet (Kamerstukken II, 1995/96, nr. 24 554) is daartoe in de Algemene bijstandswet een nieuw artikel toegevoegd (artikel 137a) dat de basis vormt voor de inkoop-amvb.

In 1997 is f 45 mln. beschikbaar gesteld voor de 19 gemeenten die oorspronkelijk waren opgenomen in het grote-stedenbeleid. Het bedrag van f 45 mln. is in lijn met het partijenakkoord van december 1994 tussen de minister van SZW en het CBA en met de daarop gebaseerde meerjarenramingen in de SZW-Begrotingswet 1996.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

35 000

45 000

50 000

50 000

50 000

 

Stand ontwerp-begroting 1997

 

35 000

45 000

50 000

50 000

50 000

50 000

C.  Toelichting bij de cijfers Geen mutaties.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de functionele code is 06.43 – de economische code is 12.2

  • 13. 
    SOCIALE VERZEKERINGEN 13.01 Algemene Kinderbijslagwet

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Algemene Kinderbijslagwet (AKW), laatstelijk gewijzigd bij Wet van 21 december 1995, Stb. 691, beoogt een bijdrage te leveren in de kosten van levensonderhoud van eigen, aangehuwde, stief- en pleegkinderen van de rechthebbenden die belast zijn met hun verzorging. Voor kinderen onder de 16 jaar die tot het huishouden van de rechthebbenden behoren, geldt het verzorgingsbeginsel, terwijl voor uitwonende kinderen en alle kinderen vanaf 16 jaar het onderhoudsprincipe geldt.

Alle kosten worden vergoed via dit begrotingsartikel. De kinderbijslag wordt uitgekeerd door één uitvoeringsinstantie, de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

6 580,1

6 399,6

6 250,8

6 117,7

5 983,2

 

1e Suppl. wet 1996

 

30,1

18,7

13,9

13,1

12,4

 

Nieuwe Mutaties:

– Loonbijstelling uitvoeringskosten

– Uitvoeringskosten (juni-nota SVB)

– Volumebijstelling (juni-nota SVB)

– Volumebijstelling meerjarenraming SVB

– Bijstelling achteraf vastgstelde rechten

– Prijsbijstelling (juni-nota SVB)

– Uitstel boeten & maatregelen

– Wettelijke indexering per 1 juli

1996

 

1,7

1,8

1,8

1,8

1,8

-3,3

14,4

14,5

8,8

6,4

-3,4

-7,3

     
   

14,5

32,4

54,6

  • 5,3

-8,7

     

17,3

-45,4

     

1,0

       

17,2

66,5

65,6

64,4

63,2

Stand ontwerp-begroting 1997

4 695,4 6 600,8 6 439,6 6 361,1         6 238,2         6 121,6         6 081,1

C. Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletore wet is de raming aangepast met:

– een verhoging van f 26,1 miljoen in 1996 (en een meerjarige doorwerking van f 33,7 miljoen in 1997 aflopend naar f 31,4 miljoen in 2000) in verband met de wettelijke indexering van de kinderbijslagbedragen per 1 januari 1996;

– een verlaging verwerkt van f 10,0 miljoen in 1996 (met een meerjarige doorwerking van f 15 mln in 1997 en f 19 mln in 1998 en volgende jaren) wegens de intensivering van de fraudebestrijding;

– een verhoging van de raming van de uitvoeringskosten 1996 met f 14 miljoen op grond van herziene ramingsinzichten van de SVB.

De nieuwe mutaties hebben betrekking op:

– een bijstelling van het loongevoelige deel van de uitvoeringskosten met f 1,7 mln in 1996 en f 1,8 mln structureel vanaf 1997; – een ramingsaanpassing van de uitvoeringskosten op basis van de juni-nota van de SVB van – f 3,3 mln. in 1996 en resp. + f 14,5 mln,

f 8,8 mln en f 6,4 mln in de jaren 1997 tot en met 2000; – een aanpassing van het volume op basis van de juni-nota van de

SVB, waardoor de uitkeringen in 1996 en 1997 resp. f 3,4 mln en f 7,3

mln lager uitkomen.

De volumedaling voor de kortere termijn is onder andere het gevolg van doorwerking van de afschaffing van de kinderbijslag voor

18-plussers, deze daling overtreft de opwaartse demografische ontwikkeling; – een neerwaartse ramingsbijstelling van de achteraf vast te stellen rechten in 1996 en 1997 met resp. f 5,3 mln en f 8,7 mln; – een prijsaanpassing van de uitkeringen op basis van de juni-nota van de SVB, waardoor de uitkeringen in 1996 en 1997 resp. f 17,3

mln en f 45,4 mln lager uitkomen; – een verhoging van de raming in 1996 met f 1,0 mln in verband met de vertraagde invoering van de Wet Boeten, Maatregelen, Terug- en

Invordering Sociale Zekerheid;

– de wettelijke indexering van de kinderbijslagbedragen per 1 juli 1996.

Voor de verplichtingen op dit artikel geldt dat deze op grond van artikel 4, lid 6, onderdeel e van de Comptabiliteitswet door de Minister van Financiën zijn aangewezen als verplichtingen = kas.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

econ.

funct.

AKW-uitkeringen AKW-uitvoeringskosten

4 551,4 144,0

6 451,4 149,4

6 280,4 159,2

4 551,4 144,0

6 451,4 149,4

6 280,4 159,2

34.3 12.2

06.13 06.13

Totaal

4 695,4

6 600,8

6 439,6

4 695,4

6 600,8

6 439,6

 

E. Kengetallen

 
 

Rekening

Vermoedelijke

Ontwerp

 

1995

uitkomst 1996

begroting 1997

Uitgaven AKW (xf1mln., transactie-

     

basis)

6 776,0

6 600,8

6 439,6

– Uitkeringslasten (x f 1 mln.)

6 630,0

6 451,4

6 280,4

– Uitvoeringskosten (x f 1 mln.)

146,0

149,4

159,2

In deuitkeringslasten begrepen*

     

– Dekkerkopjes (x f 1 mln.)

70,0

   

– Achteraf vastgestelde rechten

     

(x f 1 mln.)

64,0

56,7

52,3

Dekking AKW

     

– Rijksrekening (x f 1 mln.)

4 695,4

6 600,8

6 439,6

– Kasschuif 31 december 1994

     

(x f 1 mln.)

2 094,6

   

– Verrekening in 1995 over ’94

     

(x f 1 mln.)

-3,0

   

– Verrekening in 1996 over ’95

     

(x f 1 mln.)

  • 18,0
   

– Interestbaten m.b.t. kasschuif

     

(x f 1 mln.)

7,0

   

Volume*

     

– Aantal telkinderen (x 1 000)

3 481

3 472

3 452

– Aantal gerechtigden (gezinnen

     

x f 1 000)

1 823

1 808

1 806

Hoogte gemiddelde uitkering*

     

– Per telkind (x f 1,–)

1 866

1 842

1 805

– Per gerechtigde (x f 1,–)

3 563

3 537

3 449

Rekening            Vermoedelijke               Ontwerp

1995            uitkomst 1996 begroting 1997

Uitvoeringskosten

– In % van de uitkeringslasten

– Per telkind (x f 1,–)

– Per gerechtigde (x f 1,–)

 

2,2

2,3

2,5

42

43

46

80

82

88

  • Sinds 1994 worden de bedragen die zijn gemoeid met de zogenoemde Dekker-kopjes en met de achteraf vastgestelde rechten niet meer meegeteld in het volume en/of de gemiddelde uitkering. De lasten in verband met de zgn. Dekker-kopjes hebben betrekking op de verhoging van het voor een gezin bepaalde bedrag aan kinderbijslag om de negatieve koopkrachtconsequenties van de invoering van de nominale premieheffing in ZFW en AWBZ voor gezinnen met kinderen te compenseren. Deze Dekker-kopjes zijn krachtens het Regeerakkoord in 1995 afgeschaft, evenals de nominale kinderpremies. Het bedrag dat hiervoor nog voor 1995 is opgenomen heeft betrekking op de uitbetaling in 1995 van de rechten die gedurende het vierde kwartaal van 1994 zijn opgebouwd.

Bij de achteraf vastgestelde rechten gaat het om uitkeringslasten ingevolge de AKW, waarvan bij de vaststelling van dat recht sprake is van een terugwerkende kracht van meer dan een kwartaal.

Het aantal telkinderen en het aantal gerechtigden daalt jaarlijks licht. Ook de hoogte van de gemiddelde uitkering daalt zowel per telkind als per gerechtigde enigszins.

De uitvoeringskosten vertonen een stijgende lijn: de vermoedelijke-uitkomst 1996 is iets hoger dan de realisatie 1995 en de raming voor 1997 is aangepast aan de inzichten van de SVB hieromtrent. De stijging houdt verband met hogere personeelskosten als gevolg van intensivering van het handhavingsbeleid en invoering van de sanctiewetgeving alsmede met hogere afschrijvingskosten als gevolg van vervanging van apparatuur in de computercentra.

Per saldo nemen de totale AKW-lasten jaarlijks af.

13.02 Toeslagenwet

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op grond van de Toeslagenwet (TW), laatstelijk gewijzigd bij Wet van 21 december 1995, Stb. 696, kan een loondervingsuitkering ingeval van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid worden aangevuld tot het relevante sociaal minimum. De TW kent een inkomenstoets. De wet wordt uitgevoerd door de bedrijfsverenigingen, die de daarmee samenhangende uitkeringslasten declareren bij het Tijdelijk instituut voor coö rdinatie en afstemming (TICA), dat onder meer het beheren en administreren van het Toeslagenfonds tot taak heeft. Het TICA declareert deze lasten, aangevuld met de door de bedrijfverenigingen aan hem gedeclareerde en door het TICA zelf gemaakte administratiekosten op zijn beurt bij het Rijk, ex artikel 74 van de Organisatiewet sociale verzekeringen.

Met ingang van 1 januari 1997 treedt naar verwachting een wijziging van eerderbedoelde organisatiewet in werking, waarbij de taken van de bedrijfsvereniging en het TICA worden uitgevoerd door het Landelijk instituut sociale verzekeringen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

777 000

750 000

749 000

744 000

735 000

 

1e Suppl. wet 1996

 

21 300

500

3 200

12 100

19 600

 

Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling administratiekosten – Volume-ontwikkeling K-MEV – Aanpassing raming uitvoeringskosten

– Uitstel invoering Wulbz – Koppeling uitk. 1996

1  000

2  500

1 200 1 800 - 500

900 - 2 300

25 300

  • 400

900 5 700

24 200 - 500

900 4 000

25 200 -400

900 14 300

26 300

  • 500

Stand ontwerp-begroting 1997

744 688 799 300 723 400 734 100 727 400 714400 713 100

C. Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletoire wet zijn de volgende mutaties verwerk:

– een verhoging van de raming met f 17,9 mln vanwege de doorwerking van de realisatie 1995 naar 1996 (met name stijging WW-volume) en met gewijzigde macro-economische inzichten voor 1996 (Centraal Economisch Plan 1996);

– een ramingsbijstelling met f 1,0 mln voor het effect op de Toeslagenwet van het uitstel tot 1 juli1996 van de aanscherping van de sanctiebepaling in de Werkloosheidswet;

– een verlaging van de raming met f 7 mln voor het effect op de Toeslagenwet van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Wulbz).

– een bijstelling van de raming voor de uitvoeringskosten met f 9,4 mln ten gevolge van de budgetvaststelling door het Tijdelijk instituut voor coö rdinatie en afstemming (f 5,8 mln) en afspraken in het kader van de ontvlechting bedrijfsverenigingen–uitvoeringsinstellingen (f 3,6 mln).

De nieuwe mutaties betreffen:

– een loonbijstelling van het loongevoelige deel van de uitvoeringskosten;

– een aanpassing van het volume in verband met gewijzige macro-economische inzichten, zoals geraamd door het Centraal Planbureau (MEV);

– een verlaging van de raming voor de uitvoeringskosten als gevolg van de volume-aanpassing en in verband met door het Ctsv herziene regelgeving met betrekking tot de toerekening van de uitvoeringskosten. Door de gewijzigde toerekening komt vanaf 1997 f 25 mln per jaar minder ten laste van de Toeslagenwet;

– een verhoging van de raming 1996 met f 1,8 mln in verband met het uitstel van de invoering tot 1 maart 1996 van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Wulbz);

– een aanpassing van de raming voor de kosten van de volledige koppeling in 1996 van de uitkeringen aan de loonontwikkeling.

Voor de verplichting op dit artikel geldt at deze op grondv an artikel 4, lid 6, onderdeel e van de Comptabiliteitswet door de Minister van Financiën zijn aangewezen als verplichtingen = kas

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

Uitkeringen TW Uitvoeringskosten TW

1995

669 161 75 527

1996

669 700 91 200

1997

669 700 53 700

1995

669 161 75 527

1996

705 700 91 200

1997

669 700 53 700

econ.

34.3 12.2

funct.

06.2 06.2

Totaal

744 688

796 900

723 400

744 688

796 900

723 400

 

E. Kengetallen

 
   

Lasten (x f 1 mln.)

 

Aantal uitkeringen

Gemiddelde bruto-uitkering incl.

         

(x f 1 000 jaaruitk.)

overhevelingstoeslag (x f 1)

 

1995*

1996

1997

1995

1996

1997

1995

1996

1997

Toeslagen op uitkeringen

                 
  • AAW-sec

159,8

163,1

164,8

21,5

22,1

22,3

7 437

7 372

7 405

– AAW/WAO

229,8

227,8

225,4

44,3

44,2

44,9

5 183

5 156

5 018

– WW

164,7

214,0

183,7

29,2

37,8

32,5

5 647

5 655

5 661

  • ZW

11,2

1,8

0,0

2,8

0,4

0,0

4 066

4 060

 

– Overig

7,1

8,1

8,1

1,8

2,0

2,0

4 028

4 034

4 034

  • Niet-verhaalbaar

3,9

0,0

0,0

           

Subtotaal

576,5

614,9

582,0

99,6

106,5

101,7

5 788

5 773

5 723

Vakantietoeslagen

43,9

48,0

46,0

     

441

451

452

Sociale lasten

39,3

42,9

41,7

     

395

403

410

Administratiekosten

76,1

91,2

53,7

     

764

856

528

Subtotaal

159,3

182,1

141,4

     

1 600

1 710

1 390

Totaal

735,8

796,9

723,4

     

7 388

7 483

7 113

  • Transaktiegegevens.

De jaarlijkse lasten schommelen in de jaren 1995 tot en met 1997 enigszins, als gevolg van de toename van het aantal uitkeringen in 1996. In 1997 zal een belangrijk deel van deze toename zijn verdwenen door met name een lagere raming van de toeslagen op werkloosheidsuitkeringen. Bij de totale lasten wordt deze fluctuatie nog versterkt door de hogere uitvoeringskosten in 1996 en daling daarvan in verband met herziene regelgeving van het Ctsv voor de toerekening van uitvoeringskosten.

13.03 Rijksbijdragen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden rijksbijdragen aan sociale verzekeringsfondsen verantwoord. Het kabinet heeft besloten de AOW-premie aan een maximum bovengrens te binden. Deze grens is gesteld op de AOW-premie 1996. Onderdeel van dit besluit is dat wanneer als gevolg van het stellen van deze maximum bovengrens de premie-inkomsten niet lastendekkend zijn het rijk het tekort van het Algemeen Ouderdomsfonds zal dekken. Voor 1997 leidt de maximum bovengrens tot een tekort van f 345 miljoen gulden op transactiebasis.

Aangezien bij de betaalbaarstelling van de rijksbijdrage wordt aangesloten bij de betaalbaarstelling van de premie-afdrachten aan het Algemeen Ouderdomsfonds door het Ministerie van Financiën, wordt een deel van de rijksbijdrage voor 1997 (f 50 mln) in 1998 betaald, waardoor op kasbasis voor 1997 een bedrag resteert van f 295 miljoen.

In de meerjarenraming is voor het tekort als gevolg van het stellen van een maximum bovengrens f 345 miljoen gulden opgenomen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 

1995

1996 1997 1998 1999 2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

00000

 

Nieuwe Mutaties:

– Opvoeren rijksbijdrage

Algemeen Ouderdomsfonds

345 000 345 000 345 000 345 000

 

Stand ontwerp-begroting 1997 0

0 345 000 345 000 345 000 345 000

345 000

Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

 

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

0

0

345 000

345 000

345 000

345 000

345 000

1995

0

           

1996

 

0

         

1997

   

295 000

       

1998

   

50 000

295 000

     

1999

     

50 000

295 000

   

2000

       

50 000

295 000

 

2001

         

50 000

295 000

Uitgaven stand ontwerp-begroting

1997

295 000

345 000

345 000

345 000

345 000

na 2001

50 000

0

0

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996 1997 1998 1999 2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

00000

 

Nieuwe Mutaties:

– Opvoeren rijksbijdrage

Algemeen Ouderdomsfonds

 

295 000 345 000 345 000 345 000

 

Stand ontwerp-begroting 1997

0

0 295 000 345 000 345 000 345 000

345 000

C.  Toelichting bij de cijfers

De opgevoerde rijksbijdrage betreft een nieuwe begrotingspost met als doel de premie voor de AOW te kunnen beperken.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de functionele code is 06.15 – de economische code is 62.2

13.04 Premiebijdragen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Aan natuurlijke personen, alsmede aan rechtspersonen waarbij natuurlijke personen werkzaam zijn, kan vrijstelling wegens gemoedsbe-zwaren worden verleend voor de verplichting tot premiebetaling. Indien een ontheffing is verleend in het kader van één of meer volksverzekeringen, wordt voor geen van de volksverzekeringen premie geheven, doch vindt voor al die verzekeringen heffing van premievervangende inkomsten- of loonbelasting plaats, tot het bedrag waarvoor anders premie voor de volksverzekeringen zou zijn geheven (artikel 20 van de Wet financiering volksverzekeringen).

