Memorie van toelichting - Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met het gebruik van het burgerservicenummer bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 33237 - Gebruik van het burgerservicenummer bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met het gebruik van het burgerservicenummer bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel; Memorie van toelichting; Memorie van toelichting
Document­datum 23-04-2012
Publicatie­datum 23-04-2012
Nummer KST332373
Kenmerk 33237, nr. 3
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2011–2012

33 237

Wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met het gebruik van het burgerservicenummer bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

1  Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijnen betreft 1994 (PbEG 1994, L 135).

2  Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijnen betreft (PbEU 2009, L 68.

3  Besluit van 8 juli 2011, houdende wijziging van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft in verband met de uitvoering van Richtlijn nr. 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 maart 2009 tot wijziging van Richtlijn 94/19/EG inzake de depositogarantiestelsels wat dekking en uitbetalingstermijn betreft (Stb. 2011, 374).

Algemeen

§ 1. Inleiding

Op grond van de richtlijn depositogarantiestelsels (hierna ook: DGS-richtlijn)1 is er een depositogarantiestelsel (hierna: DGS), dat aan depositohouders een vergoeding voldoet ingeval, kort gezegd, de toezichthouder de betalingsonmacht heeft geconstateerd dan wel de rechter een insolventieprocedure heeft geopend. In Nederland wordt het depositogarantiestelsel uitgevoerd door de Nederlandsche Bank (hierna: DNB). Deze richtlijn is gewijzigd bij een latere richtlijn (hierna: de Wijzigingsrichtlijn)2. Een van de wijzigingen betreft de termijn waarbinnen het depositogarantiestelsel in staat moet zijn aanspraken van depositohouders te honoreren. In de oorspronkelijke DGS-richtlijn bedroeg die termijn drie maanden, in zeer uitzonderlijke omstandigheden ten hoogste drie keer te verlengen met ten hoogste drie maanden. Deze termijn is verkort; de Wijzigingsrichtlijn schrijft voor dat de maximale uitkeringstermijn vanaf 31 december 2010 twintig werkdagen is, in zeer uitzonderlijke omstandigheden ten hoogste een keer te verlengen met ten hoogste tien werkdagen. De Wijzigingsrichtlijn is in het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft

(hierna: Bbpmbd Wft) geïmplementeerd.3

Met de verkorting van de uitkeringstermijn wordt beoogd om vertrouwen van depositohouders/consumenten in het financiële stelsel te versterken, zo kunnen depositohouders – bij betalingsonmacht van een bank – op korte termijn weer de beschikking over hun tegoeden krijgen. Ook kan de verkorting van de uitkeringstermijn bijdragen aan het voorkomen van een «bankrun»: als depositohouders weten dat de tegoeden op korte termijn worden uitgekeerd geeft dat meer vertrouwen en zal men minder geneigd zijn om alle gelden bij de betreffende bank weg te halen.

Op grond van het Bbpmbd Wft moet de administratie van banken zodanig zijn dat DNB op basis van die administratie binnen zeer korte tijd kan vaststellen welke deposito’s voor vergoeding in aanmerking komen, wat de omvang van die deposito’s is en wie de depositohouders zijn. DNB stelt aan de hand van de administratie van de probleembank vast wie de depositohouders zijn, welke deposito’s voor vergoeding in aanmerking komen en wat de hoogte van de vergoedingen is. DNB heeft hierbij geen beleidsvrijheid; zij is gebonden aan de bij wet en amvb gestelde regels. De grondslag voor de uitvoering van het DGS door DNB is te vinden in artikel 3:261, tweede lid, van de Wft en betreft een wettelijke verplichting.

In deze memorie van toelichting zal eerst worden ingegaan op de vraag waarom het gebruik van het BSN noodzakelijk is bij de toepassing van het DGS. Vervolgens zal er in het juridische kader een toets aan de bepalingen van artikel 8 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden en de artikelen 7 en 8 van het EU Handvest van de Grondrechten en de Wet bescherming persoonsgegevens plaatsvinden.

