Lijst van vragen en antwoorden - De fiscale faciliteit voor het leerlingwezen

Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 26060 - Fiscale faciliteit voor het leerlingwezen.

1.

Kerngegevens

Officiële titel De fiscale faciliteit voor het leerlingwezen; Lijst van vragen en antwoorden  
Document­datum 31-08-1998
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST30787
Kenmerk 26060, nr. 3
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) de Rijksuitgaven (RU)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1997–1998

26 060

Fiscale faciliteiten voor het leerlingwezen

Nr. 3

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 31 augustus 1998

De commissie voor de Rijksuitgaven1 heeft naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer inzake Fiscale faciliteiten voor het leerlingwezen de onderstaande vragen aan de regering. De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 31 augustus 1998.

De fungerend voorzitter van de commissie, Rosenmöller

De griffier voor deze lijst, Mattijssen

1 Samenstelling:

Leden: Rosenmöller (GroenLinks), fungerend voorzitter, Van Zijl (PvdA), Melkert (PvdA), Hillen (CDA), Van Heemst (PvdA), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Meijer (CDA), De Haan (CDA), Van den Akker (CDA), Van Beek (VVD), Smits (PvdA), Verburg (CDA), Vendrik (GroenLinks), Remak (VVD), Weekers (VVD), Van Dok-van Weele (PvdA), vacature D66, vacature VVD, vacature VVD, vacature PvdA en vacature PvdA.

Plv. leden: Harrewijn (GroenLinks), Van Zuijlen (PvdA), Feenstra (PvdA), Van Ross-van Dorp (CDA), Bos (PvdA), Voûte-Droste (VVD), vacature D66, Kant (SP), Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Stroeken (CDA), Wijn (CDA), Rietkerk (CDA), Kamp (VVD), vacature PvdA, Reitsma (CDA), Rabbae (GroenLinks), Van Blerck-Woerdman (VVD), Geluk (PvdA), vacature PvdA, Schimmel (D66), vacature VVD, De Vries (VVD), vacature PvdA en Koenders (PvdA).

1

Hoe verhouden zich de resultaten (m.b.t. de vergroting van het aantal leer-arbeidsplaatsen) van de fiscale faciliteit tot de resultaten, zoals die gerealiseerd zijn als gevolg van de BVL en de KBS? (p. 5)

Een vergelijking tussen de resultaten van de BVL en de KBS met de fiscale faciliteit is niet goed mogelijk gelet op het feit dat de maatregelen beduidend van elkaar verschillen in aard, omvang en tijdvak en het feit dat met betrekking tot de BVL en de KBS geen afzonderlijke onderzoeken naar de effectiviteit hebben plaats-gevonden. Wel is bekend dat het totaal aantal leerovereenkomsten tijdens de werking van de BVL en KBS daalde van 138 556 per 31 december 1991 tot 115 726 in het cursusjaar 1995/1996. In 1996 is daarentegen – mede als gevolg van de invoering van de fiscale faciliteit – sprake van een lichte stijging (zie ook antwoord op vraag 23). Hierbij moet overigens worden aangetekend dat, naast de effecten van de diverse stimuleringsmaatregelen, ook andere factoren zoals de werkgelegenheidsontwikkeling, van invloed zijn op de aantallen leerovereenkomsten.

2

Hoe verhouden zich de resultaten van de fiscale faciliteit in het MBO tot de resultaten van de maatregelen ter begroting van het aantal leerarbeidsplaatsen in het HBO? (p. 5)

De fiscale faciliteit hbo is sinds 1 januari 1997 van kracht. Werkgevers in technische-commerciële bedrijfssectoren die een hbo-student in een duaal traject in dienst nemen kunnen van deze fiscale faciliteit gebruik maken. Sinds 1 januari 1998 geldt deze fiscale faciliteit voor werkgevers in gezondheidszorgsectoren.