Indien een ontheffing is verleend in het kader van één of meer werknemersverzekeringen, wordt voor geen van de werknemersverzekeringen premie geheven, doch wordt voor al die verzekeringen aan de werkgever een naheffingsaanslag in de loonbelasting – zonder verhoging – opgelegd, tot het bedrag waarvoor de werkgever aansprakelijk zou zijn geweest indien hem de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren niet was verleend (artikel 17 van de Coö rdinatiewet Sociale Verzekering). Het Rijk verstrekt ten gunste van de centrale fondsen en de bedrijfsverenigingen vergoedingen in verband met de verleende vrijstellingen. Deze komen overeen met de aan de belastingdienst betaalde premievervangende inkomsten- of loonbelasting c.q. naheffing in de loonbelasting.

Vanaf 1994 vinden de premie-afdrachten gemoedsbezwaarden volksverzekeringen plaats via het Ministerie van Financiën, zodat sedertdien alleen nog premiebijdragen werknemersverzekeringen op dit artikel worden verantwoord.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

2 700

2 700

2 700

2 700

2 700

 

1e Suppl. wet 1996

 

1 000

         

Stand ontwerp-begroting 1997

1 326

3 700

2 700

2 700

2 700

27 00

2 700

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletoire wet is een verhoging van de raming 1996 met f 1,0 miljoen verwerkt vanwege een overloop uit 1995 ten gevolge van vertraging in het declaratiepatroon in 1995.

Voor de verplichtingen op dit artikel geldt dat deze op grond van artikel 4, lid 6, onderdeel e van de Comptabiliteitswet door de Minister van Financien zijn aangewezen als verplichtingen=kas.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de functionele code is 06.10 – de economische code is 42

E.  Kengetallen

 
 

Rekening 1995

Vermoedelijke

Ontwerp-

   

uitkomst 1996

begroting 1997

Werknemersverzekeringen:

     

– Vergoeding aan bedrijfsverenigingen

     

(x f 1 000)

2 326*

2 700

2 700

– Nabetaling 1995 (x f 1 000)

 

1 000

 

– Aantal premievrijstellingen ( x 1 jaaruitk.)

90

93

93

– Gemiddelde vrijstelling (x f 1,–)

25 844

29 032

29 032

  • Op transactie-basis (de kasrealisatie bedroeg ruim 1,3 miljoen; de transactierealisatie is de som van de kasrealisatie en de geraamde nabetaling in 1996 over 1995).

De vermoedelijke uitkomst 1996 (transactie ad f 2, 7 miljoen) en de raming 1997 zijn enigszins hoger dan de lasten 1995. De oorspronkelijke ramingen zijn gehandhaafd, omdat nog een aanvulling op de nabetaling 1995 van het GAK wordt verwacht, die de transactierealisatie 1995 nog opwaarts kan beïnvloeden.

13.05 Liquidatiewet invaliditeitswetten

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Met ingang van 1 januari 1965 is de liquidatie van de Invaliditeitswet, de Mijnwerkers-invaliditeitswet en de Interimwet Invaliditeitsrentetrekkers in gang gezet. Deze liquidatie is neergelegd in de Liquidatiewet Invaliditeits-wetten (LIW), laatstelijk gewijzigd in 1990 (Stb. 1990, nr. 145).

Met de laatste wijziging van de LIW werd beoogd in 1990 en 1991 de nog resterende aanspraken versneld af te kopen. Op 1 januari 1994 zijn alle rechten op afkopen en uitkeringen uit hoofde van de Invaliditeitswet verjaard. De uitgaven ten laste van het Rijk liepen aanvankelijk door tot en met 1995, omdat het Invaliditeits- en Ouderdomsfonds (IOF) de gelden benodigd voor de liquidatie heeft moeten lenen.

Op grond van art. 40 van de LIW verstrekt het Rijk bijdragen aan het IOF tot het moment waarop in het fonds een zodanig vermogen aanwezig is dat de ten laste van het fonds komende uitgaven daaruit kunnen worden bekostigd. Achtergrond van de rijksfinanciering is het vermogenstekort van het op basis van kapitaaldekking gefinancierde IOF. Dit tekort is ontstaan doordat het Rijk in het verleden financiële verplichtingen jegens het fonds niet volledig heeft kunnen nakomen. Het tekort bedraagt ultimo

1995 1,0 mln.

De liquidatie had ultimo 1993 voltooid moeten zijn. De Sociale Verzekeringsbank (SVb) heeft naar aanleiding van een gerechtelijke uitspraak echter besloten om tot en met 30 juni 1997 door te gaan met adresrecherche van IW-verzekerden en eventuele claims die daaruit voortvloeien uit te keren, ondanks het overschrijden van de verjaringstermijn.

Hieruit kunnen nog financiële claims ten laste van de rijksbegroting

1996 en 1997 voortvloeien.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996 1997 1998 1999 2000 2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

00000

1e Suppl. wet 1996

 

1 100 1 100

Stand ontwerp-begroting 1997

0

1 100 1 100 0 0 0 0

Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

1995             1996             1997             1998             1999             2000             2001

Verplichtingen stand                                                                                                                                                                                          Uitgaven stand ontwerp-begroting                                                                                                                                                                                       ontwerp-begroting

1997                                                                          01100            1 100                   0                   0                   0                   0                              1997

1995

1996                                                                                        1 100                                                                                                                                      1 100

1997                                                                                                             1 100                                                                                                                 1 100

1998                                                                                                                                          0

1999                                                                                                                                                               0

2000                                                                                                                                                                                    0

2001                                                                                                                                                                                                         00

na 2001

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

1995             1996             1997             1998             1999             2000             2001

Stand ontwerp-begroting 1996                                                0                   0                   0                   0                   0

1e Suppl. wet 1996                                                              1100            1100

Stand ontwerp-begroting 1997                 10700           1100            1 100                   0                   0                   0                   0

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij de eerste suppletoire wet is op grond van de op dat moment bij de SVb bekende gegevens omtrent nadere claims in het kader van de afwikkeling van de liquidatie IW voor zowel 1996 als 1997 een bedrag van f 1,1 mln opgenomen.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de functionele code is 06.15 – de economische code is 62.2

13.06 Regelingen ex-mijnwerkers

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In de Handelingen Kamerstukken II 1 977/78, nr. 13 969, werd de wenselijkheid uiteengezet om voor oudere werknemers die werkzaam zijn geweest bij één van de Limburgse mijnondernemingen de mogelijkheid te scheppen vervroegd uit het arbeidsproces te treden. De op deze manier vrijgekomen plaatsen zouden vervolgens door jongere werklozen opgevuld kunnen worden. Dit beleidsvoornemen resulteerde in de op 1 juli 1979 in werking getreden «Regeling vervroegde uittreding

0

0

0

ex-mijnwerkers» (Stcrt. 1979, 120) die sindsdien herhaaldelijk is gewijzigd en verlengd. Nieuwe instroom in de derde, per 1 januari 1987 verlengde, regeling was nog mogelijk tot 1 januari 1995. Dit laatste gold overigens niet voor ex-DSM-medewerkers, van wie het recht op een uitkering per 1 juli 1992 werd afgekocht en voor wie in het kader van een algemene afvloeiingsregeling van DSM in een gelijkwaardige uitkering werd voorzien.

Naast de verplichtingen en uitgaven in het kader van de VVU-regeling worden op dit artikel de verplichtingen en uitgaven ten behoeve van oud-mijnwerkers met silicose verantwoord.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 

1995

1996 1997 1998 1999 2000 2001

Stand ontwerp-begroting 1996

00000

1e Suppl. wet 1996

5 700 3 800

Nieuwe Mutaties:

– Loonbijstelling 1996

700

Stand ontwerp-begroting 1997 6 302

6 400 3 800 0 0 0 0

Relatie verplichtingen en uitgaven (x f 1 000)

t/m 1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

 

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

89 616

6 400

3 800

0000

1995

 

45 116

     

1996

 

23 900

6 100

   

1997

 

13 200

200

3 800

 

1998

 

5 400

100

 

0

1999

 

2000

   

0

2000 0

2001 0

Uitgaven stand ontwerp-begroting

1997

45 116

30 000

17 200

5 500

2000

00

na 2001

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

26 700

13 100

5 400

1 900

0

 

1e Suppl. wet 1996

 

3 900

3 900

 

100

   

Nieuwe mutaties:

– Loonbijstelling 1996

– Volumebijstelling 1996

 

400 - 1 000

200

100

     

Stand ontwerp-begroting 1997

45 116

30 000

17 200

5 500

2000

0

0

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletoire wet zijn de volgende mutaties verwerkt:

– een opwaartse ramingscorrectie in de kassfeer van f 0,1 mln (voor 1996, 1997 en 1999) met betrekking tot de indexering VVU 1995;

– een doorwerking van de volumerealisatie 1995, waardoor de uitgavenraming voor 1996 met f 1,9 mln kon worden verlaagd;

– een overheveling van verplichtingen en uitgaven van 1995 naar 1996 ad f 2,9 mln in verband met vertraging bij de afhandeling van aanvragen en bezwaarschriften bij de silicose-regeling;

– een verhoging van de verplichtingen- en uitgavenraming met f 2,8 mln (en voor 1997 met f 3,8 mln) in verband met een naar verwachting groter aantal toekenningen van de eenmalige uitkering wegens silicose dan waarmee rekening was gehouden.

Als nieuwe mutaties worden voorgesteld:

– een verhoging van de raming voor de VVU-regeling in verband met de verwerking van de loonbijstelling 1996; – een neerwaartse volumebijstelling VVU met f 1,0 mln in 1996 op basis van de realisatiegegevens 1996 tot en met het tweede kwartaal. Uit de gegevens blijkt een snellere terugloop in het volume dan was geraamd.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

VVU-regeling ex-mijnwerkers Silicose-regeling

1995

2 702

3 600

1996

700 5 700

1997

0 3 800

1995

41 516 3 600

1996

24 300 5 700

1997

13 400 3 800

econ.

51.4 51.4

funct.

06.43 06.43

 

6 302

6 400

3 800

45 116

30 000

17 200

 

E. Kengetallen

 
     

Uitgaven (x f 1 mln.)

 

Volume (x 1 persoon)

   

Gem.prijs (x f 1,–)

 

1995

1996

1997

1995

1996 1997

1995

1996

1997

VVU-uitkeringen Administratiekosten AZL

40,5 1,1

23,6 0,7

12,9 0,5

702

437 265

57 821 1 446

53 903 1 602

48 682 1 887

Totaal VVU                                                     41,6              24,3              13,4

Eénmalige uitk. i.v.m. silicose

(incl.uitv. kosten)                                            3,6                5,7                3,8

Totale rijksuitgaven

45,2

30,0

17,2

Het aantal VVU-rechthebbenden en daarmee ook de lasten verminderen jaarlijks doordat de regeling is beperkt tot bestaande gevallen die geleidelijk uitstromen. De daling van de gemiddelde uitkering vanaf 1997 wordt veroorzaakt door de samenstelling van het bestand; de duurdere categorie stroomt eerder uit.

Tot en met het eerste halfjaar van 1996 zijn door de Stichting Silicose Oud Mijnwerkers in totaal 1 671 éénmalige uitkeringen ad f 20 000,– uitgekeerd.

13.07 Waarborg en garantie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het Ministerie van SZW staat garant voor het nakomen van verplichtingen door uitvoeringsinstellingen op verschillende manieren. Ten eerste is er een uitkeringsgarantie die eruit bestaat dat het Rijk in laatste instantie garant staat voor uitkeringen van alle onder de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorterende socialeverzekeringswetten.

Ten tweede is er een liquiditeitsgarantie. Deze regeling houdt in dat de bij de socialeverzekeringswetten betrokken centrale fondsen een tijdelijke, binnen het kalenderjaar af te lossen, rentedragende lening bij het Rijk kunnen krijgen om incidentele liquiditeitstekorten te overbruggen. Deze lening wordt alleen in laatste instantie verstrekt als alle andere mogelijkheden (onderlinge steunverlening, geldmarktleningen) zijn uitgeput. Voor de niet-centrale fondsen (Wachtgeldfondsen) en de fondsen die volledig voor rekening komen van de rijksbegroting (AKF, TF en het Arbeidsongeschiktheidsfonds jonggehandicapten) geldt alleen een uitkeringsgarantie. Wat betreft de centrale fondsen en de wachtgeldfondsen ontstaat er een gewijzigde situatie indien tot bundeling van het middelenbeheer bij het Rijk wordt overgegaan. In dat geval zal de liquiditeitsgarantieregeling wellicht komen te vervallen.

Tenslotte zijn er (krediet)garanties aan instellingen buiten de sociale verzekeringen. Momenteel betreft dat de garantstelling van de Staat voor een onderhandse geldlening aan de Stichting Werkenrode te Groesbeek.

Daarnaast heeft het Rijk zich garant gesteld voor een subsidie uit het Europees Sociaal Fonds aan het Nationaal Overleg Orgaan Sociale Werkvoorziening (NOSW) voor een project ter bevordering van de doorstroming van WSW-werknemers naar reguliere arbeidsplaatsen.

De voorwaarde voor deze subsidie is dat een publiekrechtelijke instelling garant staat. Gezien het landelijke karakter van dit project is gekozen voor een garantstelling door het Rijk.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996 1997 1998 1999 2000 2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

00000

Stand ontwerp-begroting 1997

0

0 0 0000

C.  Toelichting bij de cijfers

Evenals in de ontwerp-begrotingen van voorgaande jaren worden ook voor 1997 de onderdelen garanties aan uitkeringsgerechtigden en kredietgaranties aan instellingen op nul geraamd. De reden hiervoor is dat het onmogelijk is om op voorhand te beoordelen of het Rijk haar garantstelling ten opzichte van de uitkeringsgerechtigden, de Stichting Werkenrode, respectievelijk de ESF-subsidie aan het NOSW zal moeten effectueren. De premievaststelling voor de fondsen, die hun middelen tot dekking van de uitgaven verkrijgen door het heffen van de premies van de verzekerden, vindt op een zodanige wijze plaats dat er als regel voldoende middelen aanwezig zijn om aan de verplichtingen tevoldoen.

Aangezien de liquiditeitsvoorschotten binnen het kalenderjaar dienen te worden afgelost is ook dit artikelonderdeel op nul geraamd.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

Garanties aan uitkeringsgerechtigden

Liquiditeitsvoorschotten aan sociale fondsen Garanties aan instellingen

1995

0

0 0

1996

0

0 0

1997

0

0 0

1995

0

0 0

1996

0

0 0

1997

0

0 0

econ.

62.2

85.2 61.42

funct.

06.10

06.10 06.10

Totaal

0

0

0

000

 

E. Kengetallen

De kredietgarantie aan de Stichting Werkenrode te Groesbeek door het Rijk loopt door tot het jaar 2012. Bij deze garantstelling horen de volgende specificaties.

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Garantieplafond Uitstaand risico per 1 januari Vervallen of te vervallen garanties Verleende of te verlenen garanties Uitstaand risico per 31 december

 

575,4

539,5

503,6

467,7

431,8

395,9

360,0

575,4

539,5

503,6

467,7

431,8

395,9

360,0

35,9

35,9

35,9

35,9

35,9

35,9

35,9

539,5

503,6

467,7

431,8

395,9

360,0

324,1

Het uitstaande risico van de garantstelling aan het ESF bedraagt per 31 december 1995 f 0,7 mln. en is niet in dit overzicht opgenomen.

13.08 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

A.  De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op grond van de wetsvoorstellen inzake premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) komt de AAW te vervallen. Voor zelfstandigen wordt voorzien in een door hen zelf gefinancierde arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAZ).

Voor vroeggehandicapten wordt een afzonderlijke Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) tot stand gebracht, die ten laste komt van de algemene middelen.

De Wajong voorziet voor jonggehandicapten in een wettelijke bescherming op minimumniveau tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid en zal worden uitgevoerd door de Nieuwe Algemene Bedrijfsvereniging of haar rechtsopvolger.

De voorgenomen datum van invoering van Pemba, WAZ en Wajong was 1 januari 1997. Inmiddels is besloten de invoering uit te stellen tot 1 januari 1998.