§ 2. Noodzaak gebruik burgerservicenummer bij de uitvoering van het DGS

In de praktijk komt het zeer vaak voor dat depositohouders meerdere rekeningen aanhouden bij een bank en in dat verband is het vaststellen van de uitkeringen onder het DGS een logistieke uitdaging voor DNB. Voor het bepalen van de aanspraak onder het DGS is het burgerservice-nummer1 (hierna: BSN) een uniek ordeningsinstrument waarmee meerdere administraties met verschillende producten aan elkaar gekoppeld kunnen worden teneinde een eenduidig klantbeeld van de depositohouder te vergaren, dat wil zeggen: de rechtmatige aanspraak van de depositohouder vast te stellen en er vervolgens bij het uitkeren van de vergoeding zeker van zijn dat er aan de juiste persoon wordt uitgekeerd. Bij de uitkering onder het DGS moeten de depositohouders zich identificeren met DigiD en BSN waardoor DNB er zeker van is dat zij met de juiste persoon te maken hebben. Het BSN is voor DNB noodzakelijk voor het opbouwen van het Individueel Klantbeeld (IKB). Het gebruik van het BSN zal er toe bijdragen dat de juiste hoogte van de aanspraken kan worden vastgesteld en dat het uitkeren van de vergoeding correct en snel kan verlopen. Met andere woorden, door het gebruik van het BSN worden de uitkeringsprocessen betrouwbaarder en vlotter.

1 Het BSN dat met de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer in de Nederlandse rechtsorde is geïntroduceerd, is een uniek persoonsnummer dat wordt toegekend aan alle ingezetenen van Nederland.

Zoals hiervoor al kort aangestipt, kan door het versnellen van de uitkeringsprocessen worden voorkomen dat banken onnodig bezwijken aan een bankrun. Een bankrun kan ontstaan als veel depositohouders ineens hun spaartegoeden bij een bank willen weghalen. De andere depositohouders zullen dan zorgen dat ze ook snel hun spaartegoeden weghalen omdat zij vrezen dat een bank niet aan z’n verplichtingen kan voldoen. Voor de betrokken bank zit er in zo’n situatie niets anders op dan de uitstaande leningen vroegtijdig te beëindigen of te verkopen. Hierdoor zal de bank verlies leiden. Als de depositohouders ondertussen hun spaartegoeden blijven weghalen, komt er een moment waarop een bank niet meer aan de vraag van de depositohouders kan voldoen. De toezichthouder constateert vervolgens betalingsonmacht bij de bank of de rechter opent een insolventieprocedure. Om een dergelijke ongewenste situatie te voorkomen is het DGS ontwikkeld waarbij, naast de uitkering van een vergoeding, de snelheid waarmee tot uitkering wordt overgegaan gepaard gaat centraal staat. Als depositohouders weten dat zij op korte termijn weer over hun spaartegoeden kunnen beschikken zullen zij minder geneigd zijn om mee te doen aan een bankrun en hierdoor wordt weer voorkomen dat banken onnodig bezwijken aan een bankrun. Het gebruik van het BSN in het kader van het DGS speelt hierin een cruciale rol, het stelt DNB in staat om snel, correct en betrouwbaar tot uitkering van de vergoeding onder het DGS over te gaan. Er kunnen met de uitvoering van het DGS geen fouten gemaakt worden, anders zal het vertrouwen in het DGS – en daarmee het financiële stelsel – dalen. Met behulp van het BSN wordt DNB in staat gesteld om een snelle en correcte uitkering onder het DGS te garanderen

In de eerder genoemde AMvB is vooralsnog volstaan met de vervanging van «drie maanden» door «20 werkdagen». Om nu te bewerkstelligen dat DNB daadwerkelijk in staat is om binnen 20 werkdagen tot uitkering onder het DGS over te gaan, moeten de betrokken banken hun administratie zodanig inrichten dat DNB snel en met zoveel mogelijk zekerheid kan vaststellen wie hun depositohouders zijn en welke deposito’s deze depositohouders aanhouden. Om dit te realiseren is het gebruik van het BSN onontbeerlijk. Dit gebruik van het BSN heeft tot doel te waarborgen dat de rechtmatige aanspraak van de depositohouders onder het DGS snel en correct kan worden vastgesteld.