Met betrekking tot het jaar 1997 zal aan de hogescholen per brief gevraagd worden aan te geven voor hoeveel studenten er gebruik is gemaakt van de fiscale faciliteit. De monitor inzake de fiscale faciliteit voor het HBO, die per ministeriële regeling wordt geregeld, zal voor het eerst starten over het jaar 1998. De eerste resultaten van deze monitor worden in de tweede helft van 1999 verwacht. Hierbij dient te worden opgemerkt dat inzicht in de effectiviteit van fiscale regelingen pas kan worden verkregen nadat deze tenminste enige jaren in werking zijn geweest. Een vergelijking met de resultaten van de fiscale faciliteit leerlingwezen is derhalve nog niet mogelijk.

3

Is de minister van plan een monitor in te stellen? Zo ja, wanneer kan de

kamer voorstellen verwachten met betrekking tot het verkrijgen van een

beter inzicht in de effecten, door middel van dergelijke monitoring?

(p.4+17)

Er is vanaf de start van de WVA sprake van een monitor fiscale faciliteit leerlingwezen/beroepsbegeleidende leerweg. Over de uitkomsten van de monitor 1996 is de Kamer door de Minister van Financiën geïnformeerd middels de brief over de evaluatie van de WVA (Kamerstukken II, 1997–1998, 25 875, nr 1) en het bijgevoegde separate rapport «Afdrachtvermindering Onderwijs» van het EIM.

4

In hoeverre verstoren de loonopbouw in CAO’s en afwijkende werkweken

(d.w.z. minder dan 32 uur) de werking van de fiscale faciliteit? (p.7&9)

Sociale partners en het kabinet hebben zich de afgelopen jaren nadrukkelijk ingespannen om de laagste cao-schalen te verlagen en te benutten. In 1994 lag de laagste loonschaal gemiddeld nog 11.8% boven het wettelijk minimumloon, in 1997 was dit 6,7%. Indien al sprake is van een verstorende loonopbouw in cao’s, wordt deze door de verlaging van de cao-schalen verminderd.

Op grond van de monitor bleek dat leerlingen met ploegendienst- en onregelmatigheidstoeslagen en oudere leerlingen op grond van hun leeftijd en ervaring op basis van CAO-bepalingen een loon ontvingen dat meer bedroeg dan het toetsloon van 130% WML. Met name leerlingen die in de proces-, de metaalindustrie en de bouw werkzaam waren vielen als gevolg hiervan buiten de reiktwijdte van de fiscale faciliteit. Dientengevolge is de fiscale faciliteit met ingang van 1 januari 1998 op beide onderdelen versoepeld.

Voor wat betreft afwijkende werkweken geldt dat bij een lagere betrekkingsomvang dan 32 uur, de maximale afdrachtskorting van f 4610,– naar evenredigheid wordt verminderd. In het Regeerakkoord is overigens het voornemen opgenomen om het voltijdscriterium te verhogen tot een betrekkingsomvang van 36 uur, waarbij de afdrachtskorting bij een lagere betrekkingsomvang tevens naar evenredigheid wordt verminderd.

5

Heeft het verdwijnen van de KBS inderdaad de verwachte vermindering

van 1000 leerarbeidsplaatsen tot gevolg gehad? (p. 8)

Of het verdwijnen van de KBS inderdaad heeft geleid tot een afname van het aantal leerarbeidsplaatsen is thans niet meer te achterhalen. Het netto-effect (van de overgang van de KBS-subsidiemaatregel naar de fiscale maatregel) op de leerling-ontwikkeling bedraagt ongeveer + 4% (= ongeveer 4 000 leerlingen, zie ook het antwoord op vraag 23).