B.  De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

0

2 472,0

2 620,0

2 768,0

2 854,0

 

Nieuwe Mutaties:

– Afboeken oude raming

– Uitkeringen

– Uitvoeringskosten

– Uitstel tot 1998

 

2 472,0

  • 2 620,0
  • 2 768,0
  • 2 854,0

2 179,4

2 315,9

2 435,7

2 402,0

162,0

172,0

181,0

189,0

2 341,4

     

Stand ontwerp-begroting 1997

2 487,9 2 616,7         2 591,0         2 625,5

C. Toelichting bij de cijfers

De nieuwe mutaties vloeien voort uit een herberekening van de verplichtingen- en uitgavenramingen, mede rekening houdend met de laatste macro-economische inzichten (MEV) en met het uitstel tot 1 januari 1998.

0

0

O

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen Uitgaven

 

Codering

Uitkeringen Uitvoeringskosten

1995

1996 1997 1995 1996 1997

0 0 0 0

econ.

34.2 12.2

funct.

06.15 06.15

Totaal

 

00

 

E. Kengetallen

In verband met het uitstel van de invoering van de Wajong tot 1 januari 1998 zijn geen kengetallen ingevuld.

13.09 Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In het kader van de wet Terugdringing Beroep op de Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) worden arbeidsongeschikten herbeoordeeld. De herbeoordeling aan de hand van de nieuwe arbeidsongeschiktheids-criteria kan ertoe leiden dat men uiteindelijk op een bijstandsuitkering aangewezen is. Met name voor oudere arbeidsongeschikten wordt dit als een te scherpe inkomensdaling gezien. Hiervoor is een voorziening getroffen: de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria (Stb. 1996, 93).

De doelgroep van deze voorziening omvat:

a: personen die op 1 augustus 1993 45 jaar of ouder maar jonger dan

50 waren, op 31 juli 1993 recht hadden op een AAW/WAO-uitkering en deze uitkering op het moment van herbeoordeling ontvingen. b: personen die op 31 december 1986 35 jaar of ouder waren toen reeds recht hadden op een AAW/WAO-uitkering en deze uitkering op het moment van herbeoordeling ontvingen.

Deze personen wordt een uitkering geboden overeenkomstig de vervolguitkering van de Werkloosheidswet (WW).

Omdat de doelgroep bij afwezigheid van deze regeling een beroep zou doen op de Ioaw, Ioaz of de bijstand is gekozen voor een begrotings-gefinancierde regeling.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
   

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting

1996

 

0000

   

Nota van wijziging

   

5 000

55 000

130 000

165 000

165 000

 

1e Suppl. wet 1996

   

400

4 000

9 500

12 400

12 800

 

Nieuwe mutaties: – Prijsmutatie – koppeling uitk.

     

5 700 - 500

11 800 - 1 000

12 800 - 1 300

9 200 - 1 300

 

Stand ontwerp-begroting

1997

0

5 400

64 200

150 300

188 900

185 700

197 600

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletore wet zijn de kosten van het TICA voor de uitvoering van de wet aan de raming toegevoegd.

De nieuwe mutaties betreffen:

– een ramingsbijstelling (prijsmutatie) op basis van de meest recente macro-economische inzichten; – een aanpassing van de raming in verband met de kosten van volledige koppeling van de uitkeringen aan de loonontwikkeling.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Verplichtingen

Uitgaven

Codering

Uitkeringen Uitvoeringskosten

Totaal

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

econ.

funct.

 

5 000

60 200

 

5 000

60 200

42

06.15

 

400

4 000

 

400

4 000

12.1

06.15

 

5 400

64 200

 

5 400

64 200

 

E. Kengetallen

Rekening 1995           Vermoedelijke                   Ontwerp- uitkomst 1996 begroting 1997

Uitgaven BIA (x f 1 000,–) – uitkeringslasten (x f 1 000,–) – uitvoeringskosten (x f 1 000,–)

Volume (x 1 000) Gemiddelde uitkering (x f 1,–)

Gemiddelde uitvoeringskosten per uitkering (x f 1,–) – Uitvoeringskosten in % van de uitkeringslasten

 

5 400

64 200

5 000

60 200

400

4 000

0,35

4,00

14 217

15 050

1 137

1 000

8,0

6,6

De wet is in 1996 van kracht geworden. In dat jaar vindt een geleidelijke instroom plaats, die in 1997 (en latere jaren) nog doorzet. Als gevolg hiervan stijgen de lasten de eerste jaren vrij aanzienlijk.

  • 14. 
    BIJSTANDSZAKEN

14.01 Algemene bijstandswet (Abw)

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De nieuwe Algemene Bijstandswet (Abw; Stb. 1995, nr. 199) die per 1 januari 1996 in werking is getreden, verleent bijstand aan iedere Nederlander – en hiermee gelijk gestelde vreemdeling – die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat deze niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke algemene kosten van het bestaan te voorzien. De nieuwe Abw heeft de Abw 1965 (Stb. 1973, nr. 395) vervangen. De regelgeving is met de nieuwe wet vereenvoudigd.

De invoeringswet herinrichting Algemene Bijstandswet (Stb. 1995, nr. 200) regelt het overgangsrecht van de oude naar de nieuwe bijstandswet. In deze wet is ondermeer bepaald dat voor degenen die op 31 december 1995 recht hebben op een uitkering voor algemene bestaanskosten, bij ongewijzigde omstandigheden de hoogte van de bijstandsnorm in 1996 nog gehandhaafd bleef op het niveau van de oude wet. Voor 1997 geldt dit tot uiterlijk 1 april 1997 ook nog voor gemeenten waarbij verlenging van de herbeoordelingsperiode is toegestaan. Tevens is in artikel 8 van deze wet geregeld dat de verlening van bijstand aan Nederlanders die zich in het buitenland bevinden onder bepaalde condities kan worden voortgezet.

De bijstand kent voor mensen van 21 jaar en ouder nog slechts drie normbedragen. Deze zijn aan het minimumloon gekoppeld en afhankelijk van de leefsituatie. De Abw geeft gemeenten de mogelijkheid tot het verlenen van toeslagen op de normbedragen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders, die zijn afgestemd op de noodzakelijke algemene bestaanskosten in verband met de leefsituatie.

De uitvoering van de Abw is in handen van de gemeenten. Deze stellen het recht op uitkering vast en betalen de uitkering aan rechthebbenden. Het Rijk vergoedt 90% van de kosten van algemene bijstand. Gedurende een overgangstermijn van drie jaar kunnen ook de toeslagen voor 90% worden gedeclareerd bij het Rijk.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 mln.)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

10 114,1

10 622,9

11 353,1

10 210,6

10 236,0

 

Nota van wijziging

 
  • 68,5
  • 155,8
  • 163,8
  • 122,1
  • 107,3
 

1e Suppl. wet 1996

 
  • 230,1

-314,1

  • 394,2

-436,1

  • 408,5
 

Nieuwe mutaties:

– Wik

– Bijstelling ANW

– Rif Utrecht naar GF

– Rif Twente naar subs.

– Bijstelling WW-pakket

– Boetewet

– Additioneel effect herkeuringen

– Werkervaringsplaatsen

– Koppelingswet

– Uitstel schoonmaakprojekten

– Prijsontwikkeling

– Werkloosheid CEP

– Werkloosheid MEV

– Koppeling uitkeringen 1996

 
 

-96,6

  • 102,3
  • 93,0

-97,3

  • 1,8
  • 6,3
  • 15,3
  • 19,8
  • 22,8

-0,2

-0,2

  • 0,2

-0,2

-0,2

-0,6

-0,8

  • 0,8

-0,2

 

-31,5

  • 53,1
  • 64,8
  • 49,2
  • 62,8
  • 5,4

-9,0

  • 8,1
  • 6,2 16,6
  • 5,4 16,5

43,2

       
 
  • 11,0
  • 11,0

-9,1

-9,1

16,8

22,3

  • 18,3
  • 23,5
  • 2,9

200,0

  • 200,0
  • 200,0
  • 169,8
  • 169,8
 
  • 374,3
  • 563,9
  • 578,9
  • 578,7

472,2

  • 730,4
  • 809,7

-728,3

  • 728,2

229,7

218,8

216,7

184,8

189,2

Stand ontwerp-begroting 1997

9 348,3 9 393,5 8 912,4 9 217,4 8 175,6 8 248,7         8 350,6

C. Toelichting bij de cijfers

Bij nota van wijziging zijn de volgende mutaties opgenomen.

– Een overboeking van f 85 mln naar artikel U1408 ter financiering van de tijdelijke regeling kinderopvang in de Abw.

– Een besparing van f 15 mln in 1997 oplopend naar f 19,3 mln in 2000 als gevolg van de effecten op de bijstand van de tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria.

– Een neerwaartse bijstelling van f 8 mln in 1997 aflopend naar f 3 mln in 2000 voor de terugbetaling – na beë indiging van het uitkeringsrecht voor bijstandsgerechtigden – van de in 1996 als leningsfaciliteit verstrekte overbruggingsuitkering.

– Een daling in de bijstandsuitgaven van f 47,8 mln in 1997 en 1998 aflopend naar f 13,8 mln in 1999 als gevolg van de voorgenomen invoering van het experiment «marktverruiming dienstverlening aan particulieren» in de schoonmaakbranche vanaf 1 januari 1996.

In de 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties opgenomen.

– Een overboeking naar het Gemeentefonds van f 5 mln voor 1996 als compensatie voor extra uitvoeringskosten die gemeenten moeten maken als gevolg van het arrest van de Hoge Raad inzake terugvordering en verhaal van bijstandsuitgaven.

– Een overboeking van het Gemeentefonds ad f 2 mln voor 1996 vanwege het uitstel van de invoering van de Wet boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheid.

– Een daling van de uitgaven met per saldo f 8,5 mln in 1997 afnemend tot f 3,1 mln in 1999 vanwege enerzijds hogere vrijvallende besparingen in de Abw voor de experimenten markt- verruiming dienstverlening aan particulieren door invoering van de

WVA en anderzijds een uitstel van de genoemde experimenten waardoor de uitstroom van bijstandsgerechtigden later dan gepland plaats zal vinden. – Door uitbreiding van de doelgroep van de Anw met ongehuwd samenwonenden (amendement-Kalsbeek), valt deze groep niet meer terug op de Abw, waardoor de Abw-kosten dalen met f 27,0 mln in

1997 oplopend naar f 69,7 mln in 2000. – Uitstel van de invoering van de Anw naar 1 juli 1996 leidt tot een daling van de bijstandsuitgaven met f 4,5 mln in 1997 aflopend naar

f 3,9 mln in 2000. – Normering van de hoogte van op te leggen maatregelen leidt vanaf

1997 tot een besparing van structureel f 1,5 mln per jaar. – Uitstel van de sanctiemaatregelen voor werklozen leidt er toe dat

WW- en Ioaw-gerechtigden pas later een beroep op de bijstand hoeven te doen, waardoor de Abw-raming daalt met f 29 mln in 1997

aflopend naar f 3,4 mln in 2000. – Uitstel van de administratieve boeten van 1 juli 1996 naar 1 januari

1997 leidt voor het jaar 1996 incidenteel tot f 6 mln hogere bijstandsuitgaven. – Doorwerking van de uitvoering 1995 van de JWG leidt tot f 17,4 mln respectievelijk f 51 mln hogere uitgaven in 1997 respectievelijk 1998,

aflopend naar f 8,2 mln lagere uitgaven in 2000. – Door bevriezing van de JWG-doelgroep kunnen 23-jarigen in 1996

een beroep doen op de Abw, waardoor de raming voor 1996 is verhoogd met f 25,1 mln. – Een gewijzigde verdeling van de werkloosheid tussen WW en Abw leidt voor 1997 tot f 93,7 mln lagere bijstandsuitgaven aflopend naar

f 82,6 mln in 2000.

De voorgestelde nieuwe mutaties kunnen als volgt nader worden toegelicht.

– De invoering per 1 januari 1997 van de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars leidt tot een verlaging van de bijstandsuitgaven. Deze vrijvallende middelen worden aangewend ter financiering van genoemde wet (zie artikel U1410).

– De uitbreiding van het overgangsrecht in de Algemene nabestaandenwet leidt er toe dat een aantal weduwen/weduwnaars geen beroep hoeft te doen op de Abw.

– Voor de regionale interdisciplinaire fraudeteams (Rif’s) worden bedragen overgeboekt naar het Gemeentefonds (Rif Utrecht) en naar artikel U1501 (Rif Twente). De overboeking voor het Rif Utrecht is nodig omdat gebleken is dat de toegekende middelen voor dit Rif te laag waren om de activiteiten goed in te vullen. De bijdrage in de kosten voor de inrichting van het Rif Twente is tot en met 1999 in totaal f 2,4 mln; deze bijdrage is toegekend voor een periode van 3 jaar. Na 2 jaar zal een evaluatie van dit Rif plaatsvinden en wordt beoordeeld of voortzetting gewenst is.

– Het WW-pakket bevat een aantal maatregelen dat gericht is op een beperking van het WW-volume, waaronder een aanscherping van de toetredingscriteria. De maatregelen leiden naast een verlaging van het WW-volume echter ook tot een stijging van het Abw-volume. Bij de oorspronkelijke raming van de effecten van het WW-pakket is daarom de Abw-raming opgehoogd. Uit een evaluatie-onderzoek naar de uitwerking van het WW-pakket blijkt echter dat de maatregelen leiden tot een minder sterke daling van het WW-volume dan aanvankelijk werd verwacht. Dit heeft ook consequenties voor het Abw-volume, waardoor de in het verleden aangebrachte ophoging van de Abw-raming naar beneden moet worden bijgesteld.

– Door een iets latere invoering van de Wet Boeten, Maatregelen, Terug- en Invordering Sociale Zekerheid voor de sociale verzekeringen (1 augustus i.p.v. 1 juli 1996 waarmee in de ramingen was gerekend) is de weglek naar de Abw minder groot dan was voorzien. Daarnaast is in de raming tevens de opbrengst van de boeten in de Abw aangepast aan de richtlijn dat de boete wordt vastgesteld op 15% van het fraudebedrag.

– De Abw-uitgaven zullen vanaf 1999 iets toenemen als gevolg van de instroom van mensen vanuit de WW. Het gaat hier om personen van wie, als gevolg van de herkeuringen, in een eerder stadium de WAO-uitkering is beëindigd.

– Door het niet tot stand komen van werkervaringsplaatsen dalen de bijstandsuitgaven minder dan was voorzien. Zie overigens de toelichting bij artikel U1204 Banenpools.

– Als gevolg van de per 1 januari 1997 voorgenomen invoering van de Koppelingswet kunnen bepaalde categorieën vreemdelingen zonder verblijfsvergunning geen beroep meer doen op een bijstanduitkering, wanneer zij na een afwijzing voor statusverlening in hoger beroep gaan.

– Doordat pas op 1 juni 1996 een beperkt aantal experimenten marktverruiming dienstverlening van start is gegaan, en de start van de overige projekten eerst wordt voorzien voor december 1996, daalt het aantal bijstandsgerechtigden in 1996 en 1997 minder dan oorspronkelijk was voorzien bij een start per 1 januari 1996. Door de verlenging van de projektduur dalen de bijstandskosten echter in de jaren 1998 tot en met 2000.

– Op basis van de ontwikkeling van de gemiddelde uitkering per bijstandsgerechtigde in 1995, die lager uitkwam dan in de ramingen was voorzien, kan de raming neerwaarts worden bijgesteld.

– De in het CEP en de MEV voorspelde gunstige werkloosheidsontwikkeling leidt tot een neerwaartse aanpassing van de geraamde Abw-uitgaven. Het Abw-volume is verlaagd met 59 000 uitkeringen in 1997, oplopend tot 79 000 vanaf 1999.

– De raming wordt aangepast voor de kosten van de volledige koppeling in 1996 van de uitkeringen aan de loonontwikkeling.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 mln.) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Verplichtingen

Uitgaven

Codering

Algemene bijstand

Bijstand aan thuiswonenden

Toeslagen

Rww

Zelfstandigen

Inrichtingen

Rechtstreeks

Abw incentive

Overig

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

 

8 641,4

7 560,5

 

8 641,4

7 560,5

3 246,9

   

3 246,9

   
 

565,3

1 161,0

 

565,3

1 161,0

5 961,1

   

5 961,1

   

106,0

127,2

131,5

106,0

127,2

131,5

26,0

27,3

27,5

26,0

27,3

27,5

8,3

8,1 1,0

7,9

8,3

8,1 1,0

7,9

 

23,2

24,0

 

23,2

24,0

econ.

43.2 43.2 43.2 43.2 43.2 43.2 35.6 43.2 43.2

funct.

06.2 06.2 06.2 06.2 06.2 06.2 06.2 06.2 06.2

Totaal

9 348,3 9 393,5 8 912,4

9 348,3 9 393,5 8 912,4

E. Kengetallen

Onderstaand overzicht voorziet per artikelonderdeel in de aan de ramingen en realisaties ten grondslag liggende volumina en gemiddelde uitkeringen. De onderdelen incentive en overig lenen zich niet voor een dergelijke onderbouwing.

