Antwoorden op vragen CDA, VVD, LPF over mogelijke radicaal-islamitische bijeenkomst (2030409880)


Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1098

Vragen van de leden Eerdmans (LPF), Wilders (VVD) en Van Fessem (CDA) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie overmogelijke radicaal-islamitische bijeenkomst.(Ingezonden 5 maart 2004)

1

Heeft u kennisgenomen van het artikel «Anti-joods congres moslims in de Kuip»?1

2

Bent u bekend met het voornemen van de radicaal-islamitische organisatie Hizb-ut Tahrir om op

6 maart 2004 een bijeenkomst te organiseren?

3

Weet u dat Hizb-Ut Tahrir zich internationaal inzet voor de vestiging van een totalitaire moslimheerschappij en een internationale islamitische eenheidsstaat, in Duitsland verboden is wegens staatsgevaarlijke activiteiten, en in Denemarken een dodenlijst van prominente joden publiceerde waaraan een premie voor de moordenaars van 30.000 i euro verbonden was? Wat is uw oordeel hierover? Deelt u de mening dat het volstrekt ongewenst is dat dergelijke organisaties zich in ons land profileren en hun abjecte ideeën spuien?

4

Deelt u de mening dat Nederland als het gaat om de extremistische islam niet mag toestaan dat radicaal islamitische organisaties hier hun activiteiten ontplooien waar dat elders in Europa verboden is?

5

Vindt u dat het voorgenomen congres op 6 maart a.s. een potentiële verstoring van de openbare orde oplevert en daarom verboden zou moeten worden?

6

Herinnert de minister van Justitie zich zijn toezegging gedaan op 18 november 2003 tijdens het algemeen overleg over de zesde voortgangsrapportage Terrorismebestrijding en veiligheid (Kamerstuk 27 925 i, nr. 108 i), dat hij de Kamer nog schriftelijk zal antwoorden op vragen vanuit de Kamer inzake de groepering Hizb ut Tahrir? Waarom heeft hij tot op de dag van vandaag verzuimd deze toezegging drie maanden na dato gestand te doen? Wanneer zal bij u het gevoel van urgentie als het gaat om de aanpak van islamitisch radicalisme in Nederland ontstaan?

7

Wilt u deze vragen gezien het bovenstaande voor 6 maart 2004

beantwoorden?

1 De Telegraaf, 21 februari jl.

Antwoord

Antwoord van minister Remkes (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de minister van Justitie. (Ontvangen 12 maart 2004), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 979, vergaderjaar 2003–2004

1 en 2

Ja, ik heb destijds kennisgenomen van het bewuste artikel en daardoor ook van het voornemen als bedoeld in vraag 2.

3

Ons is bekend dat de groepering het herstel van het Islamitisch wereldkalifaat nastreeft. In januari 2003 werd in Duitsland een zogenaamd «Betätigungsverbot» tegen de Hizb-Ut Tahrir uitgevaardigd waarbij niet de organisatie maar wel het lidmaatschap verboden is. In Denemarken is een woordvoerder van de HUT in oktober 2002 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zestig dagen wegens antisemitische uitspraken, die hij zei te baseren op citaten uit de Koran. Verder heeft het Deense Ministerie van Justitie in januari 2004, na anderhalf jaar onderzoek, besloten geen aanleiding te zien de HUT te verbieden.

Overheidsoptreden is geboden indien sprake is van overtredingen van het Wetboek van Strafrecht, zoals strafrechtelijke discriminatie (artikel 137c-e WvSr) of van handelen in strijd met de openbare orde. In het laatste geval kan de rechter, op

KVR19783 2030409880 0304tkkvr1098 ISSN 0921 -7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, Aanhangsel

2321

vordering van het OM, een eventuele verbodverklaring en ontbinding uitspreken. Indien de AIVD in zijn onderzoek stuit op feiten die daartoe aanleiding geven worden deze aan het OM gemeld. Voorts heeft de burgemeester de bevoegdheid om onder omstandigheden preventief of repressief op te treden tegen bepaalde bijeenkomsten. Dergelijke omstandigheden leken niet aan de orde te zijn. In dat geval genieten individuen en organisaties de vrijheid bijeen te komen en hun opvattingen en mening te uiten, zelfs indien deze aanvallend of choquerend zijn dan wel verwarring veroorzaken; het grondwettelijke recht van vrijheid van meningsuiting is immers een belangrijke verworvenheid in onze democratische rechtsstaat.

4

Zoals de Kamer verschillende keren is gemeld, is de regering van oordeel dat rechtspersonen, bewegingen of netwerken die geplaatst zijn op zogenoemde bevriezingslijsten en in Nederland activiteiten verrichten, verboden verklaard moeten kunnen worden dan wel in hun werkzaamheden gefrustreerd moeten kunnen worden. Het ministerie van Justitie heeft hiertoe een nota van wijziging in voorbereiding bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Europees Verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid van internationale niet-gouvernementele organisaties (NGO-verdrag). Het daarin voorgestelde artikel 2:20a BW introduceert een procedure waarin de rechtbank op verzoek van het OM de verbodenverklaring uitspreekt van een Nederlandse rechtspersoon die is vermeld op een van de terrorismelijsten van de Europese Unie. Beoogd wordt deze regeling ook van toepassing te verklaren ten aanzien van niet-Nederlandse rechtspersonen op de EU-lijst. In beide gevallen zal de enkele plaatsing op de EU-lijst voldoende rechtvaardiging vormen voor een verbodenverklaring. Voorgesteld wordt deze verbodenverklaring tot gevolg te laten hebben dat de voortzetting van de werkzaamheden van de organisatie strafbaar is op grond van artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (strafbaarstelling verboden organisatie). Hier zij verder opgemerkt dat de Hizb-Ut Tahrir niet op de hiervoor genoemde EU-lijsten staat.

5

Ingevolge artikel 172 Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde; het derde lid van genoemd wetsartikel geeft hem de bevoegdheid bevelen te geven die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde. Wil de burgemeester van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken, dan moet er, volgens vaste jurisprudentie, sprake zijn een een ordeverstoring die concreet voorzienbaar is en een actuele dreiging vormt van de openbare orde. Aangezien de bijeenkomst niet heeft plaatsgevonden, en ook niet precies duidelijk was na afgelasting van de bijeenkomst in Rotterdam of, en zo ja waar, zij alsnog plaats zou vinden, is de vraag of op grond van de openbare orde de bijeenkomst verboden zou moeten worden, niet aan de orde geweest. Overigens heb ik het voornemen te bezien of het huidige instrumentarium voldoende handvatten biedt voor bestuurlijk optreden.

6

Ja, de minister van Justitie herinnert zich deze toezegging. De conclusie die de vragenstellers daaraan verbinden, als zou bij de regering het gevoel van urgentie ontbreken, delen wij niet. Met de beantwoording van deze vragen, en met name met de antwoorden op vraag 3 en 4, is alsnog aan de toezegging voldaan.

7

Op 5 maart 2004 hebben wij u al gemeld dat dat helaas niet zou lukken. (Aanhangsel Handelingen nr. 979, vergaderjaar 2003–2004).

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, Aanhangsel

2322