6

Is de minister van plan om andere van de 16 in eerste instantie beschouwde stimuleringsmaatregelen als nog empirisch te laten onderzoeken, nu uit de conclusies van de ARK blijkt dat bij de effectiviteit van de fiscale faciliteit vraagtekens gezet mogen worden? (p. 8)

Ja. Op 8 juni jl. heeft het kabinet met de Stichting van de Arbeid het hoofdlijnenakkoord «Versterking Werkend Leren» gesloten. In dit akkoord is overeenstemming bereikt over de hoofdlijnen van een aanpak, met als doel het secundair beroepsonderwijs en daarbinnen in het bijzonder het concept van werkend leren (vergelijkbaar met het leerlingwezen) te versterken. Afgesproken is dat op aan aantal punten nadere analyse noodzakelijk is. Als apart onderdeel is voorzien in een nadere analyse op het terrein van geldstromen/financiële stimulansen/ werking van de fiscale faciliteit leerlingwezen (onderdeel 3.b). In samenwerking met sociale partners en de departmenten van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken zal hierover overleg gevoerd worden met de onderwijs-instelingen en de landelijke organen beroepsonderwijs. Bezien zal worden op welke wijze (financiële) stimulansen kunnen worden ingezet ter versterking van het leerlingwezen. Daarbij zullen naast de fiscale faciliteit ook andersoortige maatregelen in ogenschouw worden genomen.

7

Waarom wordt in de verslaggeving van het aantal arbeidsovereenkomsten geen rekening gehouden met het aantal (arbeids)uren, terwijl daar in de fiscale maatregel wel nadrukkelijk een voorwaarde aan wordt verbonden (nl. 32 uur). (p. 12)

In de monitor fiscale faciliteit leerlingwezen wordt reeds rekening gehouden met de betrekkingsomvang. Daarbij wordt een indeling gemaakt in de volgende categorieën: 1–16 uur, 17–24 uur, 25–32 uur, 33–40 uur en meer dan 40 uur.

8

Wat is er gebeurd met de 150 miljoen, die het gevolg was van de

onderuitputting op het geraamde bedrag van 392 miljoen? (p. 12)

Het geraamd bedrag werkt in de Rijksfinanciën door via een vermindering van de belastingontvangsten. De onderbenutting heeft geleid tot meer belastingontvangsten, welke ten goede zijn gekomen aan de algemene middelen.

9

Op welke wijze kan de 150 miljoen onderbenutting van het geraamde

bedrag alsnog gebruikt kan worden? (p. 12)

Gezien de systematiek van de Rijksbegroting, kan deze onderbenutting niet alsnog worden gebruikt.

10

Is de minister van plan (evt. in overleg met de ARK) ook de opvatting van

de ROC’s m.b.t. de fiscale faciliteit in te laten onderzoeken? (p. 16)

Ja, zie antwoord op vraag 6.

11

Is het mogelijk na te gaan of het voor het HBO gekozen systeem van een gedifferentieerde aanpak m.b.t. de fiscale faciliteit ook mogelijk is in het MBO? Zo nee, waarom niet? (p. 15)

Ja, zie antwoord op vraag 6.

12

Is het de intentie van de minister de verschillende metingen zodanig aan te passen, dat het in de toekomst beter mogelijk wordt om de effecten van deze of dergelijke stimuleringsmaatregelen te meten? (p. 14)

Ja, zie antwoord op vraag 6.

13

De minister stelt dat het, ondanks de uitkomsten van dit rapport, nog te vroeg is om over te gaan tot heroverweging van de fiscale faciliteit. Wanneer is dit moment volgens hem wel aangebroken? (p. 16)

Op dit moment is niet goed mogelijk aan te geven op welke moment een volwaardige evaluatie van de fiscale faciliteit mogelijk zal zijn. Gelet op de recente invoeringsdatum, de aanloopfase en de wijzigingen per 1 januari jl. zal het nog enige tijd duren alvorens het structurele effect bereikt zal zijn. Desondanks ben ik in het kader van de uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord «Versterking Werkend Leren» reeds in overleg met sociale partners, de departementen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken om de effectiviteit van fiscale faciliteit te verhogen. Zie ook antwoord op vraag 6.