 

Artikelonderdeel

 

Volumina (x 1 000)

Gemiddelde uitkering (x f 1)

 

Uitgaven (x f 1 mln)

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

1995

1996

1997

Algemene bijstand:

                 

– periodiek algemeen < 65*

492,6

480,1

459,7

18 510

17 807

16 241

9 118,0

8 549,1

7 465,8

– periodiek algemeen > 65

13,0

13,4

13,7

6 914

6 889

6 915

89,9

92,3

94,7

Toeslagen

 

131,3

274,2

 

4 305

4 234

 

565,3

1 161,0

Zelfstandigen:

                 

– uitkeringen (incl. kredieten)

2,1

2,2

2,3

45 610

50 636

50 174

93,5

111,4

115,4

– onderzoeken

5,3

5,8

5,9

2 368

2 725

2 725

12,6

15,8

16,1

Inrichtingen

4,1

4,0

4,0

6 410

6 763

6 796

26,0

27,3

27,5

Rechtstreeks

0,8

0,8

0,8

9 929

9 900

9 900

8,3

8,1

7,9

  • voor 1995: som van thuiswonenden < 65 jaar en Rww

Het volume voor de periodiek algemene bijstand aan personen tot 65 jaar daalt door de meevallende werkloosheid, alsmede door de in gang gezette werkgelegenheidsinitiatieven. De daling van de gemiddelde uitkering is toe te schrijven aan de wijziging van de bijstand m.i.v. 1996, waardoor de uitkering is gesplitst in een normuitkering en een toeslag.

De toename van de bijstandsverstrekking aan personen van 65 jaar en ouder wordt met name veroorzaakt door aanvullende bijstandsverstrekking tot het niveau van de minimum-uitkering voor de vergrote instroom in de AOW van personen die niet de volledige tijd tussen hun 15e en 65e jaar in Nederland woonachtig zijn geweest, en derhalve slechts een gedeeltelijke AOW-uitkering – eventueel aangevuld met een gedeeltelijk pensioen – krijgen. De grote toename van het aantal toeslagen wordt veroorzaakt doordat de instroom in 1996 geleidelijk plaatsvindt.

Het aantal zelfstandigen in de bijstand is vrij stabiel. De gemiddelde uitkering voor 1996 en 1997 is iets hoger geraamd dan de realisatie 1995, welke laatste vooral lager is door meevallende uitgaven aan leenbijstand. Het aantal personen in inrichtingen is stabiel. Verwacht wordt dat de gemiddelde kosten iets zullen toenemen.

Het aantal Nederlanders in het buitenland met een bijstandsuitkering zal licht afnemen, doordat de Abw vanaf 1996 is beperkt tot bestaande uitkeringsgerechtigden.

14.02 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw)

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Ioaw (Stb. 1986, nr. 565, laatstelijk gewijzigd en herplaatst in Stb. 1995, nr. 205) is een inkomensvoorziening op minimumniveau voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers. De Ioaw vult het inkomen uit of in verband met arbeid, van de rechthebbende en zijn eventuele echtgenoot of partner, aan tot het voor de betrokkene geldende sociaal minimum (Inkomensbesluit Ioaw, Stb. 1986, nr. 658).

De Ioaw is een naar zijn aard met de Abw vergelijkbare wet, met dien verstande dat de Ioaw geen vermogenstoets en geen normen- en toeslagensystematiek kent. De Ioaw kent aan het minimumloon gekoppelde uitkeringen die afhankelijk zijn van de leefsituatie en leeftijd.

De uitvoering van de Ioaw is in handen van de gemeenten. Deze stellen het recht op uitkering vast en betalen de uitkering aan de rechthebbende. Het Rijk vergoedt aan de gemeenten 90% van de rechtmatig verstrekte uitkeringen.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

476 900

509 900

584 300

575 600

546 900

 

Nota van wijziging

 
  • 1 500
  • 29 100
  • 70 600
  • 95 500
  • 95 500
 

1e Suppl. wet 1996

 

-86 100

  • 80 700

-102 100

  • 56 600
  • 16 300
 

Nieuwe mutaties:

– WW-pakket

– Overloop

– Koppeling uitkeringen 1996

1 900

9 600          10 100

3 600            4 500

9 800          10 300          10 800

Stand ontwerp-begroting 1997

376 518 400 800 410 200 421400 437 400 450 400 435 900

C. Toelichting bij de cijfers

Bij nota van wijziging is een besparing ingeboekt van f 29,1 mln in 1997, oplopend tot f 95,5 mln in 2000, als gevolg van de tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria.

In de 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties opgenomen.

– Het uitstel van invoering van de sancties voor werklozen ingevolge de Wet boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheid leidt in 1997 tot f 0,8 mln hogere uitgaven. – De doorwerking van de meevallende uitgavenontwikkelingen in 1995

leidt tot een daling van de uitgaven in de komende jaren. Hierdoor is de raming voor 1997 verlaagd met f 81,4 mln, aflopend tot f 16,2 mln in 2000. – Normering van de hoogte van op te leggen maatregelen leidt vanaf

1997 tot een besparing van structureel f 0,1 mln per jaar.

De voorgestelde nieuwe mutaties kunnen als volgt nader worden toegelicht.

– Het WW-pakket bevat een aantal maatregelen dat is gericht op een beperking van het WW-volume, waaronder een aanscherping van de toetredingscriteria. De maatregelen leiden naast een verlaging van het WW-volume ook tot een stijging van het Ioaw-volume. Bij de oorspronkelijke raming van de effecten van het WW-pakket is daarom de Ioaw-raming opgehoogd. Uit een evaluatie-onderzoek naar de uitwerking van het WW-pakket blijkt dat de maatregelen voor de oudere werkloze werknemers zullen leiden tot een een iets sterkere daling van het WW-volume dan aanvankelijk werd verwacht. Dit heeft ook consequenties voor het Ioaw-volume, waardoor de in het verleden aangebrachte ophoging naar boven moet worden bijgesteld.

– In 1996 zijn over 1995 nog betalingen verricht, die in de raming voor 1996 niet waren voorzien.

– De raming wordt aangepast voor de kosten van de volledige koppeling in 1996 van de uitkeringen aan de loonontwikkeling.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de economische code is 43.2 – de functionele code is 06.2

E.  Kengetallen

In onderstaand overzicht zijn de volumina en gemiddelde uitkeringen opgenomen die aan de ramingen en realisaties ten grondslag liggen.

Rekening 1995 Vermoedelijke            Ontwerp- uitkomst 1996 begroting 1997

 

376,5

400,8

410,2

19,5

20,5

21,3

19 309

19 510

19 219

Uitkeringslasten (x f 1 mln.) Aantal personen (x 1 000) Gemiddelde uitkering (x f 1,–)

Het aantal personen met een Ioaw-uitkering vertoont jaarlijks een lichte stijging door instroom van gedeeltelijk arbeidsongeschikten, die boven hun gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering een aanvullende Ioaw-uitkering krijgen tot in totaal het minimumloon. Door de toename van het aantal gedeeltelijke uitkeringen daalt de gemiddelde Ioaw-uitkering. De stijging van 1996 ten opzichte van 1995 wordt verklaard door de koppeling in 1996 van de uitkeringen aan de loonontwikkeling.

14.03 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz)

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Ioaz (Stb. 1987, nr. 281, laatstelijk gewijzigd en herplaatst in Stb. 1995, nr. 206) is een inkomensvoorziening op minimumniveau voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen die hun eigen bedrijf of beroep hebben moeten beëindigen. Om voor een Ioaz-uitkering in aanmerking te komen mag men de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt. De Ioaz vult het inkomen uit of in verband met arbeid van de rechthebbende en zijn eventuele echtgenoot of partner aan tot het voor betrokkene geldende sociaal minimum (Inkomensbesluit IOAZ, Stb. 1987, nr. 305).

Evenals de Ioaw is de Ioaz een naar zijn aard met de Abw vergelijkbare wet. Wel bevat de Ioaz een beperkte vermogenstoets, maar net als de Ioaw geen normen- en toeslagensystematiek. De Ioaz kent aan het minimumloon gekoppelde uitkeringen die afhankelijk zijn van de leefsituatie en leeftijd.

De uitvoering van de Ioaz is in handen van de gemeenten. Deze stellen het recht op uitkering vast en betalen de uitkering aan de rechthebbende. Het Rijk vergoedt aan de gemeenten 90% van de rechtmatig verstrekte uitkeringen en van de kosten voor een bedrijfseconomisch of bedrijfs-technisch onderzoek.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

101 300

112 600

125 000

129 400

129100

 

Nota van wijziging

 
  • 500
  • 5 900
  • 14 400
  • 19 500
  • 19 500
 

1e Suppl. wet 1996

 
  • 9 500
  • 13 600
  • 14 700
  • 11 100
  • 7 900
 

Nieuwe mutaties:

– Overloop

– Bedrijfsbeëindigingsregeling binnenvaart

– Uitvoering

– Koppeling uitkeringen 1996

2 500

 

100

200

400

  • 100
  • 200

-400

2 300

2 300

2 300

2 300

2 500

Stand ontwerp-begroting 1997

84 277

96 100

95 400

98 200 101 100 104 200 107 700

C. Toelichting bij de cijfers

Bij nota van wijziging op de ontwerp-begroting is één mutatie verwerkt, namelijk een besparing van f 5,9 mln in 1997 oplopend tot f 19,5 mln vanaf 1999, als gevolg van de tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria.

In de 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties opgenomen.

– Het uitstel van invoering van de sancties voor werklozen ingevolge de Wet boeten, maatregelen, terug- en invordering sociale zekerheid leidt in 1997 tot f 0,2 mln hogere uitgaven. – De doorwerking van de meevallende uitgavenontwikkelingen in 1995

leiden tot een daling van de uitgaven in de komende jaren. Hierdoor is de raming voor 1997 verlaagd met f 13,8 mln aflopend naar f 7,9

mln in 2000.

De nieuwe mutaties kunnen als volgt nader worden toegelicht.

– In 1996 zijn over 1995 nog betalingen verricht, die in de raming voor 1996 niet waren voorzien.

– Met ingang van 1996 is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) de Bedrijfsbeëindigingsregeling binnenvaart (BBB) tot stand gebracht. Deze regeling is in het leven geroepen naar aanleiding van de binnenvaartproblematiek van begin jaren negentig, en heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de herstructurering van de binnenvaart. De BBB is een met de Ioaz vergelijkbare regeling waarvan oudere schippers gebruik kunnen maken. De regeling is van kracht tot ultimo 1998, waarna de BBB-rechthebbenden in de Ioaz zullen instromen. Afgesproken is dat SZW aan V&W 90% van de uitkeringslasten vergoed van die BBB-ers die qua inkomen onder de Ioaz-toetredingsvoorwaarden zitten, maar een vermogen hebben dat boven de Ioaz-grens ligt. Met deze mutatie wordt deze afspraak expliciet in de begroting verwerkt. De even grote uitvoeringsmutatie elimineert het budgettaire effect van de BBB-mutatie, omdat in de begroting 1996 impliciet al wel rekening was gehouden met de SZW-bijdrage in de BBB-kosten.

– De raming wordt aangepast voor de kosten van de volledige koppeling in 1996 van de uitkeringen aan de loonontwikkeling.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de economische code is 43.2 – de functionele code is 06.2

E.  Kengetallen

In onderstaand overzicht zijn de volumina en gemiddelde uitkeringen opgenomen die aan de ramingen en realisaties ten grondslag liggen.

Rekening 1995 Vermoedelijke             Ontwerp uitkomst 1996 begroting 1997

Uitkeringslasten (x f 1 mln.) Aantal personen (x 1 000) Gemiddelde uitkering (x f 1,–)

Onderzoekskosten (x f 1 mln.) Aantal onderzoeken (x 1 000) Gemiddelde kosten (x f 1,–)

83,4

4,0

20 858

0,8

0,7

1 210

95,0

4,4

21 591

1,1

1,1

1 000

94,3

4,5

20 956

1,1

1,1

1 000

Het aantal personen met een Ioaz-uitkering vertoont jaarlijks een lichte stijging door instroom van gedeeltelijk arbeidsongeschikten, die boven hun gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering een aanvullende Ioaz-uitkering krijgen tot in totaal het minimumloon. Door de toename van het aantal gedeeltelijke uitkeringen daalt de gemiddelde Ioaz-uitkering. De becijferde gemiddelde uitkering 1996 is hoger dan die voor 1995 door de koppeling van de uitkeringen 1996 aan de loonontwikkelingen en door de overloop van betalingen uit 1995.

Het aantal onderzoeken alsmede de gemiddelde kosten per onderzoek laten jaarlijks fluctuaties zien. Niettegenstaande de lagere uitkomst in 1995 is het aantal onderzoeken daarom op ongeveer 1 100 en de gemiddelde prijs op f 1 000 gehandhaafd.

14.04 Financiële afwikkeling afgesloten regelingen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel is bedoeld voor de financiële afwikkeling en verantwoording van de volgende afgesloten regelingen:

  • Beeldende Kunstenaarsregeling (BKR),
  • Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV),
  • Uitkeringen aan echte minima, en
  • Bijdrageregeling bijzondere controle.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996 1997 1998 1999 2000 2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

00000

Nieuwe mutaties: – Bijstelling 1996

 

3 000

Stand ontwerp-begroting 1997

4 140

3 000 0 0 0 0 0

C.  Toelichting bij de cijfers

Het artikel is bedoeld voor mogelijke nabetalingen. Gegeven het onvoorspelbaar karakter van deze betalingen is het niet mogelijk om vooraf een raming voor de uitgaven te maken. Daarom bedraagt de raming vanaf 1997 voor zowel verplichtingen als uitgaven nul. De voorgestelde mutatie 1996 houdt verband met WWV-declaraties, die in dit jaar tot uitbetaling zullen komen.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Wet Werkloosheidsvoorziening Beeldende Kunstenaarsregeling Uitkeringen aan echte minima Bijdrageregeling bijzondere controle

Totaal

4 140

Verplichtingen

Uitgaven

3 000

4 140

3 000

Codering

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

econ.

funct.

3 641 0 3

3 000 0 0

0 0 0

3 641 0 3

3 000 0 0

0 0 0

43.2 43.2 43.2

06.14

06.43

06.2

496

0

0

496

0

0

43.2

06.2

E. Kengetallen

Gelet op inhoud, aard en budgettaire omvang van het artikel leent dit artikel zich niet voor een nadere onderbouwing met prestatiegegvens.

14.06 Experimenten activering uitkeringsgelden

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Medio 1995 zijn projecten opgestart ter reïntegratie van langdurig werklozen in het arbeidsproces. Daarvoor wordt subsidie verleend op grond van de «Subsidieregeling experimenten activering uitkerings-gelden». Doel van deze regeling is om experimenten mogelijk te maken van werkgelegenheidsplannen die bruikbaar en vernieuwend zijn en erop gericht zijn om langdurig werklozen te reïntegreren in het arbeidsproces. In de projecten krijgen langdurig werkloze bijstandsgerechtigden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of voor ten minste zes maanden. Het loon is ten hoogste 120% van het minimum-loon. Via deze tijdelijke regeling, die loopt tot ultimo 1998, kunnen in totaal maximaal 20 000 langdurig werklozen aan een arbeidsplaats geholpen worden.

De instroom op de arbeidsplaatsen zal tot en met 1997 plaatsvinden. Vanaf 1 januari 1998 wordt geen subsidie meer verleend voor nieuwe deelnemers. De voor 1998 gereserveerde middelen zijn bedoeld voor deelnemers wier arbeidsovereenkomsten vó ór 1 januari 1998 zijn afgesloten en na die datum doorlopen. Per arbeidsplaats wordt aan werkgevers (gemeenten, publiek- en privaatrechtelijke rechtspersonen) een subsidie toegekend van ten hoogste f 18 000 per jaar. Financiering van deze experimenten vindt plaats uit de in de Abw optredende besparingen.

Los van bovenstaande experimentele regeling is op 1 juni 1996 het experiment «marktverruiming in de schoonmaakbranche» van start gegaan in de steden Rotterdam, Arnhem en Eindhoven. Het experiment

0

0

heeft tot doel de markt voor schoonmaakwerkzaamheden bij particulieren te vergroten. Door subsidië ring worden schoonmaakbedrijven in staat gesteld een prijs/kwaliteitverhouding aan de consument aan te bieden, die concurrerend is met die in het informele circuit. Voorwaarde is de gelijktijdige instroom van langdurig werkloze uitkeringsgerechtigden in de schoonmaakbranche. Bovendien moeten de arbeidsvoorwaarden aan specifieke eisen voldoen. De pilotfase in deze drie steden duurt tot december 1996. Daarna zal bij gebleken succes zo snel mogelijk worden overgegaan tot een landelijke dekking.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 

1995

1996

1997

1998

1999 2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

00000

 

Nota van wijziging

16 000

47 000

47 000

16 000

 

1e Suppl. wet 1996

24 040

  • 5 300

0

5 300 2 600

 

Nieuwe mutatie: – Vertraging invoering schoonmaak

  • 12 300
  • 18 200

10 000

18 200 2 300

 

Stand ontwerp-begroting 1997 693 360

27 740

23 500

57 000

39 500 4 900

0

Relatie verplichtingen en uitgaven (x 1 000)

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

– afronding *)

693 360          27 740

-13

693 347

23 500

57 000

39 500

4 900

Uitgaven stand ontwerp-begroting

1997

 

1995

60 687

         

1996

218 500

10 500

       

1997

307 600

12 400

23 500

     

1998

106 560

4 840

 

57 000

   

1999

       

39 500

 

2000

         

4 900

2001

60 687

229 000

343 500

168 400

39 500

4 900

na 2001

*) Dit betreft de aansluiting tussen de realisatie (in duizenden guldens) en de raming (afgerond op f 0,1 mln.)