In het geval het DGS in werking treedt zal DNB voor het merendeel van de depositohouders de aanspraak snel en met zoveel mogelijk zekerheid kunnen vaststellen en dit zal – door het gebruik van het BSN – vrij snel duidelijk zijn. Er zullen in de praktijk echter ook depositohouders zijn die niet over een BSN beschikken – zoals buitenlandse rekeninghouders en niet-natuurlijke personen – en voor deze groep zal het voor DNB wat meer tijd vergen om de aanspraak onder het DGS vast te stellen. In deze gevallen wordt er namelijk met een combinatie van gegevens gewerkt zoals nationaliteit, geboortedatum, woonplaats etc. De praktijk heeft uitgewezen dat deze methode nadelig is omdat deze gegevens vaak niet actueel en minder nauwkeurig zijn, in deze gevallen heeft DNB dus meer tijd nodig om de aanspraak onder het DGS vast te stellen.

Door het gebruik van het BSN is DNB in staat om, bijvoorbeeld binnen enkele dagen, voor het overgrote deel van de depositohouders de aanspraak onder het DGS vast te stellen. Het resterende deel van de totaal 20 werkdagen kan dan door DNB gebruikt worden om de uitkering onder het DGS vast te stellen van die depositohouders waarbij het meer tijd kost – bijvoorbeeld door het ontbreken van een BSN – om op basis van een combinatie van verschillende gegevens na te gaan wie deze depositohouders zijn en welke deposito’s deze depositohouders bij de betrokken bank aanhouden. Vervolgens kan ook voor deze groep depositohouders de aanspraak onder het DGS worden vastgesteld.

Het gebruik van BSN is derhalve een noodzakelijke voorwaarde ter uitvoering van een Europees rechtelijke en wettelijke verplichting teneinde DNB in staat te stellen snel en correct tot uitkering – dus binnen 20 werkdagen voor alle depositohouders – onder het DGS over te gaan. Een spoedige en correcte uitkering door DNB onder het DGS voorkomt een onnodige bankrun en draagt bovendien bij aan het vertrouwen in het financiële stelsel. Het vertrouwen in het financiële stelsel draagt op haar beurt weer bij aan het economisch welzijn. Een efficiënte en effectieve uitkering kan alleen worden gerealiseerd als de banken het BSN van hun depositohouders – uitsluitend in het kader van DGS – kunnen verstrekken aan DNB. Het gebruik van BSN in het kader van DGS dient daarmee tevens een bijzonder maatschappelijk belang, namelijk het vertrouwen in het financiële stelsel.

DNB dient er tevens op toe te zien dat de banken hun administratie inderdaad zodanig hebben ingericht dat met snel en met zoveel mogelijk zekerheid te zien is wie hun depositohouders zijn en welke deposito’s deze depositohouders aanhouden. Daarom is toegevoegd dat het BSN ook voor het toezicht daarop kan worden gebruikt. Hiertoe wordt DNB in staat gesteld om steekproefsgewijs te controleren of de administratie bij de banken daadwerkelijk in orde is.

Ook buitenlandse depositohouders kunnen een aanspraak hebben onder het DGS. Voor zover deze geen ingezetenen zijn van Nederland heeft deze groep depositohouders geen BSN. Voor deze gevallen is in de voorgestelde wettekst de toevoeging «indien beschikbaar» opgenomen. Zonder deze toevoeging zouden de banken een verplichting kunnen krijgen waaraan zij praktisch niet aan kunnen voldoen, namelijk het verstrekken van het BSN van depositohouders die geen BSN hebben.

Gebruik van het BSN in de financiële sector is geen nieuw fenomeen. De Algemene wet inzake rijksbelastingen schrijft voor dat banken verplicht zijn het BSN te gebruiken bij het verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst in het kader van de saldo- en renterenseignering1. Om aan deze wettelijke verplichting te kunnen voldoen, hebben banken het BSN van hun depositohouders in hun administratie opgenomen. Als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel zullen – indien het beschikbaar is – de banken het BSN tevens verstrekken aan DNB in kader van het DGS.