14

Met welk mandaat en op welk niveau voerden ambtenaren van het ministerie van SZW in het najaar van 1994 overleg met ambtenaren van OCenW? (blz. 7)

Het ambtelijk overleg in het najaar van 1994 werd op diverse niveaus gevoerd met de opdracht om in bredere zin de mogelijkheden voor nieuwe impulsen voor het leerlingwezen te verkennen. Tijdens dit overleg is gesproken over verschillende mogelijkheden, maar heeft geen besluitvorming plaatsgevonden. Deze vond plaats in de ministerraad van juni 1995.

15

Is elk van de zestien mogelijke maatregelen ter stimulering van het

leerlingwezen voldoende onderzocht? (blz. 8)

In het kader van de beleidsvoorbereiding van de fiscale faciliteit is door de departementen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Sociale Zaken en Werkgelegenheid een inschatting gemaakt van de effectiviteit van mogelijke alternatieve maatregelen. In het kader van de uitwerking van het Hoofdlijnen-akkoord «Versterking Werkend Leren» zullen ook alternatieve stimuleringsmaatregelen in ogenschouw genomen worden. Zie ook antwoord op de vragen 6 en 17.

16

Waarop baseerde het ministerie van OCenW de veronderstelling dat de prijselasticiteit van leerarbeidsplaatsen één zou bedragen en waarom hanteerde het nadien in haar berekeningen een prijselasticiteit van 0,582? (blz. 9)

Bij de inschatting van de effecten van de fiscale faciliteit is door het ministerie in eerste instantie uitgegaan een prijselasticiteit van één. Uit arbeidsmarkt onderzoeken (o.a. uitgevoerd door het OSA) aangaande de gevoeligheid van de vraag naar arbeid voor jeugdlonen bleek evenwel dat een elasticiteit van circa 0,5 meer in de rede lag. Uitgaande van het geschatte positief effect van circa 18 000 plaatsen zou een prijselasticiteit van 0,582 moeten gelden. Aangezien deze overeenkwam met de door het OSA aangegeven prijselasticiteit achtte het ministerie het plausibel het positieve effect op 18 000 plaatsen in te schatten. Voor de KBS is een soortgelijke benadering gehanteerd. (Zie ook antwoord op vraag 24).

17

Waarom bleef in het kader van de totstandkoming van de fiscale faciliteit

overleg met de landelijke organen achterwege? (blz. 9)

In het kader van het project extra impuls leerlingwezen (Peil) zijn door het projectteam in de periode april tot en met september 1994 uitvoerige gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van opleidingsfondsen, vertegenwoordigers van de landelijke organen beroepsonderwijs en vertegenwoordigers van regionale arbeidsvoorzieningsorganisaties. In vrijwel alle gesprekken is als een belangrijke belemmering voor het in dienst nemen en opleiden van leerlingen naar voren gekomen dat de kosten die ermee samenhangen voor opleidingsbedrijven relatief hoog zijn. In dit verband is zowel door opleidingsfondsen als door RBA’s gewezen op het grote verschil tussen bruto- en netto-loonkosten van de leerling ( de «wig-problematiek»). Een verlaging van deze kosten zou ertoe kunnen leiden dat er meer leerlingen in dienst worden genomen door reeds fungerende opleidingsbedrijven. Op grond van deze gesprekken kwam het projectteam dan ook tot het advies om een lastenverlichting op de arbeidskosten van opleidingsbedrijven toe te passen. In het kader van de algehele WVA heeft bovendien overleg plaatsgevonden over de uitvoeringstechnische aangelegenheden met sociale partners. Met de Stichting van de Arbeid is in de zomer van 1995 eveneens overleg gevoerd over de vormgeving van de fiscale faciliteit leerlingwezen, m.n. op het punt van het toetsloon. In deze zin is er in het kader van de totstandkoming van de fiscale faciliteit weldegelijk gesproken met de landelijke organen en de sociale partners die daarin vertegenwoordigd zijn.