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

226 100

320 000

111 400

0

0

 

Nota van wijziging

 

16 000

47 000

47 000

16 000

   

1e Suppl. wet 1996

 

-800

  • 5 300

0

5 300

2 600

 

Nieuwe mutatie: – Vertraging invoering schoonmaak

 
  • 12 300
  • 18 200

10 000

18 200

2 300

 

Stand ontwerp-begroting 1997

60 687

229 000

343 500

168 400

39 500

4 900

 

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij nota van wijziging zijn de benodigde loonkostensubsidies ten behoeve van het experiment «marktverruiming dienstverlening aan particulieren» in de schoonmaakbranche toegevoegd.

In de 1e suppletore wet zijn de volgende mutaties opgenomen.

– De in 1995 voor de experimenten beschikbare, maar niet-bestede verplichtingenruimte ad f 26,64 mln en uitgavenruimte ad f 1,8 mln is als eindejaarsmarge toegevoegd aan de ramingen voor 1996. De totaal voor de experimenten beschikbare begrotingsmiddelen blijven hierdoor voor de gehele experimenteerperiode (1995 t/m 1998) gehandhaafd op f 720 mln.

– Het pilot-project voor de experimenten marktverruiming dienstverlening aan particulieren is vijf maanden later gestart dan oorspronkelijk was voorzien. Als gevolg hiervan is de raming voor dit onderdeel bijgesteld.

De voorgestelde nieuwe mutatie houdt verband met de met 5 maanden vertraagde invoering van de experimenten marktverruiming dienstverlening aan particulieren (schoonmaakbranche). De eerste drie pilot-projecten zijn inmiddels op 1 juni 1996 van start gegaan.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

Experimenten activering uitkeringsgelden Dienstverlening particuliere marktsector

1995 693 360

1996

26 640 1 100

1997 23 500

1995 60 687

1996

227 900 1 100

1997

320 000 23 500

econ.

40 40

funct.

06.43 06.43

Totaal

693 360

27 740

23 500

60 687

229 000

343 500

 

E. Kengetallen

In onderstaand overzicht zijn de volumina en gemiddelde subsidiebedragen opgenomen die aan de ramingen ten grondslag liggen.

 
 

Rekening

Vermoedelijke

Ontwerp

 

1995

uitkomst 1996

begroting 1997

  • a. 
    Experimenten activering uitkerings-
     

gelden

     

Verplichtingen:

     

Subsidielasten (x f 1 mln.)

693,36

26,64

0

Aantal arbeidsplaatsen (x 1)

19 260

740

0

Gemiddelde subsidie per arbeidsplaats

     

(x f 1)

36 000

36 000

0

Uitgaven:

     

Subsidielasten (x f 1 mln.)

60,7

227,9

320,0

Aantal arbeidsplaatsen (x 1)

750

13 864

17 778

Gemiddelde subsidie per arbeidsplaats

     

(x f 1)

*

*

18 000

  • b. 
    Dienstverlening particuliere marktsector

Subsidielasten (x f 1 mln) Aantal arbeidsplaatsen (x 1) Gemiddelde subsidie per arbeidsplaats (x f 1)

1,1 88

12 600

23,5 1 866

12 600

  • In verband met de bevoorschottingssystematiek van de regeling is er geen directe relatie tussen de gerealiseerde uitgaven en het gerealiseerde aantal arbeidsplaatsen.

Het aantal arbeidsplaatsen voor de experimenten activering uitkerings-gelden neemt in 1996 en 1997 toe doordat instroom in de regeling tot ultimo 1997 mogelijk is en de uitstroom slechts beperkt is omdat voor betrokken werknemers maximaal 2 jaar subsidie wordt verstrekt.

De gemiddelde subsidie onder het artikelonderdeel «dienstverlening particuliere marktsector» is aan de thans als enige daaronder opgenomen regeling «Experiment marktverruiming in de schoonmaakbranche» ontleend. Hij is lager dan bij de Experimenten activering uitkeringsgelden, omdat bij het totstandkomen van de regeling rekening kon worden gehouden met het verkrijgen van een afdrachtskorting op grond van de WVA. De regeling is in 1996 van start gegaan. Daarom is het aantal te subsidiëren arbeidsplaatsen in 1997 groter dan in 1996.

14.07 Tijdelijke specifieke uitkering sociale vervoersvoorzieningen Wvg

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Sinds 1 januari 1996 is de regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen (verpleegtehuizen) van kracht. In deze regeling is een voorziening getroffen voor bewoners van genoemde instellingen met een zelfstandige vervoersbehoefte. Omdat deze AWBZ-instellingen zijn geconcentreerd in een beperkt aantal gemeenten, en het financiële regime van de WVG – in casu verdeling via het Gemeentefonds – hierop niet is toegesneden, is een tijdelijke bijdrageregeling AWBZ-gemeenten in het leven geroepen om de betreffende gemeenten een vergoeding te verstrekken voor de te maken kosten. In deze tijdelijke regeling is qua uitvoering aangesloten op de bestaande financieringspraktijk van de overige WVG-voorzieningen. Dit betekent concreet dat alleen is opgenomen welke middelen voor deze voorzieningen beschikbaar worden gesteld, alsmede de verdelingswijze over de daarvoor in aanmerking komende gemeenten via een in de regeling vastgelegde verdeelsleutel. Gemeenten kunnen dit geld op dezelfde wijze besteden als de WVG-middelen die aan het Gemeentefonds zijn toegevoegd.

Deze regeling heeft een werkingsduur van 2 jaar. Het is de bedoeling dat de financiering vanaf 1998 via de reguliere weg, dus het Gemeentefonds, gaat lopen.

De bijdrage wordt als lump-sum aan gemeenten verstrekt.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

0

0

       

Nota van wijziging

 

50 000

50 000

       

Stand ontwerp-begroting 1997

 

50 000

50 000

       

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij nota van wijziging is het begrotingsartikel gecreëerd. De raming voor de noodzakelijke bijdrage is f 50 mln. in 1996 en 1997.

Dekking van de totale kosten ad f 100 mln vindt voor ongeveer 70% plaats via de SZW-begroting. De rest wordt in 1997 onttrokken aan het Gemeentefonds; het gaat daarbij om een bedrag van f 30,8 mln.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de economische code is 43.2 – de functionele code is 06.34

E. Kengetallen

Gezien het lump-sum karakter van de uitgaven zijn volume- en prestatiegegevens minder van belang. Wel kunnen enige ramings-gegevens worden genoemd die als uitgangspunt hebben gediend voor de omvang van de bijdrage en de verdeling ervan.

De bijdrage ad f 50 mln. is bestemd voor instellingen waar gehandicapten woonachtig zijn en die ingevolge artikel 8 van de AWBZ zijn erkend. Deze instellingen zijn geconcentreerd in circa 300 gemeenten, en hebben een capaciteit van bijna 120 000 plaatsen. Naar verwachting zullen ongeveer 20 000 bewoners een beroep doen op een Wvg-vervoersvoorziening.

14.08 Tijdelijke regeling kinderopvang aan alleenstaande ouders met kinderen in de Abw

A.  De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het kabinet heeft besloten met ingang van 1996 geld ter beschikking te stellen voor de opvang van kinderen van 0 tot en met 12 jaar van alleenstaande ouders in de Abw. Hiervoor is de Regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders 1996 gecreëerd. Deze regeling geeft de mogelijkheid om, bovenop het bestaande kinderopvang-aanbod, extra plaatsen voor de opvang van genoemde kinderen te scheppen. De regeling kan worden verlengd naar 1997. Met de regeling wordt beoogd om knelpunten bij de aanvaarding van werk of scholing van alleenstaande ouders in de Abw te veranderen. Beoogd wordt om deze kinderopvang voor bijstandsgerechtigden bij wet te regelen.

B.  De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

Nota van wijziging

 

85 000

85 000

85 000

85 000

85 000

 

Stand ontwerp-begroting 1997

 

85 000

85 000

85 000

85 000

85 000

85 000

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij nota van wijziging is dit begrotingsartikel gecreëerd. De geraamde jaarlijkse uitgaven bedragen f 85 mln. Dit bedrag is gefinancierd met een even grote uitname uit de Abw.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de economische code is 43.2 – de functionele code is 06.2

E. Kengetallen

Voor een gerealiseerde kinderopvangplaats op alle werk- of studiedagen wordt een bedrag van f 18 000 voor een geheel kalenderjaar beschikbaar gesteld. Afhankelijk van het soort plaats wordt een omrekenfactor gehanteerd:

  • a. 
    voor hele dagopvang: 1;
  • b. 
    voor halve dagopvang en voor buitenschoolse opvang: 0,66;
  • c. 
    voor gastouderopvang: 0,40.

In de regeling is niet aangegeven dat er een bepaalde verdeling over deze soorten moet plaatsvinden, en is dus ook geen aantal plaatsen genoemd. Dit aantal plaatsen kan variëren van ruim 4500 (volledig hele dagopvang) tot bijna 12000 (volledig gastouderopvang). De aanvraagter-mijn voor subsidieverstrekking loopt tot 15 september 1996.

14.09 Koopkrachtreparatie negatieve inkomenseffecten ten gevolge van een hogere nominale ziekenfondspremie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het kabinet heeft besloten om het in 1996 opgetreden koopkrachtverlies, onder meer veroorzaakt door een hogere nominale ziekenfondspremie, voor de meest kwetsbare groepen te compenseren (Kamerstukken II, 1995/96, 24 400, nr. 45). Met ingang van 1997 zal hiertoe de huursubsidie voor specifieke groepen met een toeslag worden verhoogd. Vooruitlopend op de structurele regeling in de huursubsidie, is in 1996 een tijdelijke regeling getroffen op grond waarvan door tussenkomst van het ministerie van VROM een eenmalige koopkrachttoeslag wordt toegekend aan huursubsidiegerechtigden. De toeslag bedraagt f 50,– voor eenpersoonshuishoudens en f 100,– voor meerpersoons-huishoudens.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

0

         

1e Suppl.wet 1996

 

74 000

         

Nieuwe Mutaties:

– Koopkrachtmaatregel

 

5 000

         

Stand ontwerp-begroting 1997

 

79 000

0

       

C.  Toelichting bij de cijfers

In de 1e suppletore wet is dit begrotingsartikel gecreëerd. In het bedrag van f 74 mln. zijn de uitvoeringskosten inbegrepen.

Met de aanvaarding van de motie den Uyl/Bakker (Kamerstukken II, 1995/96, 24 400, nr. 48) door de Tweede Kamer is de doelgroep van de koopkrachtmaatregel vergroot. Dit brengt meerkosten met zich mee van f 5,0 mln., welke onder nieuwe mutaties zijn aangegeven.

Hoewel de koopkrachtreparatie de vorm heeft van een eenmalige uitkering in 1996, zal het artikel in 1997 gehandhaafd blijven, omdat de uitkering een kleine overloop naar 1997 kent die op dit moment nog niet te bepalen is.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de functionele code is 06.2 – de economische code is 34.3

E. Kengetallen

Naar verwachting zullen 475 000 eenpersoonshuishoudens een toeslag van f 50,– en 434 000 meerpersoonshuishoudens een toeslag van f 100,– ontvangen. Daarnaast zijn in dit artikel f 12 mln aan uitvoeringskosten opgenomen.

14.10 Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars

A.  De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK) is bedoeld om kunstenaars te ondersteunen bij de opbouw van een renderende beroepspraktijk, dan wel hen in staat te stellen een tijdelijke terugval in inkomsten op te vangen. De doelgroep is de nu Abw ontvangende kunstenaar, de kunstenaar die nog geen beroep op de Abw heeft gedaan en de beginnende kunstenaar. De WIK biedt de kunstenaar een uitkering op 60% van de voor betrokkene geldende landelijke bijstandsnorm (incl. toeslag). Betrokkene krijgt geen arbeidsverplichting opgelegd, maar moet zich wel inschrijven bij Arbeidsvoorziening.

Er mag worden bijverdiend tot 115% van de anders voor de betrokkene geldende bijstandsnorm, waarbij rekening wordt gehouden met een forfaitair bedrag voor beroepskosten. Maximaal kan, binnen een periode van 10 jaar, vier jaar gebruik van deze voorziening worden gemaakt. De uitvoering van deze wet is opgedragen aan een beperkt aantal gemeenten.

Het Kabinet heeft voor deze vorm gekozen omdat:

– er een concentratie is van kunstenaars en kunstonderwijsinstellingen in bepaalde gemeenten;

– er een betere aansluiting is bij de bestaande mogelijkheden tot beroepsuitoefening in en kunstbeleid van bepaalde gemeenten;

– het ontwikkelen van het flankerend beleid doelmatiger is;

– concentratie van de uitvoering de kwaliteit van de uitvoering ten goede zal komen.

Omdat de uitvoering door een beperkt aantal gemeenten zal worden uitgevoerd en dat dus ook doet voor omliggende gemeenten, is door het kabinet besloten om de uit de WIK voortvloeiende uitkerings- en uitvoeringslasten voor 100% te vergoeden.

B.  De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

Nieuwe Mutaties:

– Opvoeren Wik (vrijval Abw)

– Opvoeren Wik (vrijval Gf)

   

96 600

102 300

93 000 15 800

97 300 16 500

 

Stand ontwerp-begroting 1997

   

96 600

102 300

108 800

113 800

53 700

C. Toelichting bij de cijfers

De voorgestelde mutatie betreft het creëren van het nieuwe begrotingsartikel.

Voor de uitvoering van de WIK zijn bedragen gereserveerd, die oplopen van f 96,6 mln in 1997 tot f 113,8 mln in 2000. De raming voor 2001 is met f 53,7 mln. aanmerkelijk lager. Dit wordt veroorzaakt door de veronderstelling dat kunstenaars, die in 1997 instromen hun recht op maximaal 4 jaar WIK-uitkering aaneengesloten te gelde zullen maken. Of dit ook in deze omvang zal gebeuren, is momenteel niet te voorzien.

De WIK-kosten worden gefinancierd met uitname uit de Abw. Voor 1999 en volgende jaren bestaat de vrijval op de SZW-begroting uit een bedrag voor de normuitkering en een bedrag voor het toeslagendeel, dat uit het

Gemeentefonds wordt genomen. De hiervoor opgenomen overboeking uit het Gemeentefonds is een voorlopige. Uiterlijk bij begrotingsvoorbereiding 1999 zal op basis van de reële ontwikkelingen de juiste omvang van de overboeking worden vastgesteld.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel bevat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: – de economische code is 43.2 – de functionele code is 06.2

E.  Kengetallen

Rekening 1995 Vermoedelijke            Ontwerp- uitkomst 1996 begroting 1997

Uitkeringslasten (x f 1 mln.) Aantal personen (x 1) Gemiddelde uitkering (x f 1,–)

Uitvoeringskosten (x f 1 mln.)

Aantal (x 1)

Gemiddelde kosten (x f 1,–)

72,9

5 610

13 000

23,7 5 610 4 225

Verwacht wordt dat in 1997 ruim 5600 kunstenaars een beroep op de Wik zullen doen. In de uitvoeringskosten is – naast de kosten voor de beroepstoets en de uitvoeringskosten van de gemeenten – tevens begrepen een voorziening om de grens voor vrij te laten inkomsten te verhogen tot 115% in plaats van de eerder voorgenomen 100% van de bijstandsnorm. Wanneer hiervan wordt geabstraheerd, dan bedragen de kosten voor beroepstoets en gemeenten f 11 à f 12 mln (is gemiddeld ongeveer f 2000).

  • 15. 
    OVERIG BELEID

15.01 Subsidies algemeen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de verplichtingen en uitgaven geraamd voor: – subsidies aan instellingen waar meestal meerjarige verplichtingen aan ten grondslag liggen; – subsidies die op projectbasis verstrekt worden; – overige subsidies.