§ 3. Juridisch kader

Op grond van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (hierna: Wabb) kan binnen de overheid van het BSN gebruik worden gemaakt. Het gebruik van het BSN door DNB wordt geregeld in artikel 10 Wabb.

Gebruik van het BSN in andere sectoren dan de overheid is op grond van artikel 24, eerste lid, Wbp slechts mogelijk indien de wetgever daarvoor een uitdrukkelijke wettelijke grondslag creëert. Het onderhavige wetsvoorstel behelst een wettelijke grondslag voor het gebruik van het BSN door de banken teneinde aan de verplichtingen uit het DGS te kunnen voldoen. Op grond van het onderhavige wetsvoorstel zal het gebruik van BSN door betrokken banken uitsluitend zijn toegestaan in het kader van de administratieve verplichtingen op grond van het DGS. Hiertoe kunnen de banken het BSN van hun depositohouders verstrekken aan DNB.

Het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is op 4 november 1950 vastgesteld door de Raad van Europa. Van belang voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is artikel 8, EVRM. In Nederland zijn de bepalingen met betrekking tot de persoonlijke levenssfeer van artikel 8 EVRM terug te vinden in artikel 10 van de Grondwet. Het tweede en derde lid van artikel 10 bevatten de instructienorm dat de uitwerking verder bij wet moet worden geregeld. Dat is gebeurd in de Wet persoonsregistraties, later in de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). De Wbp is tevens een uitwerking van de Europese richtlijn voor de verwerking van persoonsgegevens. Zoals in het algemene deel van deze memorie van toelichting is aangegeven, wordt het wetsvoorstel hieronder eerst getoetst aan het EVRM en het EU Handvest voor de Grondrechten en vervolgens aan de Wbp.

Het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden en het Europese Unie Handvest van de Grondrechten

Naast een toets aan de Wbp is een zelfstandige toets aan artikel 8, EVRM en de artikelen 7, 8 en 52 EU Handvest van de grondrechten noodzakelijk.

Artikel 8 van het EVRM luidt:

1 Artikel 53, derde lid, AWR juncto artikel 10.8, eerste lid, Wet Inkomstenbelasting 2001.

Artikel 8 EVRM

  • 1. 
    Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
  • 2. 
    Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

De artikelen 7, 8 en 52, eerste lid, van het EU Handvest van de grondrechten luiden:

Artikel 7 EU Handvest van de grondrechten

Eerbiediging van het privé-leven en het familie- en gezinsleven

Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie.

Artikel 8 EU Handvest van de grondrechten

Bescherming van persoonsgegevens

  • 1. 
    Eenieder heeft recht op bescherming van de hem betreffende persoonsgegevens.
  • 2. 
    Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht op toegang tot de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
  • 3. 
    Een onafhankelijke autoriteit ziet toe op de naleving van deze regels.

Artikel 52 EU Handvest van de grondrechten:

Reikwijdte van de gewaarborgde rechten

  • 1. 
    Beperkingen op de uitoefening van de in dit handvest erkende rechten en vrijheden moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen beantwoorden.

Bij de beoordeling of het onderhavige wetsvoorstel voldoet aan de vereisten van artikel 8, tweede lid, EVRM, en artikel 52, eerste lid, juncto artikelen 7 en 8 van het EU Handvest zijn drie elementen van belang. Ten eerste moet er een wettelijke grondslag zijn. Met het onderhavige wetsvoorstel wordt de wettelijke grondslag geschapen. Ten tweede moet er zijn voldaan aan een van de doelcriteria genoemd in artikel 8, het tweede lid, EVRM. Uit het bovenstaande volgt dat het in casu om het economisch welzijn van het land gaat. Het derde element is het belangrijkste en betreft de vraag of de maatregel noodzakelijk is in een democratische samenleving. Bij de beantwoording van de vraag of de maatregel noodzakelijk is in een democratische samenleving moet de maatregel relevant zijn om het doel te bereiken en niet verder gaan dan noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken (proportionaliteit). Dit laatste impliceert tevens dat er geen minder ingrijpende alternatieven beschikbaar zijn waarmee hetzelfde doel bereikt kan worden (subsidiariteit).