18

Bestaat er inmiddels enige indicatie hoe de afdrachtkorting na 1996 zich

heeft ontwikkeld? (blz. 12)

Momenteel vindt de monitoring plaats over het jaar 1997. In de tweede helft van 1998 zullen de rapportages hierover worden opgeleverd.

19

Zijn deze 17 landelijke organen nog steeds van mening dat de fiscale faciliteit niet leidt tot een toename van het aantal leerarbeidsplaatsen? (blz. 15)

Thans is mij niet bekend of de desbetreffende 17 landelijke organen nog steeds allen van mening zijn dat de fiscale faciliteit niet zou leiden tot een toename van het aantal leerarbeidsplaatsen. Wel heeft de vereniging van landelijke organen beroepsonderwijs Colo tijdens de EB-Kamer d.d. 18 juni aan mijn ambtsvoorganger gemeld dat zij de conclusies van het ARK voorbarig vinden en mijn reactie op het ARK-rapport ondersteunen. In het kader van de uitwerking van het Hoofdlijnen-akkoord «Versterking Werkend Leren» zal ik ook met de landelijke organen in overleg treden over de wijze waarop de effectiviteit van de fiscale faciliteit verhoogd zou kunnen worden. Zie ook antwoord op vraag 6.

20

Heeft de minister van OCenW aanwijzingen dat instellingen (BVE-Raad), individuele leerbedrijven en leerlingen duidelijk positievere verwachtingen dan de landelijke organen hadden ten aanzien van de fiscale faciliteit, of ervaringen hebben hiermee? (blz. 16)

Ja. Uit de monitor van de fiscale faciliteit blijkt dat in 1996 43% van de ondervraagde leerbedrijven van oordeel is dat de fiscale faciliteit bedrijven stimuleert om leerlingen in dienst te nemen. Voor 12% van de leerbedrijven was de invoering van de fiscale faciliteit daadwerkelijk aanleiding om (meer) leerlingen in dienst te nemen. Overigens heeft de vereniging van landelijke organen beroepsonderwijs Colo tijdens de EB-kamer dd 18 juni 1998 aangegeven dat zij de conclusies uit het ARK rapport voorbarig vindt en het streven naar fiscale faciliteiten juist ondersteund. Ook de Bve Raad heeft zich altijd voorstander betoond van deze faciliteit.

21

Heeft de minister van OCenW positief gereageerd op het verzoek van zijn ambtgenoot van SZW om bij een grootschalige monitor en het EIM-vervolg-onderzoek meer aandacht te besteden aan de effectiviteit voor verschillende bedrijfssectoren? Kan dan tevens daarbij het probleem worden betrokken van kleinere bedrijven, die bij hun kleine belastingafdracht niet in aanmerking komen voor een negatieve aanslag en zodoende nauwelijks van de fiscale faciliteit enige prikkel ondervinden? (blz. 17)

Ja. In overleg met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is voor het jaar 1997 overeengekomen om in het EIM onderzoek meer aandacht te besteden aan de sectorale effecten van de fiscale faciliteit. In dit onderzoek wordt reeds aandacht besteed aan bedrijven die niet in aanmerking komen voor de volledige afdrachtkorting. Van deze bedrijven geeft 84% aan dat dit voor hen geen reden is om geen of minder leerovereenkomsten af te sluiten, 12% geeft aan dat dit misschien een reden zou kunnen zijn.

22

Wat is er bekend over de effecten van stimuleringsregelingen voor het leerlingwezen die voorafgingen aan de fiscale faciliteit, zoals de BVL en de KBS? (blz. 5)

Zie antwoord op vraag 1.