De subsidies worden jaarlijks toegekend met behulp van een priori-teringsmethodiek (SAMALO). Voor het begrotingsjaar 1997 is deze prioriteringsmethodiek voor het eerst toegepast. Zie voor een uitgebreide toelichting op deze SAMALO-methodiek par. 7.4. van het algemeen deel van deze memorie van toelichting.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

27 488

18 963

13 836

12 836

12 836

 

1e Suppl.wet 1996 – Technische correctie verplichtingenruimte – Overboeking van het Gemeentefonds inzake subsidie Stichting KBOH

5 000

1 600

3 000

1 600

1 000

Nieuwe Mutaties:

– Subsidie NCCZ

– Loonbijstelling 1996

– Invulling subsidietaakstelling

DCE – Departementale invulling subsidie–taakstelling – Overboeking van OSA naar

Onderzoek – Overboeking van NIDI naar

Beleidsinformatie – Desaldering LVO – Rif Twente

 
  • 200
   

200

 

152

136

81

81

81

 

635

970

1 035

1 035

 

215

1 470

1 470

1 470

 
  • 2 700
   
  • 2 700
 
  • 100
  • 100
  • 100
  • 100

3 900

       

2 400

       

Stand ontwerp-begroting 1997

50 497          30 340          15 749          15 257

15 522          12 622

15 322

Relatie verplichtingen en uitgaven (x 1 000)

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

8 421

2000

50 497          30 340          15 749          15 257          15 522          12 622

2001

15 322

Uitgaven stand ontwerp-begroting

1997

 

1995

1 551

33 912

           

1996

870

16 585

16 955

         

1997

400

 

12 385

11 976

       

1998

400

 

800

3 773

12 584

     

1999

400

 

200

 

2 673

11 949

   

2000

400

       

3 573

10 849

 

2001

400

         

1 773

12 649

35 463

34 410

24 761

17 557

15 222

14 822

14 822

na 2001

4 000

2 673

6 673

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

28 358

22 375

15 236

13 236

13 236

 

1e Suppl.wet 1996 – Overboeking van het Gemeentefonds inzake subsidie Stichting KBOH

1 600

1 600

Nieuwe Mutaties:

– Subsidie NCCZ

– Loonbijstelling 1996

– Invulling subsidietaakstelling

DCE – Departementale invulling subsidie–taakstelling – Overboeking van OSA naar

Onderzoek – Overboeking van NIDI naar

Beleidsinformatie – Desaldering LVO – Rif Twente

 
  • 200
   

200

 

152

136

81

81

81

 

635

970

1 035

1 035

 

215

1 470

1 470

1 470

 
  • 900

-900

-900

-900

 
  • 100
  • 100
  • 100
  • 100

3 900

       

600

800

800

200

 

Stand ontwerp-begroting 1997

35 463

34 410

24 761

17 557

15 222

14 822

14 822

C. Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletore wet zijn de volgende mutaties verwerkt.

– In de Slotwet 1995 is een technische correctie van de verplichtingenraming verwerkt voor het subsidieakkoord Amsterdam inzake tramconducteurs. Als gevolg hiervan zijn alle verplichtingen in 1995 geboekt, zodat in 1996 geen verplichtingen meer worden aangegaan en alleen kasuitgaven worden verricht.

– Een overboeking van het Gemeentefonds ad. f 1,6 mln. voor de continuering van de subsidie aan de Stichting KBOH (Kwaliteit- en bruikbaarheidsonderzoek van hulpmiddelen voor gehandicapten en ouderen).

Aan nieuwe mutaties worden voorgesteld:

– De subsidie aan de NCCZ (Nationale Commissie voor Chronisch Zieken) bedraagt f 1 mln. per jaar gedurende een periode van 3 jaar (1996 t/m 1998). De bevoorschotting is vastgesteld op 80%, zodat in 1996 f 0,2 mln. minder wordt uitgegeven en in 1999 f 0,2 mln. wordt nabetaald.

– De uitdeling van de loonbijstelling 1996.

– De subsidie-taakstelling in het kader van het Regeerakkoord was in afwachting van een nadere invulling in z’n geheel op dit artikel geparkeerd. Het deel van de taakstelling dat betrekking heeft op de Emancipatiesubsidies (f 0,635 mln. in 1997, f 0,970 mln. in 1998 en f 1,035 mln. m.i.v. 1999) wordt op artikel U1502 gekort. Een ander deel van deze ombuigingstaakstelling (f 0,215 mln. in 1997 en f 1,470 mln. m.i.v. 1998) is op een andere wijze binnen de SZW begroting afgedekt (U1503 en U1107 t/m U1109). Deze andere invulling is weer op dit artikel gecorrigeerd.

– Een overboeking naar het artikel Onderzoek van de geraamde uitgaven voor de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA).

– Een overboeking naar het artikel Automatisering (beleidsinformatie) van de geraamde uitgaven voor het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI).

– Als gevolg van afrekeningen over 1994 en 1995 van de subsidie aan de Landelijke Veranderingsorganisatie (LVO) dient de LVO op grond van de subsidieregeling een bedrag van f 3,9 mln. aan SZW terug te storten. Dit bedrag wordt op artikel M1 501 verantwoord. Omdat het totale subsidie bedrag over vier jaar aan de LVO niet wordt aangepast wordt het terugbetaalde deel weer aan de LVO beschikbaar gesteld. De voorgestelde mutatie op dit artikel (en artikel M1501) is hiervan het gevolg.

– In verband met een bijdrage aan het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam (Rif) Twente van f 2,4 mln. voor de periode 1996 t/m 1998 zijn de hiervoor benodigde middelen van artikel U1401 overgeheveld naar dit artikel.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

Ondersteuning

Instellingen

Overig

1995

32 417

17 678

402

1996

15 631

13 781

928

1997

8 282

6 790

727

1995

19 191

14 697

1 575

1996

18 911

13 781

1 718

1997

13 082 8 540 3 139

econ.

40

41.4

40

funct.

06.9 06.9 06.9

Totaal

50 497

30 340

15 749

35 463

34 410

24 761

 

15.02 Emancipatie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel zijn de budgetten geraamd voor de ondersteuning en stimulering van het emancipatieproces van de Nederlandse samenleving.

In de beleidsnota «Emancipatie in uitvoering» (Kamerstukken II, 1995/96, 24 406, nr. 4) is de nadere koersbepaling voor het emancipatiebeleid voor de korte termijn opgenomen. Deze nota is op 8 februari 1996 door de Tweede Kamer aanvaard. De konkrete uitwerking is neergelegd in het Werkprogramma. De nota bouwt, voor wat betreft de beleidsdoelstellingen alsmede het emancipatie-ondersteuningsbeleid, voort op het Beleidsplan Emancipatie 1985, het Beleidsprogramma Emancipatie-«Met het oog op 1995» en de Beleidsnota «Emancipatie-ondersteunings-beleid». De nadere invulling van het emancipatiebeleid voor de komende jaren is neergelegd in de beleidsbrief «Emancipatiebeleid 1997–2000».

In de beleidsnota «Emancipatie in uitvoering» wordt de rol onderstreept van de vrouwenbeweging voor de verdere ontwikkeling van het emancipatiebeleid. Tegelijkertijd wordt gewezen op de noodzakelijke integratie van het emancipatiebeleid en de grotere verantwoordelijkheid van andere maatschappelijke partijen bij de uitvoering ervan. Deze ontwikkelingen maken een herijking en vernieuwing van de emancipatie-ondersteuningsstructuur noodzakelijk. Bij brief DCE 96/526A dd. 24 juni 1996 is aan de Kamer een voorstel gestuurd met daarin de hoofdlijnen voor de vernieuwing van de emancipatie-ondersteuningsstructuur, waarbij 1997 als een overgangsjaar geldt. Enerzijds wordt het lopende beleid afgerond,

anderzijds zal toegewerkt worden naar de implementatie van de vernieuwing van de emancipatie-ondersteuningsstructuur die in 1998 zijn beslag krijgt.

Conform de beleidsuitgangspunten «projecten emancipatiewerker» heeft dit beleidsinstrument een looptijd tot en met 1997. Als gevolg van de invulling van de Regeerakkoordtaakstelling zal aan dit beleidsinstrument geen vervolg worden gegeven. Voor de uitfinanciering in 1997 van de nog lopende projecten is een budget geraamd van f 1 mln.

Als nieuw onderdeel van de nota «Emancipatie in uitvoering» is in 1996, in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, een start gemaakt met het project «Opportunity 2000», een brede campagne gericht op de versterking van de positie van vrouwen in het bedrijfsleven en non-profit organisaties. Hiertoe zal een professionele organisatie in het najaar van 1996 worden opgericht, die de campagne «Opportunity 2000» kan gaan uitvoeren. Voor de uitvoering van dit projekt zal gedurende drie jaar een subsidie nodig zijn van f 1 mln. op jaarbasis, waaraan EZ voor f 0,2 mln. zal meefinancieren.

In de beleidsnota «Emancipatie in uitvoering» en de beleidsbrief «Emancipatiebeleid 1997–2000» worden voorts projecten aangekondigd op de beleidsterreinen arbeid en zorg, vrouw en informatica, de commissie dagindeling van de samenleving, conferentie internationale vrouwenhandel onder het Nederlands voorzitterschap van de EU, alsmede een jaarboek. In de beleidsbrief worden de speerpunten en activiteiten nader uitgewerkt. Voor de uitvoering hiervan is een budget geraamd van f 1,0 mln.

In het kader van de in de beleidsdoelstellingen gestelde prioriteiten kunnen op grond van algemene- en specifieke criteria éénmalige landelijke projecten en aktiviteiten door middel van subsidie worden ondersteund. Met dit beleidsinstrument kan een belangrijke vernieuwende impuls worden gegeven op uiteenlopende aandachtsgebieden, welke aansluiten bij de prioriteiten van het emancipatiebeleid. Het beschikbaar budget bedraagt f 0,874 mln.

In het kader van «meerjarige» projecten worden projecten uit het actieplan vrouwen en techniek, rond economische zelfstandigheid, vrouw & politiek & openbaar bestuur bekostigd. Een aantal lopende projecten eindigen eind 1997. De meeste meerjarige projecten worden onder verantwoordelijkheid van landelijke instellingen uitgevoerd. Het beschikbare budget bedraagt f 1,684 mln.

Ondersteuning

Het beleidsinstrument landelijke ondersteuning beoogt landelijke opererende expertisebureaus te ondersteunen.

Onder deze titel worden in 1997 de volgende organisaties gesubsidieerd:

– Vrouwen Alliantie;

– Instituut Vrouw en Arbeid (IVA);

– Stichting Women’s Exchange Programme International (WEPI);

– ARACHNE, Vrouwenadviesbureau Overheidsbeleid zal met ingang van 1997 beleidsmatig door VWS worden overgedragen aan SZW;

– VEM-bureau werkgelegenheid voor vrouwen uit minderheidsgroepen.

– Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de vrouwenbeweging (IIAV). Het doel van deze organisatie is de ontwikkeling en instandhouding van een gespecialiseerde wetenschappelijke bibliotheek, documentatievoorziening en een archief op het gebied van de positie van vrouwen.

Met de instandhouding van deze organisatie is op jaarbasis een budget gemoeid van circa f 2,4 mln.

Inclusief het IIAV bedraagt het beschikbare meerjarenbudget circa f 5,53 mln. in 1997, oplopend tot f 6,23 mln. vanaf 1998.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

1995             1996             1997             1998             1999             2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

11 045          11 395          11 395          11 395          11 395

1e Suppl.wet 1996 – Technische correctie verplichtingenruimte

6 387         - 4 785         - 3 783 - 2 355

Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1996 – Invulling subsidietaakstelling DCE

128               128               128               128               128

  • 635            - 970 -1 035 -1 035

Stand ontwerp-begroting 1997

26 645            4 786            6 103            6 770            8 133          10 488          10 488

Relatie verplichtingen en uitgaven (x 1 000)

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

na 2001

26 645

4 786

6 103

6 770

8 133

2000

10 488

2001

10 488

Uitgaven stand ontwerp-begroting

1997

 

1995

9 333

           

1996

6 685

4 488

         

1997

4 685

298

5 905

       

1998

3 683

 

198

6 672

     

1999

2 259

   

98

8 131

   

2000

       

2

10 486

 

2001

         

2

10 486

9 333

11 173

10 888

10 553

10 488

10 488

10 488

22

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

11 045          11 395          11 395

11 395          11 395

Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1996 – Invulling subsidietaakstelling DCE

128               128               128               128               128

  • 635            - 970 -1 035 -1 035

Stand ontwerp-begroting 1997

9 333          11 173          10 888          10 553

10 488          10 488

10 488

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletore wet zijn de volgende mutaties gemeld.

– Bij Slotwet 1995 is de verplichtingenraming voor Emancipatiesubsidies technisch opgehoogd; van alle meerjarige projecten zijn de aangegane verplichtingen in 1995 geboekt. Daardoor is de verplichtingenraming in de daaropvolgende jaren verlaagd.

Aan nieuwe mutaties worden voorgesteld: – De loonbijstelling 1996.

– De invulling op dit artikel van het DCE-aandeel in de subsidietaakstelling.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Instellingen Ondersteuning

Totaal

26 645

Verplichtingen

Uitgaven

4 786

6 103

9 333

11 173

10 888

Codering

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

econ.

funct.

20 944

240

1 225

5 444

5 540

5 530

41.4

06.36

5 701

4 546

4 878

3 889

5 633

5 358

41.4

06.36

15.03 Migratie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Het kabinet heeft in principe afgesproken om de verantwoordelijkheid voor het remigratiebeleid en de bijbehorende regelingen met ingang van 1 januari 1997 over te dragen aan de Minister van Binnenlandse Zaken.

Dat betekent dat een toelichting op het te voeren beleid in de begroting van Biza wordt gegeven.

De kosten van de SVB voor de financiële ondersteuning aan remigranten op basis van de Basisremigratie-subsidieregeling en de Remigratieregeling voor ouderen komen na 1 januari 1997 derhalve niet meer ten laste van SZW. Wel dient nog rekening te worden gehouden met eventuele nagekomen declaraties van de SVB over de uitvoering van de regelingen in 1996.

Los van de overdracht naar Biza worden op dit artikel de uitgaven geraamd voor de financiële afwikkeling van de relatie International Organisation for Migration (IOM)-Nederland. Voor 1996 betreft dit uitsluitend de raming van de personele en materiële kosten en met ingang van 1997 de raming van de uitgaven voor de wachtgeldregeling.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

1e Suppl.wet 1996

– Overboeking naar BuiZa voor contributie IOM

– Terugboeken i.v.m. niet–sluiten remigratieregelingen

60 816          59 587          59 070          59 535          59 556

-1 210         -1 210         -1 210 -1 210 -1 210

500            5 000          10 000          14 000          14 000

Nieuwe Mutaties:

– Loonbijstelling 1996

– Overboeking naar BiZa i.v.m.

overdracht remigratiebeleid

– Krediet garanties

– Diversen

48

500

47

61 780

  • 670

48

66 100

-753

48

70 410

-839

48

70 410

-839

Stand ontwerp-begroting 1997

53 100          60 654

974

1 055

1 124

1 145

1 145

Relatie verplichtingen en uitgaven (x 1 000)

t/m 1994

1995

1996

1997

1998

1999

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

53 100          60 654

974

1 055

1 124

2000

1 145

2001

1 145

Uitgaven stand ontwerp-begroting

1997

 

1995

363

53 100

           

1996

   

60 644

         

1997

   

10

954

       

1998

     

20

1 025

     

1999

       

30

1 084

   

2000

         

40

1 095

 

2001

           

50

1 085

53 463

60 644

964

1 045

1 114

1 135

1 135

na 2001

60

60

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

60 806

59 577

59 060

59 525

59 546

 

1e Suppl.wet 1996

– Overboeking naar BuiZa voor contributie IOM – Terugboeken i.v.m. niet–sluiten remigratieregelingen

 

1 210

  • 1 210
  • 1 210
  • 1 210
  • 1 210

500

5 000

10 000

14 000

14 000

48

47

48

48

48

 
  • 61 780
  • 66 100

-70 410

-70 410

500

       
 
  • 670

-753

-839

-839

Nieuwe Mutaties: – Loonbijstelling 1996 – Overboeking naar BiZa i.v.m. overdracht remigratiebeleid – Krediet garanties – Diversen

Stand ontwerp-begroting 1997

53 463

60 644

964

1 045

1 114

1 135

1 135

C. Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletore wet zijn de volgende mutaties verwerkt.

– Een structurele overboeking naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake de nationale contributie aan de IOM in Genève. Omdat SZW de relatie met IOM in Nederland heeft beëindigd, is overeengekomen dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken de primaire verantwoordelijkheid draagt voor de relatie met de IOM.

– Het kabinet heeft in principe afgesproken om de verantwoordelijkheid van het Remigratiebeleid en de bijbehorende regelingen met ingang van 1 januari 1997 over te dragen aan de Minister van Binnenlandse Zaken.

Als nieuwe mutaties worden voorgesteld:

– De toedeling van de reguliere loonbijstelling 1996.

– Een structurele overboeking naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken in verband met de overdracht van de verantwoordelijkheid voor het Remigratiebeleid en de bijbehorende regelingen aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken met ingang van 1 januari 1997.

– De verhoging van f 0,5 mln. eenmalig in 1996 is een ramings-technische bijstelling in verband met het opnemen van gegarandeerde leningen door het Emigratiebestuur ten behoeve van Braziliaanse boeren.

– Een deel van de subsidietaakstelling uit het Regeerakkoord is ingevuld ten laste van dit artikel (zie toelichting U1 501). De verlagingen met ingang van 1997 zijn hieraan toe te schrijven.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

 

1995

1996

1997

1995

1996

1997

econ.

funct.