Zoals hiervoor beschreven draagt het gebruik van het BSN bij de uitvoering van het DGS bij aan een snelle, correcte en efficiënte uitkering van de vergoeding aan depositohouders. Het gegeven dat depositohouders weten dat zij – in geval een bank in betalingsonmacht verkeerd – weer snel over hun spaartegoeden kunnen beschikken draagt op zijn beurt weer bij aan het voorkomen van een bankrun. Hierdoor wordt het vertrouwen van de consumenten in financiële stelsel vergroot. Een solide en betrouwbare financiële sector, waarbij depositohouders over hun spaartegoeden kunnen beschikken, en vertrouwen hebben in het financiële stelsel is noodzakelijk in een democratische samenleving.

Het BSN is een uniek persoonsnummer dat wordt gebruikt om een bepaalde persoon te duiden welke op haar beurt weer behulpzaam is bij het opstellen van het IKB door DNB in het kader van het DGS. Er is geen ander instrument beschikbaar dat zo evident bewerkstelligd dat er tot een snelle, effectieve en efficiënte uitkering van de vergoeding onder het DGS kan worden overgegaan. Er is afgezien van de invoering van een apart persoonsnummer ten behoeve van het DGS. Dit alternatief is vanuit privacy oogpunt net zo ingrijpend als het gebruik van het BSN en bovendien zullen de depositohouders in dat geval met enige regelmaat moeten nagaan of de gegevens nog wel correct zijn, anders neemt de kans op fouten toe en hierdoor zal het vertrouwen in het DGS – en daarmee het financiële stelsel – weer dalen. Daarnaast zou de invoering van een apart persoonsnummer ten behoeve van het DGS een zeer omslachtige operatie zijn: het BSN wordt namelijk al verwerkt door de banken in het kader van de eerder genoemde saldo- en renterenseig-nering. Daarom is ervoor gekozen om bij dit bestaande systeem aan te sluiten voor de gegevensaanlevering in het kader van het DGS. Er wordt derhalve, voor zover mogelijk, gebruik gemaakt van de reeds bestaande infrastructuur bij de banken. Hiertoe is er gekozen voor het – reeds bestaande format – dat de banken gebruiken in het kader van saldo- en renterenseignering. Resumerend: door het gebruik van BSN wordt DNB in staat gesteld om snel en correct tot uitkering onder het DGS over te gaan en dat is weer noodzakelijk voor het vertrouwen in het financiële stelsel. Verder is een belangrijk pluspunt van het BSN dat het met de nodige waarborgen is omkleed. Zo bevat het nummer zelf geen informatie over de persoon, hoewel het nummer uniek is voor die persoon. Verder wordt de uitgifte van het BSN beheerd door een publieke voorziening waarbij stringente voorwaarden in acht worden genomen. Het gebruik van het BSN in het kader van het DGS is derhalve noodzakelijk in een democratische samenleving.

Op grond van het bovenstaande is er voldaan aan de vereisten van artikel 8 EVRM en de artikelen 7 en 8 EU Handvest van de Grondrechten. Er is een wettelijke grondslag. Er is voldaan aan de in het EVRM en EU-Verdrag genoemde doelcriteria. En de maatregel is noodzakelijk in een democratische samenleving.

Wet bescherming persoonsgegevens

Op grond van artikel 7 Wbp dient in de eerste plaats het doel van verwerking te worden vastgesteld. Het betreft hier de zogenaamde doelbinding: het doel van de verwerking moet wel bepaald uitdrukkelijk zijn omschreven. In de eerste plaats moet er sprake zijn van een welbepaald doel dat tevens gerechtvaardigd dient te zijn (waartoe het belang van de verantwoordelijke redelijkerwijs aanleiding geeft en dat niet in strijd is met openbare orde en goede zeden). In de tweede plaats mogen de gegevens op grond van artikel 9, Wbp (vervolgens) niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.