23

Hoeveel leerarbeidsplaatsen zijn in totaal gecreëerd door het verlagen van

de loonkosten voor de werkgevers? (blz. 6)

In de brief aan de Kamer van de Minister van Financiën over de evaluatie van de WVA d.d. 3-02-1998 is weergegeven dat uit de monitor fiscale faciliteit leerlingwezen blijkt dat in de periode mei-december 1996 het aantal leerlingen in het leerlingwezen is toegenomen van 106 200 naar 109 400 (een groei van 3 200, + 3%) en het aantal leerarbeidsplaatsen is toegenomen van 65 900 naar 68 500 (een groei van 2 600, + 3,9%). Tevens is in de brief aangegeven dat in het aanvullende onderzoek van het EIM het afzonderlijk effect van de fiscale maatregel is bepaald evenals het gewicht dat andere factoren – zoals werkgelegenheidsontwikkeling, winstontwikkeling en vacatures per bedrijfstak – in de schaal hebben gelegd. Het afzonderlijk effect van de fiscale maatregel WVA (ten opzichte van het effect van de voorafgaande subsidiemaatregel KBS) is bepaald op de ontwikkeling in de periode 1995–1996 van het aantal leerlingen (en niet het aantal leerarbeidsplaatsen vanwege de omvang van de groep leerlingen waarvan onbekend is of ze wel of niet een arbeidsovereenkomst hebben). Dit netto-effect (van de overgang van de KBS-subsidie-maatregel naar de fiscale maatregel) op de leerlingontwikkeling bedraagt ongeveer + 4% (= ongeveer 4 000 leerlingen).

24

Waarom hanteerde de minister voor de KBS een andere prijselasticiteit

dan voor de fiscale faciliteit? (blz. 9)

Bij de inschatting van de netto effecten van de fiscale faciliteit is door het ministerie rekening gehouden met een negatief effect van de afschaffing van de bestaande KBS. Uitgaande van het geschatte negatief effect van circa 1000 plaatsen zou een prijselasticiteit van – 0,533 moeten gelden. Aangezien deze overeenkwam met de door het OSA aangegeven prijselasticiteit achtte het ministerie het plausibel het negatieve effect op 1000 plaatsen in te schatten. Voor de fiscale faciliteit is een soortgelijke benadering gehanteerd (zie ook antwoord op vraag 16).

25

Is er vóór het instellen van de fiscale faciliteit informatie ingewonnen bij de landelijke organen over hun mening over het effect van een fiscale faciliteit? Zo nee, waarom niet? (blz. 9)

Ja, zie antwoord op vraag 17.

26

Volgens de Algemene Rekenkamer heeft een fiscale faciliteit slechts een geringe invloed op het aantal leerlingen. Wat is de reactie van de minister hierop? Welke effecten heeft de fiscale faciliteit volgens de minister en hoe stelt hij dit vast? (blz. 11)

De signalen over de ontwikkelingen sinds 1996 geven een positieve ontwikkeling ten aanzien van de benutting van de fiscale faciliteit aan. Gezien het feit dat de maatregel nog pas kort van kracht was en nog niet maximaal werd benut, vind ik deze resultaten bemoedigend. Dit neemt niet weg dat ik, in overleg met de sociale partners, de departementen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Economische Zaken, de onderwijsinstellingen en de landelijke organen beroepsonderwijs, nadere mogelijkheden overweeg om het werkend leren te versterken. (Zie ook antwoord op vraag 6).

27

Hoe vindt registratie van leerarbeidsplaatsen en/of arbeidsovereenkomsten plaats? Waarom kan uit het aantal verstrekte fiscale tegemoetkomingen aan bedrijven niet worden afgeleid hoeveel arbeidsovereenkomsten er afgesloten worden? Op welke wijze kan registratie verbeterd worden? (blz. 12)

In het kader van de monitor fiscale faciliteit leerlingwezen wordt het gegeven of een leerling beschikt over een leerarbeidsplaats of arbeidsovereenkomst verzameld door het desbetreffende landelijk orgaan bij het leerbedrijf van de leerling.