Remigratieregeling

46 153

52 683

 

46 153

52 683

 

35.6

06.36

Basisremigratieregeling

510

510

 

510

510

 

34.4

06.36

IOM

873

1 278

412

873

1 278

412

35.4

06.36

NMI

1 873

1 956

 

1 873

1 956

 

41.4

06.36

Uitvoeringskosten SVB

3 366

2 587

562

3 729

2 577

552

41.4

06.36

Kredietgarantie migratie

325

1 640

 

325

1 640

 

61.42

06.36

Totaal

53 100

60 654

974

53 463

60 644

964

 

E. Kengetallen

 
 

Rekening 1995

Vermoedelijke Ontwerp-uitkomst 1996 begroting 1997

Uitkeringen (x 1mln): Remigratieregeling Basisremigratie subsidieregeling Uitvoeringskosten SVB

46,1 0,5 3,4

55,4 0,5 1,9 1,0

Totaal

50,0

57,8 1,0

Aantal uitkeringen: Remigratieregeling Basisremigratiesubsidieregeling

4 204 73

4 975 60

Totaal

4 277

5 035

Hoogte gemiddelde uitkering: Remigratieregeling Basisremigratiesubsidieregeling Uitvoeringskosten SVB

10 966 6 849 474*

11 136

8 500

424

  • Na correctie van de nabetaling van de uitvoeringskosten 1994.

15.04 Voorzieningen in het kader van de wet gewetensbezwaren militaire dienst

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Dit artikel heeft betrekking op de uitgaven die worden gedaan in het kader van de rechtspositie van de tewerkgestelde erkende gewetensbezwaarden.

Op 29 januari 1996 heeft de staatssecretaris van Defensie per brief de Tweede Kamer op de hoogte gesteld van zijn besluit vanaf begin februari 1996 geen dienstplichtigen meer te laten opkomen voor de vervulling van de militaire dienst. De lichting 96-2, die op 29 januari 1996 is opgekomen is dus de laatste lichting dienstplichtigen. Door dit besluit is tevens de opkomstplicht voor erkende gewetensbezwaarden per 1 februari 1996 afgeschaft zodat vanaf die datum geen erkende gewetensbezwaarden meer tewerkgesteld worden.

Per 31 augustus, wanneer bij generaal pardon in principe alle dienstplichtige militairen met groot verlof gaan, eindigt ook de vervangende dienst voor erkende gewetensbezwaarden. Gewetensbezwaarden van wie de tewerkstelling eindigt na 31 augustus 1996, mogen al op die datum vertrekken. Zij kunnen echter ook op eigen verzoek hun vervangende dienst geheel vervullen. De laatste vrijwilliger vertrekt uiterlijk op 31 december 1996. Dan houden ook de taken van de Directie TEGMD op.

Gezien bovenstaande ontwikkelingen is de raming voor 1996 van het gemiddeld aantal erkende gewetensbezwaarden in de tewerkstelling bijgesteld van 500 naar gemiddeld 350 erkende gewetensbezwaarden op jaarbasis.

Vanaf 1997 zullen er geen gewetensbezwaarden meer werkzaam zijn. Voor 1997 resteren nog uitgaven voor nabetalingen van declaraties tewerkgestelden en afrekeningen van voorschotten premies nieuwe Werkloosheidswet, Ziekenfondsraad en openbaar vervoer jaarkaarten.

De apparaatsuitgaven van de directie worden geraamd onder artikel U11.01 Personeel en Materieel, als onderdeel van de totale apparaatsuitgaven van het Ministerie. Er is een directe relatie van dit artikel met het middelenartikel M15.04 (Tewerkstellingsvergoedingen erkende gewetensbezwaarden militaire dienst).

B. De verplichtingen en de uitgaven

Opbouw verplichtingen en uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

13 574

479

       

1e Suppl.wet 1996

– Overboeking van Defensie aanvulling laatste wedde

 

2 700

         

Nieuwe Mutaties:

– Loonbijstelling 1996

– Effecten beëindiging

 

70 - 3 451

-329

       

Stand ontwerp-begroting 1997

26 480

12 893

150

       

De omvang van de verplichtingen is gelijk aan de uitgavenraming. Dit is gebaseerd op de uitzonderingsbepaling in artikel 4, lid 6 sub a van de Comptabiliteitswet.

C. Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletore wet is een overboeking verwerkt van het Ministerie van Defensie in verband met de aanvulling van de wedde eerste oefening voor een dienstplichtige of een gewetensbezwaarde die vervangende dienst vervult. Tot deze aanvulling is besloten in het kader van de afschaffing van de dienstplicht en opkomstplicht voor erkende gewetensbezwaarden per 1 februari 1996.

Als nieuwe mutaties worden voorgesteld.

– De verwerking van de reguliere loonbijstelling 1996.

– Een bijstelling van de raming voor 1996 en 1997 als gevolg van het besluit van het Ministerie van Defensie tot versnelling van de afschaffing van de dienstplicht.

Hierdoor is de opkomstplicht voor erkende gewetensbezwaarden beëindigd per 1 februari 1996.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

 

Verplichtingen

   

Uitgaven

 

Codering

Zakgelden

Overige vergoedingen en kosten

1995

23 029 3 451

1996

11212 1 681

1997 150

1995

23 029 3 451

1996

11 212 1 681

1997 150

econ.

11  0

12  1

funct.

06.40 06.40

Totaal

26 480

12 893

150

26 480

12 893

150

 

E. Kengetallen

Rekening 1995 Vermoedelijke            Ontwerp- uitkomst 1996 begroting 1997

Totaal kosten voorzieningen (x f 1 000)

Gemiddeld aantal tewerkstellingen (aantal personen)

Gemiddeld voorzieningenbedrag

26 480

924 28 658

10 193*

350 29 123

150

  • Exclusief de extra aanvullende wedde van f 2,7 mln.

15.05 Spaarwetten en regelingen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de uitgaven geraamd en verantwoord die betrekking hebben op de betalingen van premies op grond van de Jeugdspaarwet en de Spaareffectenregeling.

Jeugdspaarwet

De premiëring van jeugdspaarovereenkomsten is gebaseerd op de Jeugdspaarwet, die per 1 januari 1992 is ingetrokken. De intrekking van de Jeugdspaarwet tast de door de spaarders bij het sluiten van de spaarovereenkomst verworven premierechten niet aan. De intrekking betekent alleen dat vanaf 1992 geen nieuwe – door de overheid te premiëren – spaarovereenkomsten meer kunnen worden gesloten. Bij gelegenheid van de intrekking zijn bepaalde samenlevingsvormen gelijkgesteld met het huwelijk. Ook deze samenlevingsvormen kunnen nu hun jeugdspaar-overeenkomst na 3 tot 5 spaarjaren met premie beëindigen, in plaats van – zoals voor de intrekking – na minstens 6 voltooide spaarjaren.

De raming van de uitgaven heeft betrekking op de halfmaandelijkse declaraties door de spaarinstellingen van premies die zij aan spaarders betalen.

Het overgrote deel van de betalingen aan de spaarder en van de vergoeding aan de spaarinstellingen vindt plaats in het eerste jaar na voltooiing van het laatste spaarjaar.

Spaareffectenregeling

Met ingang van 1 januari 1991 is de aankoop van door de overheid te subsidiëren spaareffecten niet meer mogelijk. De raming en aantallen zijn gebaseerd op de uitfinanciering van spaareffecten-aankopen tot en met 1990. Aangezien de premiëring van de spaareffecten na 6 kalenderjaren plaatsvindt, worden in 1997 de laatste uitgaven gerealiseerd.

B. De verplichtingen en de uitgaven

Relatie verplichtingen en uitgaven (x 1 000)

t/m 1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

 

Verplichtingen stand ontwerp-begroting

1997

203 605

0

0

1995

 

48 232

   

1996

 

30 248

   

1997

 

32 125

   

1998

 

25 000

   

1999

 

25 000

   

2000

 

25 000

   

2001

 

9 000

   

Uitgaven stand ontwerp-begroting

1997

48 232

30 248

32 125

25 000

25 000

25 000

9 000

na 2001

9 000

9 000

 

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

1995 1996 1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996 29563 32125

25 000

25 000

25 000

 

1e Suppl.wet 1996

– Eindejaarsmarge 685

Stand ontwerp-begroting 1997 48 232 30 248 32 125

25 000

25 000

25 000

9 000

C. Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletore wet is een overheveling verwerkt via de zg. «Eindejaarsmarge» van niet-bestede middelen van 1995 naar 1996.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de verplichtingen en uitgaven (x f 1 000) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Verplichtingen

1995

1996            1997

Jeugdspaarwet Spaareffectenregeling

Totaal

Uitgaven

Codering

 

1995

1996

1997

econ.

funct.

46 627

28 385

30 500

53 2

06.32

1 605

1 863

1 625

53.2

06.36

48 232 30 248 32 125

E. Kengetallen

Jeugdspaarwet

 

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Te premieren aantal 85 000

92000

69 000

67 000

65 000

23 000

Gemiddelde premie (x f 1,–) 336

332

363

375

385

385

Uitgaven (x f 1 mln.) 28,4

30,5

25 0

25,0

25,0

9,0

De aantallen-ramingen

De premiëring vanaf 1996 heeft vooral betrekking op in 1987 en later geopende spaarrekeningen. De 10% premie wordt bij deze regelingen alleen over de inleg wordt verstrekt en niet langer over de rente. Uit gegevens over de betaaljaren tot en met 1994 is gebleken dat de instroom vanaf 1987, als gevolg van deze beperking, sterk is verminderd.

Te zamen met het intrekken van de JSW per 1 januari 1992 resulteert dat in sterk afnemende aantallen.

Het voor betaaljaar 1997 geraamde hogere aantal (92000) is gebaseerd op de betaling in dat jaar van enerzijds het gebruikelijke relatief hoge aantal premiëringen na 9 spaarjaren (betreffende het instroomjaar 1988) en anderzijds een incidenteel hoger aantal premiëringen na 6 spaarjaren (betreffende het instroomjaar 1991). Bij de samenstelling van de aantallen-ramingen in dat – laatste – instroomjaar 1991 is namelijk rekening gehouden met een betrekkelijk groot aantal geopende JSW-rekeningen. Vanaf 1998 vinden overwegend nog premiëringen plaats van jeugd-spaarovereenkomsten die minstens 7 jaar zijn aangehouden.

De geraamde gemiddelde premie

Zoals gememoreerd bij de tot en met 1986 gesloten spaar-overeenkomstenwordt 10% premie vergoed over maximaal f 480 jaarlijkse inleg en over de op de inleg bijgeschreven rente. Spaarovereenkomsten die in 1987 of later zijn gesloten, geven recht op 10% premie over alleen de inleg; de maximale premie bedraagt dan f 432 per spaarder.

Vanaf 1996 heeft de premie-betaling overwegend betrekking op spaarovereenkomsten die in 1987 of later zijn gesloten, waarover geen premie over de rente wordt vergoed. Dit heeft, in vergelijking met voorgaande jaren, een aanzienlijke daling van de gemiddelde premie tot

0

0

0

gevolg. Doordat in 1998 en later alleen nog premiëringen plaatsvinden van jeugdspaarovereenkomsten met een jaarlijks toenemende gemiddelde looptijd, resulteren daaruit stijgingen van de geraamde gemiddelde jaarpremies.

Spaareffectenregeling

De nog te premiëren spaareffecten-aankopen t/m 1990 zijn voor de uitfinancierings-periode, die loopt tot en met 1997, als volgt geraamd:

1996             1997

Aantaltepremiëren spaareffecten                                                                  10754            9340

Uitgaven(xf1000)                                                                                              1863            1625

De aantallen en bedragen zijn gebaseerd op de premiëring van de spaareffecten na 6 kalenderjaren bezit.

De door het WEBEFO (werknemersbeleggingsfonds) betaalde spaareffecten-premies worden maandelijks bij het departement gedeclareerd.

Toelichting bij wetsartikel 2 (ontvangsten)

  • 11. 
    MINISTERIE

11.01 Algemene ontvangsten

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Algemene ontvangsten

Op dit onderdeel worden de volgende algemene ontvangsten ten gunste van het ministerie verantwoord:

– In het kader van de lastenverdeling van de kosten van langdurig ziek personeel worden van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en Onderwijs (USZO) de betreffende vervolguitkeringen van de WAO-conforme regelingen terugontvangen.

– Ontvangsten vanwege de overgang per 1 juni 1994 van de voormalige Dienst voor het Stoomwezen naar een private onderneming (Stoomwezen b.v). Enerzijds betreft dit de contractueel vastgelegde ontvangsten uit de verkoop van de Dienst, anderzijds de opbrengsten van de tewerkstelling van voormalige ambtenaren van de Dienst bij de private onderneming Stoomwezen b.v. conform een zg. «leaseconstructie». Bij de tariefsbepaling is de «Handleiding Tarieven» van het Ministerie van Financiën gehanteerd. (100% kostendekkend).

– Ontvangsten met betrekking tot de Regeling Certificatie Arbodien-sten. Deze regeling is vanaf 1 januari 1994 van kracht en regelt de beoordeling en verstrekking van Certificaten Arbodienst door SZW conform op de commerciële markt geldende prijzen. Bij de tariefstelling is uitgegaan van 100% kostendekkendheid. Het tarief voor het vooronderzoek bedraagt f 1 000,-; voor de initiële audit f 2000,- per audit dag en voor de jaarlijkse controle bezoeken f 2000,- per audit dag. De regeling wordt uitgevoerd door het Projectbureau Certificatie Arbodiensten (PCA). Het voornemen bestaat om deze taak aan de markt over te dragen (brief van de Staatssecretaris SZW aan de Voorzitter van de Eerste Kamer dd. 4 juli 1996). De Arbowet en het Besluit Arbodiensten geven de mogelijkheid om deze taak over te dragen aan (een) daartoe door de minister van SZW aangewezen instelling(en). Inmiddels heeft de Branche Organisatie Arbodiensten (BOA) het voortouw gekregen bij de opzet van een privaat uitgevoerde certificeringsregeling. – De van uitgeverij SDU jaarlijks te ontvangsten royalties uit hoofde van de privatisering van de SZW-publicatiebladen (sinds 1 januari 1993).

Overige ontvangsten

Op dit onderdeel worden de ontvangsten uit tarieven voor verrichte werkzaamheden en diensten verantwoord. (Ten opzichte van de vorige begroting zijn er geen wijzigingen geweest in de tariefstelling).

Dit betreft de volgende heffingen:

– Vergunningen Stralingsbescherming. Op grond van art. 74 van de Kernenergiewet zijn in het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 bedragen vastgesteld, die door vergunninghouders aan SZW dienen te worden betaald als bijdrage in de aan de uitvoering van de Kernenergiewet verbonden kosten. In 1993 zijn de tarieven van een vergunning voor het inwerking houden van een kerninrichting verachtvoudigd en met ingang van 1994 vertienvoudigd. Hiermee is bereikt dat de kosten voor circa 40% worden gedekt door de inkomsten. Hoewel de tarieven derhalve niet kostendekkendheid zijn, kunnen zij wel worden beschouwd als een substantiële bijdrage in de kosten.

– Retributies, dit betreft nagenoeg geheel ontvangsten in het kader van de Rijtijdenwet.

Het tarief bedraagt f 90,– per ontheffing. Bij de tariefsbepaling is de «Handleiding Tarieven» van het Ministerie van Financiën gehanteerd (100% kostendekkend).

Voorts worden op dit onderdeel diverse overige ontvangsten verantwoord. Dit betreft de raming van de ontvangsten uit onderhoud en beheer automatisering (kwantumkortingen), terugbetaalde voorschotten uit de definitieve afrekening van onderzoekopdrachten en verplichte ouderbijdrage bij vakantieopvang.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

9 411

8 911

10 399

6 911

6 911

 

Stand ontwerp-begroting 1997

11 100

9 411

8 911

10 399

6 911

6 911

6 911

C. Toelichting bij de cijfers Geen mutaties.

D. De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Algemene ontvangsten Overige ontvangsten

Totaal

11 100

Ontvangsten

9 411

8 911

Codering

 

1995

1996

1997

econ.

funct.

8 008

6 785

6 425

16.1

06.0

3 092

2 626

2 486

161

06.0

  • 12. 
    ARBEIDSMARKT

12.01 Ontvangsten Arbeidsmarkt

A.  De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

De ontvangsten die op dit artikel worden geraamd en verantwoord betreffen ten eerste de vergoedingen voor de bestuursleden uit de overheidsgeleding van het CBA. Ten tweede zijn er ontvangsten vanwege de gemeentelijke uitvoering van de Banenpools, WSW en JWG, die het gevolg zijn van ondermeer te hoge bevoorschotting en terugvorderingen in het kader van het maatregelenbeleid.

B.  De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

336

336

336

336

336

 

Stand ontwerp-begroting 1997

7 722

336

336

336

336

336

336

C.  Toelichting bij de cijfers Geen mutaties.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Ontvangsten

Ontvangsten CBA Ontvangsten WSW Ontvangsten JWG Ontvangsten Banenpools

Totaal

7 722

336

336

Codering

 

1995

1996

1997

econ.

funct.