In het onderhavige wetsvoorstel is het directe doel dat de banken het BSN van hun depositohouders verwerken teneinde dit ter beschikking te stellen aan DNB in het kader van de uitvoering van het DGS. Voor DNB is het gebruik van het BSN noodzakelijk voor een effectieve en efficiënte uitvoering van het DGS, binnen de daartoe gestelde termijn van 20 werkdagen. Hiermee wordt in de eerste plaats het belang van de depositohouders gediend want zij hebben – in geval een bank insolvent is – binnen korte tijd weer de beschikking over hun spaartegoeden. Als depositohouders weten dat zij snel weer kunnen beschikken over hun spaartegoeden in geval een bank failliet gaat zal dat vervolgens weer bijdragen aan het vertrouwen in het financiële stelsel. Op grond van de Wft heeft DNB de taak om voor de uitvoering van het DGS te zorgen. Om DNB in staat te stellen binnen de wettelijk voorgeschreven termijn uit te keren, zullen de banken moeten zorgen dat hun administratie op orde is. De verwerking van het BSN door de banken is op grond van het onderhavige wetsvoorstel uitsluitend toegestaan ter verstrekking aan DNB in verband met de uitvoering van het DGS.

Van gerechtvaardige doelen kan alleen sprake zijn als deze met inachtneming van artikel 8 Wbp kunnen worden bereikt. Indien op grond van artikel 8 Wbp kan worden gesproken van een gerechtvaardigd doeleinde is daarmee voldaan aan het vereiste van artikel 7 Wbp dat persoonsgegevens moeten zijn verkregen voor een gerechtvaardigd doeleinde.

Er is afgezien van de invoering van een apart persoonsnummer ten behoeve van het DGS. Dit alternatief is vanuit privacy oogpunt net zo ingrijpend als het gebruik van het BSN en bovendien zullen de depositohouders in dat geval met enige regelmaat moeten nagaan of de gegevens nog wel correct zijn, anders neemt de kans op fouten toe en hierdoor zal het vertrouwen in het DGS – en daarmee het financiële stelsel – weer dalen. Daarnaast zou de invoering van een apart persoonsnummer ten behoeve van het DGS een zeer omslachtige operatie zijn: het BSN wordt namelijk al verwerkt door de banken in het kader van de eerder genoemde saldo- en renterenseignering. Daarom is ervoor gekozen om bij dit bestaande systeem aan te sluiten voor de gegevensaanlevering in het kader van het DGS. Er wordt derhalve, voor zover mogelijk, gebruik gemaakt van de reeds bestaande infrastructuur bij de banken. Resumerend: door het gebruik van BSN wordt DNB in staat gesteld om snel en correct tot uitkering onder het DGS over te gaan en dat is weer noodzakelijk voor het vertrouwen in het financiële stelsel. Verder is een belangrijk pluspunt van het BSN dat het met de nodige waarborgen is omkleed. Zo bevat het nummer zelf geen informatie over de persoon, hoewel het nummer uniek is voor die persoon. Verder wordt de uitgifte van het BSN beheerd door een publieke voorziening waarbij stringente voorwaarden in acht worden genomen.

Op grond van artikel 8, onderdeel c, Wbp is gegevensverwerking mogelijk indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is. Allereerst dient de wettelijke verplichting noodzakelijkerwijs met zich mee te brengen dat de desbetreffende gegevens worden verwerkt. Zonder de verwerking van de gegevens moet het uitvoeren van de wettelijke verplichting niet goed mogelijk zijn.

Op grond van artikel 3:261 Wft moet DNB in staat zijn om ingevolge het DGS voor vergoeding in aanmerking komende aanspraken te honoreren binnen een bij AMvB te bepalen termijn. Op grond van de AMvB is die termijn vastgesteld op 20 werkdagen. Met de termijn van 20 werkdagen is er aangesloten bij de termijn die de DGS richtlijn voorschrijft. Als de banken het BSN van hun depositohouders niet ter beschikking stellen aan DNB, dan wordt het voor DNB onmogelijk om aan de verplichting om binnen 20 werkdagen uit te keren, te voldoen. Er is derhalve een duidelijk verband tussen de verwerking en het de uitvoering van de hiervoor genoemde Europees rechtelijke verplichting.

De verwerking van de persoonsgegevens (BSN) in het kader van het DGS is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene teneinde snel toegang te krijgen tot zijn spaartegoeden bij zijn bank. Verder hebben de banken al de wettelijke verplichting om het BSN van hun depositohouders te verwerken ten behoeve van de fiscus, met het onderhavige wetsvoorstel komt daar een verwerking van hetzelfde BSN door de dezelfde partij – de bank – in het kader van de uitvoering van het DGS bij.