De door de landelijke organen verzamelde gegevens worden aangeleverd aan de vereniging Colo. Colo zendt een integrale rapportage aan het Ministerie van OCenW. De uitkomsten van deze rapportage zijn verwerkt in het integrale rapport «Afdrachtvermindering Onderwijs» (EIM, 1997). De cijfers over de aantallen aangiften in het kader van de WVA zijn niet gelijk aan het aantal leerlingen waarvoor de afdrachtvermindering onderwijs is toegepast. Een aangifte van de werkgever heeft betrekking op het totaal van de afdracht.

De aangifte kan dus betrekking hebben op één of meerdere leerlingen die bij de werkgever in dienst zijn. Aangezien de hoogte van de afdracht varieert naar betrekkingsomvang, kan het betrokken aantal leerlingen niet worden vastgesteld.

28

Is over de door het COLO gepresenteerde gegevens over 1995–1996 reeds een verklaring van een externe accountant afgegeven? Wat is de reden van de vertraging? (blz. 13)

Ja. Door Deloitte&Touche is op 28 mei 1998 een definitief accountantsrapport uitgebracht over de controlebevindingen. De reden van de vertraging was gelegen in het feit dat in de zomer van 1997 bleek dat in een aantal gevallen de bewijsstukken ontbraken. Deze bewijsstukken zijn in het najaar van 1997 alsnog aan de accountant overlegd. Op basis hiervan kon aanvang 1998 een goedkeurende verklaring worden afgegeven.

29

Op basis waarvan concludeert het EIM dat de 3% groei in het leerlingwezen nauw samenhing met het introduceren van de fiscale faciliteit? (blz. 13)

Zie antwoord op vraag 23.

30

Wat is de reactie van de minister op de aanbeveling van de Algemene

Rekenkamer om de fiscale faciliteit te heroverwegen? (blz. 16)

Voor een heroverweging van de fiscale faciliteit vind ik het nog te vroeg, gezien het feit dat de maatregel nog pas kort van kracht was en nog niet maximaal werd benut. De signalen over de ontwikkelingen sinds 1996 geven een positieve ontwikkeling ten aanzien van de benutting van de fiscale faciliteit aan. Dit neemt niet weg dat ik de ontwikkelingen via de monitoring aandachtig zal volgen.

31

Onderschrijft de regering de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat het veronderstelde effect van de fiscale faciliteit leerlingwezen slechts in geringe mate aanwezig was? Kan zij aangeven wat haar verklaring is waarom deze faciliteit niet het gewenste effect heeft?

Nee, zie vraag 26.

32

De minister van OCenW verwachtte dat door vergroting van de instroom in het leerlingwezen, de instroom in het Kort Middelbaar Beroepsonderwijs (KMBO) verlaagd zou worden. Is deze verwachting uitgekomen? (blz. 6)

Sinds de invoering van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs bestaat de onderwijsvorm Kort Middelbaar Beroepsonderwijs niet meer als aparte onderwijssoort. Tegenwoordig wordt gesproken over de vier niveau’s van de beroepsopleidende leerweg (bol) in het beroepsonderwijs. Het is echter niet zo, dat het kmbo naar een van die niveau’s te vertalen is. Op bijvoorbeeld niveau 2 van de bol zijn opvolgers van zowel korte als lange opleidingen van het middelbaar beroepsonderwijs opgenomen. Aangezien deze structuurwijziging de instroompatronen heeft gewijzigd, is het niet meer mogelijk een separaat effect van de instroom leerlingwezen op kmbo te identificeren.

Uit cijfers blijkt, dat de instroom in de beroepsbegeleidende leerweg sterker gestegen is dan die in de beroepsopleidende leerweg. In het schooljaar 1996/97 laat de bbl een stijging van het aantal instromers van 2300 (= 3,9%) zien. In hetzelfde schooljaar laat de bol een stijging van 1 500 instromers (= 1,7%) zien. De bbl stijgt dus zowel in absolute als relatieve zin sterker dan de bol.