315

336

336

41.4

06.43

6 937

   

43.5

06.34

43

   

43.2

06.43

427

   

43.2

06.43

Alleen de ontvangsten van het CBA zijn te ramen. De rest (restituties en terugvorderingen) is per definitie uitvoering.

  • 13. 
    SOCIALE VERZEKERINGEN

13.01 Samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen met WSW-loon

A.  De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

In de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen zijn anticumulatiebepalingen opgenomen die de samenloop van uitkeringen en loon tegengaan ingeval uitkeringsgerechtigden in WSW-verband werkzaam zijn en uit hoofde daarvan loon ontvangen. Krachtens de artikelen 34, 45 en 9 van de AAW, WAO, respectievelijk de WAMIL wordt het niet (langer) genoten deel van de uitkering afgedragen aan het Rijk. De afdracht van deze gelden aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vindt steeds na afloop van het kalenderkwartaal plaats. Bij de beschouwing van de totale lasten voor de rijksbegroting samenhangend met de uitvoering van de Wet Sociale Werkvoorziening dienen de op dit ontvangstenartikel geboekte baten in mindering te worden gebracht op de uitgaven onder artikel U 12.02 (WSW).

B.  De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

768 000

765 000

763 000

762000

762000

 

1e Suppl.wet 1996

 
  • 17 000
  • 17 000
  • 17 000
  • 17 000
  • 17 000
 

Nieuwe mutaties:

– Nadere prijsmutatie 1995

– Arbeidsvoorwaardenakkoord WSW

– Afdracht sociale werkgeverslasten

– Uitvoeringsbeeld 1996

3 500

25 000

 

4 500

7 700

9 200

10 900

14 000

24 000

24 000

24 000

 

80 000

80 000

80 000

25 000

  • 25 000
  • 25 000
  • 25 000

Stand ontwerp-begroting 1997

755 031 729 500 741500 832 700 833 200 834 900 835 000

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletore wet is de raming verlaagd in verband met de doorwerking van de realisatie 1995.

De nieuwe mutaties betreffen:

– een prijsmutatie als correctie op de doorwerking van de realisatie

1995; – het arbeidsvoorwaardenaccoord WSW vanaf 1997; – de afdracht van de sociale werkgeverslasten over de bespaarde uitkeringen in het kader van Pemba (vanaf 1998); – een structurele verlaging van de raming met f 25,0 mln op basis van het uitvoeringsbeeld 1996 over het eerste halfjaar.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

Dit artikel omvat één artikelonderdeel. De codering is als volgt: - functionele code 06.15

– economische code 47 E. Kengetallen

Rekening Vermoede-    Ontwerp-1995 lijke   begroting uitkomst             1997 1996

AAW

Niet uitbetaalde uitkeringen (x f 1 mln.)

Volume (x 1 000 uitk.jaren)

Gemiddelde (niet uitbetaalde) uitkering (x f 1,–)

WAO(excl. gecombineerde AAW/WAO *)

Niet uitbetaalde uitkeringen incl. gecombineerde AAW/WAO (x f 1 mln.)

Volume (x 1 000 uitk.jaren)

Gemiddelde (niet uitbetaalde) uitkering (x f 1,–)

waarvan ten laste van het AAf (gecombineerde AAW/WAO)(x f 1 mln.)

Volume (x 1 000 uitk.jaren)

Gemiddelde (niet uitbetaalde) uitkering (x f 1,–)

WAMIL

Niet uitbetaalde uitkeringen (x f 1 mln.)

 

625,5

630,2

642,6

38,9

39,1

39,9

16 080

16 100

16 087

129,4

99,2

98,8

317,2

304,6

303,4

20,2

19,4

19,3

15 702

15 700

15 685

187,8

205,4

204,6

12,7

13,9

13,8

14 787

14 800

14 787

0,1

0,1

0,1

  • de gecombineerde AAW/WAO-uitkeringen zijn reeds onder de AAW opgenomen.

De omvang van de anticumulatie-afdrachten wordt bepaald door het volumeverloop van de verschillende te onderscheiden bevolkingsgroepen in de AAW/WAO. De gegevens van het Ctsv onderscheiden personen met een gemengde AAW/WAO-uitkering (WAO-verzekerden) en personen met alleen een AAW-uitkering (ABP-verzekerden, zelfstandigen en vroeg-gehandicapten) of alleen een WAO-uitkering.

Omdat het aantal personen met alleen een WAO-uitkering t.o.v. 1995 afneemt, daalt ook het aandeel van de WAO in de anticumulatie-afdrachten.

In de ramingen is het effect van de herkeuringsoperatie in de periode 1994 tot en met 1999 verwerkt.

13.02 Overige ontvangsten Sociale Verzekeringen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd en verantwoord die met name betrekking hebben op de Algemene Kinderbijslagwet, de Toeslagenwet, de premiebijdragen, de regelingen voor ex-mijnwerkers en de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheids-criteria. Vanwege het onvoorziene karakter van deze restituties (terugontvangsten in het kader van de afwikkeling van voorgaande jaren) worden deze in de ontwerp-begroting doorgaans pro memorie geraamd.

Daarnaast is sinds 1993 een ontvangstenraming opgenomen ter compensatie van extra uitgaven van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, die gemoeid zijn met de competentie-uitbreiding van de Nationale ombudsman tot de uitvoeringsorganen sociale verzekeringen. In artikel 85, zesde lid van de Organisatiewet sociale verzekeringen is vanaf 1996 geregeld dat het College van toezicht sociale verzekeringen jaarlijks aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een door deze minister vast te stellen bijdrage in de kosten van de Nationale ombudsman betaalt. Voor de jaren tot en met 2000 is deze bijdrage vastgesteld op f 0,6 miljoen per jaar.

Sinds 1996 is voorts sprake van een verhoging van de ontvangstenraming met f 1,0 miljoen ter dekking van de subsidie aan de Nationale Commissie Chronisch Zieken (NCCZ) (zie ook uitgavenartikel 15.01 Subsidies algemeen).

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

1 600

1 600

1 600

600

600

 

Stand ontwerp-begroting 1997

30 217

1 600

1 600

1 600

600

600

600

C.  Toelichting bij de cijfers Geen mutaties

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Totaal

Ontvangsten

Ontvangsten regelingen ex–mijnwerkers Ontvangsten premiebijdragen Ontvangsten Toeslagenwet Ontvangsten AKW Ontvangsten BIA Overige ontvangsten SV

1995

10

1996

20 613 9 577

1 000 17                    600

1997

1 000 600

30 217

1 600

1 600

Codering

 

econ.

funct.

51.4

06.43

43.2

06.19

34.3

06.2

34.3

06.13

43.2

06.19

  • 14. 
    BIJSTANDSZAKEN

14.01 Ontvangsten bijstandszaken

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de ontvangsten verantwoord, die het gevolg zijn van terugvorderingen in het kader van het zogeheten vaststellings- en maatregelenbeleid. Over dit beleid is de Kamer geïnformeerd bij brief van 17 juli 1992 (Kamerstukken II 1991/92, 22 300 XV, nr. 92). Daarnaast worden verrekeningen van declaraties over vorige jaren ten gunste van dit artikel verantwoord voor zover de verrekeningen op wetsniveau leiden tot een terugbetaling. De terugvloeiende middelen hebben betrekking op de uitvoering van de Abw, Ioaw, Ioaz en de afgesloten regelingen WWV en de uitkeringen aan echte minima. De laatste twee worden op het onderdeel Overige ontvangsten BZ verantwoord.

De raming voor dit artikel is «0» omdat vooraf – ook aan de hand van historische gegevens – niet goed is in te schatten wat de omvang van de ontvangsten zal zijn. Om deze reden is de raming van de uitgavenartikelen onder hoofdbeleidsterrein 14 dan ook altijd een netto raming. Concreet betekent dit dat in die artikelen ook geen rekening is gehouden met verrekeningen over vorige jaren.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998 1999 2000 2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

4 400

0

 

Nieuwe Mutaties: – Bijstelling 1996

 

39 400

   

Stand ontwerp-begroting 1997

22 868

43 800

0

0000

C.  Toelichting bij de cijfers

De voorgestelde bijstelling 1996 houdt verband met ontvangsten uit hoofde van de Abw (f 29,7 mln.), Ioaw (f 6,9 mln.), Ioaz (f 1,3 mln.) en WWV (f 1,5 mln.). Het grootste deel van de ontvangsten, ongeveer f 41 mln. betreft restituties op in 1995 verstrekte voorschotten.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Ontvangsten Abw Ontvangsten Ioaw Ontvangsten Ioaz Overige ontvangsten BZ

Totaal

22 868

Ontvangsten

43 800

Codering

 

1995

1996

1997

econ.

funct.

16 269

34 100

0

43.2

06.2

261

6 900

0

43.2

06.2

122

1 300

0

43.2

06.2

6 216

1 500

0

43.2

06.9

  • 15. 
    OVERIG BELEID

15.01 Ontvangsten subsidies algemeen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden ontvangsten verantwoord ontstaan op het moment dat moet worden overgegaan tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van verstrekte subsidies.

Gezien de aard van de ontvangsten is niet vooraf vast te stellen of en zo ja hoe groot de omvang van de restituties zullen zijn. Daarom is de raming voor 1997 en volgende jaren nul opgenomen.

0

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998 1999 2000 2001

Stand ontwerp-begroting 1996

Nieuwe mutatie: – Desaldering LVO

 

3 900

   

Stand ontwerp-begroting 1997

159

3 900

0

0000

C. Toelichting bij de cijfers

De volgende nieuwe mutatie wordt voorgesteld.

Als gevolg van afrekeningen over 1994 en 1995 inzake de subsidie aan de Landelijke Veranderings organisatie (LVO) dient de LVO om wetstechnische redenen een bedrag van f 3,9 mln. aan SZW terug te storten. Omdat het totale subsidiebedrag aan de LVO niet wordt aangepast wordt het terugbetaalde deel weer aan de LVO beschikbaar gesteld. De voorgestelde mutatie op dit artikel (en artikel U1 501) is hiervan het gevolg.

De economische codering is 40; de functionele codering is 06.9

15.02 Ontvangsten emancipatie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de ontvangsten verantwoord die verband houden met afrekeningen van bevoorschotte emancipatie-subsidies.

Dit ontvangsten-artikel staat in directe relatie staat met het beleidsartikel Emancipatie (U 1 502)

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

50

50

50

50

50

 

Stand ontwerp-begroting 1997

315

50

50

50

50

50

50

C. Toelichting bij de cijfers De functionele codering is 06.36; de economische codering 41.4.

15.03 Ontvangsten Migratie

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op grond van artikel 95 van de Werkloosheidswet is het Algemeen Werkloosheidsfonds verplicht vergoedingen te geven aan het Rijk voor verstrekte remigratiebijdragen aan remigranten voorzover die een WW-uitkering zouden hebben ontvangen als zij niet waren geremigreerd.

Opbouw ontvangsten vanaf de

Daarnaast worden op dit artikel eventuele terugbetalingen en overige ontvangsten van (r)emigranten en instellingen verantwoord.

De raming van dit artikel is met ingang van 1997 nihil geraamd vanwege de voorgenomen overdracht van het remigratiebeleid naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

B. De ontvangsten

vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998 1999 2000 2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

2000

500

 

1e Suppl.wet 1996 – Terugboeken i.v.m. niet-sluiten remigratieregelingen

 

1 500

3 000

3 500 3 500 3 500

Nieuwe mutaties – Overboeking naar BiZa i.v.m. overdracht remigratiebeleid

   

-3 500

  • 3 500 - 3 500 - 3 500

Stand ontwerp-begroting 1997

1 387

3 500

0

0000

C.  Toelichting bij de cijfers

Bij eerste suppletore wet is de volgende mutaties verwerkt.

Het kabinet heeft het voornemen dat het Remigratiebeleid en de bijbehorende regelingen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken zullen vallen per 1 januari 1997. Vooruitlopend daarop blijven de remigratieregelingen openstaan voor nieuwe aanvragen, zodat de vorig jaar ingeboekte besparingen worden teruggedraaid.

Aan nieuwe mutaties wordt voorgesteld.

– Een structurele overboeking van de ontvangsten naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken vanwege de voorgenomen overdracht van het remigratiebeleid met ingang van1 januari 1997.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering

 

Artikelonderdeel

   

Ontvangsten

 

Codering

Algemeen Werkloosheidsfonds Restituties (Re)migratie Diverse ontvangsten migratie

1995

0

1 374

13

1996

3 500 PM PM

1997

0 0 0

econ.

42

35.6

30

funct.

06.36 06.36 06.36

Totaal

1 387

3 500

0

 

15.04 Tewerkstellingsvergoedingen

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Bij het individueel tewerkstellen van erkende gewetensbezwaarden wordt met de werkgever een vergoedingscontract afgesloten voor de te leveren arbeidsprestatie. Op dit artikel worden de ontvangen tewerkstellingsvergoedingen verantwoord. De vergoedingen komen op grond van onderhandelingen met de werkgevers tot stand en zijn onder meer afhankelijk van het opleidingsniveau van de te werk te stellen erkend gewetensbezwaarden en de arbeidsmarkt.

Zoals bij het corresponderende uitgavenartikel U1504 uitgebreid is toegelicht, is de opkomstplicht versneld afgeschaft. De raming voor 1996 van het gemiddeld aantal erkende gewetensbezwaarden is dan ook bijgesteld van 500 naar gemiddeld 350. Vanaf 1997 zullen er, analoog aan de militaire dienstplicht, geen gewetensbezwaarden meer werkzaam zijn. Het bedrag voor 1997 betreft uitsluitend een raming van eventueel nagekomen ontvangsten.

Aangezien de vergoedingen niet het karakter hebben van overheidsta-rieven voor diensten aan derden, is de vraag naar de mate van kostendekkendheid niet aan de orde.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

12000

         

Nieuwe mutaties

  • Effecten beëindiging
 
  • 3 000

300

       

Stand ontwerp-begroting 1997

23 650

9 000

300

       

C.  Toelichting bij de cijfers

Aan nieuwe mutaties wordt voorgesteld.

– Een bijstelling van de raming voor 1996 en 1997 als gevolg van het besluit van de staatssecretaris Gmelich Meijling van het Ministerie van Defensie tot versnelling van de afschaffing van de dienstplicht waardoor de opkomstplicht voor erkende gewetensbezwaarden is beë indigd per 1 februari 1996.

D.  De onderverdeling in artikelonderdelen

De onderverdeling naar artikelonderdelen van de ontvangsten (x f 1 000) en de economische en functionele codering

Artikelonderdeel

Ontvangsten

Codering

Vergoedingen Overige ontvangsten

Totaal

 

1995

1996

1997

econ.

funct.

23 583

9 000

300

16.1

06.40

67

   

16.1

06.40

23 650

9 000

300

E. Kengetallen

Rekening 1995 Vermoedelijke            Ontwerp- uitkomst 1996 begroting 1997

Vergoedingen

Vergoedingen over jaar (x f 1 000)

Gemiddeld aantal tewerkgestelden (aantal personen) x 1 persoon

Gemiddeld vergoedingenbedrag per jaar x f 1,–

Gemiddeld vergoedingenbedrag per jaar in % van gemiddeld voorzieningenbedrag per jaar

Overige ontvangsten Ontvangsten

23 583

924

25 523

89

67

9 000

350

25 714

70

300

15.05 Ontvangsten Jeugdspaarwet

A. De grondslag van het artikel en het te voeren beleid

Op dit artikel worden de teruggevorderde premies inzake de Jeugd-spaarwet geboekt.

B. De ontvangsten

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerp-begroting (x f 1 000)

 
 

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

Stand ontwerp-begroting 1996

 

30

30

30

30

30

 

Stand ontwerp-begroting 1997

210

30

30

30

30

30

30

C. Toelichting bij de cijfers

Hoewel de ontvangsten de laatste jaren aanzienlijk hoger waren dan de raming van f 30 000, wordt dit bedrag ook voor de jaren 1997 en later gehandhaafd. De reden is, dat niet kan worden voorzien hoe groot het aantal terugvorderingen zal zijn. De terugvorderingen betreffen de ten onrechte door spaarders ontvangen premie. Daarvan is sprake, indien een spaarder opnieuw een JSW-rekening heeft geopend op het tijdstip dat een eerder gesloten JSW-rekening nog bestond en nadien over beide spaarrekeningen JSW-premie heeft geïncasseerd. Het aantal terugvorderingen in de periode 1994–1996 beliep jaarlijks ruim 600 premies. Bij het niet kunnen inschatten van het aantal terugvorderingen speelt tevens een rol dat de omvang van de terug te vorderen premie per persoon sterk varieert (tussen f 50 en circa f 500). Voorts zal het aantal in de nabije toekomst sterk verminderen, doordat sedert 1992 geen nieuwe JSW-rekeningen meer kunnen worden geopend.

De functionele codering is 06.32; de economische codering is 53.2

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. P. W. Melkert

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.