Op grond van de Wbp moet er bij het verstrekken van het BSN aan DNB het gerechtvaardigde belang en noodzaak van de verwerking worden afgewogen tegen het belang van de betrokkenen. Zoals uit het bovenstaande is af te leiden is in dit geval het algemene belang een snelle en correcte uitvoering van het DGS wat op haar beurt weer zal bijdragen aan het vertrouwen in het financiële stelsel. Het belang van de betrokkenen is evident, mede door het gebruik van het BSN kunnen de individuele depositohouders binnen 20 werkdagen weer over hun spaartegoeden beschikken. Zonder BSN is het niet mogelijk om deze termijn te halen. Hiermee wordt voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit uit de Wbp.

Op grond van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het verwerken van het BSN door de banken in het kader van het DGS voldoet aan de vereisten die de Wpb daaraan stelt.

§ 4. De te verwachten (neven)effecten van het wetsvoorstel, waaronder de mogelijke gevolgen voor de positie van vrouwen en etnische minderheden

Het BSN is een verzameling van getallen die worden gebruikt om een persoon te duiden: ongeacht geslacht, etnische achtergrond, geloofsovertuiging of seksuele geaardheid.

§ 5. Budgettaire gevolgen en gevolgen voor het bedrijfsleven

Onder administratieve lasten worden verstaan de kosten die moeten worden gemaakt om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving. Nalevingskosten zijn kosten die bedrijven maken om te voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen die worden opgelegd door wet- en regelgeving van de overheid. Aan dergelijke inhoudelijke verplichtingen kunnen vanzelfsprekend informatieverplichtingen, dus administratieve lasten, gekoppeld zijn. Het onderhavige wetsvoorstel heeft betrekking op informatieverplichtingen voortvloeiend uit wetgeving: gezien het gegeven dat banken het BSN van hun depositohouders toch al moeten registreren en verstrekken aan de Belastingdienst in het kader van de saldo- en renterenseignering zal de verstrekking van hetzelfde BSN aan DNB nauwelijks kosten met zich meebrengen aangezien er gebruik wordt gemaakt van de bestaande infrastructuur voor gegevensbewerking. Aangezien de depositohouders het BSN toch al moeten aanleveren in het kader van de saldo- en renterenseignering zal het onderhavige voorstel geen stijging van de administratieve lasten voor de burgers (i.c. depositohouders) veroorzaken.

§ 6. Uitvoerbaarheid

Gezien het gegeven dat banken het BSN van hun depositohouders toch al moeten registreren en verstrekken aan de Belastingdienst in het kader van de saldo- en renterenseignering zal de verstrekking van hetzelfde BSN door de banken aan DNB eenvoudig uitvoerbaar zijn. Hiertoe is er voor de gegevens aanlevering gekozen voor het – reeds bestaande format – dat de banken gebruiken in het kader van saldo- en renterenseignering.

§ 7. Advies College bescherming persoonsgegevens

Op grond van artikel 51, lid 2, van de Wet bescherming persoonsgegevens moet het College bescherming persoonsgegevens (hierna: CBP) om advies worden gevraagd over voorstellen van wet die geheel of voor een belangrijk deel betrekking hebben op de verwerking van persoonsgegevens. Ten aanzien van het onderhavige wetsvoorstel is er advies gevraagd aan het CBP. Het advies van het CBP luidde dat het voorliggende wetsvoorstel voldoende aannemelijk maakt dat het voor de banken noodzakelijk is het BSN van hun rekeninghouders uitsluitend voor het DGS te verstrekken aan DNB.

Het wetsvoorstel heeft het CBP voor het overige geen aanleiding gegeven tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I

Met de toevoeging van een vijfde lid aan artikel 3:17 van de Wet op het financieel toezicht wordt een wettelijke grondslag gecreëerd voor het gebruik van BSN in het kader van de administratieve verplichtingen die de banken hebben bij het DGS.

De minister van Financiën, J. C. de Jager


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.