33

Uit de aangiften loonbelasting blijkt dat het voor 1996 geraamde bedrag voor de afdrachtkorting van f392 miljoen voor een groot deel niet is gebruikt; voor 1996 bedroeg de afdrachtkortingf241 miljoen. Kan worden aangegeven wat er met het bedrag uit de onderuitputting is gebeurd? (blz. 12 en 15)

Zie het antwoord op de vragen 8 en 9.

34

Het onderzoeksrapport van het EIM bevat onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen in welke mate de invoering van de fiscale faciliteit leerlingwezen heeft geleid tot een verandering in het aantal leerarbeidsplaatsen met een arbeidsovereenkomst. Wenst de regering een vervolgonderzoek om goed te kunnen vast stellen of een fiscale faciliteit positief invloed heeft op het aantal leerlingen? (blz. 12)

Ja, zie antwoord op de vragen 6, 13, 15 en 23

35

Neemt de regering de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer over de fiscale faciliteit van het leerlingwezen ter heroverwegen en na te gaan in welke bedrijfs-sectoren gerichte subsidiëring van loonkosten van

leerlingen een positief effect kan hebben op het aantal door werkgevers aan te bieden leerarbeids-plaatsen? Zo nee, waarom niet? (blz.14)

Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven zal in het kader van de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord «Versterking Werkend Leren» een nadere analyse plaatvinden van de verschillende (financiële) stimulansen die kunnen worden ingezet voor de versterking van het leerlingwezen.

36

Ziet de regering een verband tussen de conclusies van de Rekenkamer over deze specifieke afdrachtskorting en de werking van de overige afdrachtskortingen (SPAK’s)? (blz.15)

Nee, dit verband wordt niet gezien.

De overige afdrachtskortingen die deel uitmaken van de Wet Vermindering Afdracht Loonbelasting en Premie voor de Volksverzekeringen (WVA) zijn:

  • vermindering en doorstroomvermindering lage lonen (SPAK);
  • vermindering langdurig werklozen (VLW);
  • vermindering kinderopvang;
  • vermindering zeelieden onder Nederlandse vlag;
  • speur- en ontwikkelingsvermindering.

Algemeen doel van de WVA-afdrachtskortingen is om de werkgelegenheid te vergroten en de arbeidsparticipatie te stimuleren. Gemeenschappelijk is dat de WVA-afdrachtskortingen de afdracht van de loonbelasting en de premie voor de volksverzekering verlagen.

Voor wat betreft de vermindering zeelieden en de speur- en ontwikkelingsvermindering gaat het om de integratie van reeds voor de WVA bestaande fiscale faciliteiten. Een vergelijking met de vermindering kinderopvang is minder zinvol omdat deze niet beoogt de loonkosten van bepaalde groepen werknemers te verlagen. De vermindering onderwijs heeft als belangrijk verschil met SPAK en VLW dat de vermindering onderwijs uitsluitend betrekking heeft op leerarbeidsplaatsen (en assistenten en onderzoekers in opleiding). De SPAK en de VLW hebben daarentegen betrekking op reguliere arbeidscontracten. Voorts kennen SPAK en VLW een andere doelstelling dan de vermindering onderwijs, waardoor een onderlinge vergelijking van de werking van deze afdrachtskortingen bemoeilijkt worden. De SPAK beoogt de werk-gelegenheid voor personen met een lage verdiencapaciteit te stimuleren en de VLW beoogt de bemiddelbaarheid van (langdurig) werklozen te vergroten. Inzicht in de effecten van SPAK-en VLW-achtige maatregelen was bij de totstandkoming van de WVA bekend en is gebruikt bij de ontwikkeling en voorbereiding ervan. Ten aanzien van de SPAK kan worden opgemerkt dat verschillende opties voor invulling van lastenverlichting voor werkgevers zijn afgewogen ter bevordering van de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Bij de VLW kan worden vermeld dat deze vooral als opvolger van de Wet bevordering arbeidsinpassing (Wba, voorheen Wet Vermeend/Moor) fungeerde.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.