Antwoorden op vragen PvdA over het vraagstuk van discriminatie en de politie (2040510560)

publicatie datum 28 april 2005
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties i
Justitie i
beantwoordende ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties i
kamerleden E.P. (Peter) van Heemst i
J.R.V.A. (Jeroen) Dijsselbloem i
partijen Partij van de Arbeid i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2004–2005

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1474

Vragen van de leden Van Heemst en Dijsselbloem (beiden PvdA) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Vreemdelingenzaken en Integratie overhet vraagstuk van discriminatie en de politie.(Ingezonden 16 maart 2005)

1

Hebt u kennisgenomen van het vorige week gepubliceerde Jaarboek van de School voor Politiewetenschap over «publiek leiderschap» waarin een interview is opgenomen met de Rotterdamse wethouder voor Veiligheid, mevrouw Marianne van de Anker?1

2

Deelt u haar opvatting dat de politie «het vooroordeel over vervelende Turken en Marokkaanse ettertjes zelf in stand houdt en dat het contact van de politie met criminele Turken en Marokkanen leidt tot vormen van beroepsdeformatie»? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?

3

Hebben deze opvattingen betrekking op de politie van het regiokorps Rotterdam- Rijnmond, waarmee mevrouw Van de Anker als wethouder te maken heeft, of op de Nederlandse politie als zodanig?

4

Zijn deze opvattingen de afgelopen weken/maanden door haar, dan wel door de burgemeester bij u aan de orde gesteld tijdens bestuurlijke contacten met het College van B en W van Rotterdam? Zo ja, waartoe heeft dat geleid? Zo neen, waarom niet?

5

Hebt u kennisgenomen van haar praktijkervaring dat politiemensen eerder «een groepje donkergekleurde mensen aanspreekt dan een groepje witte jongens en dat het verschrikkelijk moeilijk is om over die vorm van ongelijke behandeling de discussie aan te gaan»?

6

Over welke concrete aanwijzingen beschikt zij om deze stelling te onderbouwen?

7

Hoe ernstig neemt u deze opvatting? En tot welke initiatieven van uw zijde leidt deze?

8

Bent u bereid bij de Nederlandse politie het vraagstuk van discriminatie binnenkort aan de orde te stellen om nader van gedachten te wisselen over de ervaringen en opvattingen van de Rotterdamse wethouder van Veiligheid? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer van uw conclusies op de hoogte stellen?

9

Worden de opvattingen van de wethouder gedeeld door de korpsbeheerder van het korps

Rotterdam-Rijnmond? Zo neen, hoe luidt zijn oordeel?

1 Rotterdams Dagblad, 12 maart jl.

Antwoord

Antwoord van minister Remkes (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de ministers voor Vreemdelingenzaken en Integratie en van Justitie. (Ontvangen 21april 2005)

1 Ja.

2, 3, 5 t/m 8

Uit het ontvangen ambtsbericht van de korpsbeheerder van het regionaal politiekorps Rotterdam-Rijnmond maak ik op dat wethouder Van den Anker het betreurt dat door het artikel in het Rotterdams Dagblad het beeld is ontstaan dat de Nederlandse politie – en in het bijzonder het regionaal politiekorps Rotterdam-Rijnmond – bepaalde bevolkingsgroepen met vooroordelen benadert en dat waar dit beeld is ontstaan zij hiervan afstand heeft genomen. Voorts wordt in het ambtsbericht gesteld dat de wethouder heeft aangegeven dat zij op integere wijze het diversiteitvraagstuk in algemene zin aan de orde heeft willen stellen en daarbij op de verschillende risico’s heeft gewezen. In het ambtsbericht is aangegeven dat de wethouder de uitspraken in het jaarboek 2004 van de School voor Politieleiderschap immers heeft gedaan op basis van

KVR22829 2040510560 0405tkkvr1474 ISSN 0921- 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2005

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, Aanhangsel

3143

haar ervaringen als trainer en adviseur bij het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie (LSOP). De stelling dat de politie «het vooroordeel over vervelende Turken en Marokkaanse ettertjes zelf in stand houdt» deel ik niet. Mij is in dit verband ook geen serieus onderzoek bekend, waaruit dit zou blijken. In het dagelijkse werk van de politie kunnen zich echter wel degelijk dilemma’s voordoen die verband houden met de hedendaagse multiculturele problematiek. Dat geldt zowel in contacten tussen collega’s als met burgers. Op verschillende wijzen wordt hier bovendien expliciet aandacht aan besteed. Zo wordt binnen de opleidingen en trainingen van de Politieacademie veel aandacht besteed aan professionaliteit, meer in het bijzonder aan houding en gedrag van politiemensen. Om dilemma’s bespreekbaar te maken kent de politie bovendien de functie van vertrouwenspersoon. Daarnaast kan het Landelijk Expertise Centrum Diversiteit korpsen ondersteunen. Zo heeft het LECD op verzoek van de vertrouwenspersonen de film «Zo zijn onze manieren» gemaakt, bedoeld om omgangsvormen bespreekbaar te maken. Ook kent het LECD een expertgroep diversiteit. Deze bestaat uit executieve politiemensen die vanuit hun achtergrond een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van problemen die samenhangen met de eerder genoemde hedendaagse multiculturele problematiek. Om deze redenen zie ik op dit moment geen aanleiding om op dit gebied extra maatregelen te treffen of een aparte discussie hierover binnen de politie te starten.

4

Neen. Gelet op de zojuist vermelde informatie uit het ambtsbericht, had noch de wethouder, noch het college van B&W van Rotterdam daar volgens mij reden toe.

9

De korpsbeheerder van het regionaal politiekorps Rotterdam-Rijnmond schrijft in zijn ambtsbericht dat het beeld dat in het artikel van het Rotterdams Dagblad met citaten uit het interview van de wethouder in het jaarboek van de School voor Politieleiderschap wordt geschetst, noch door hem noch door de korpsleiding wordt herkend. De korpsbeheerder is van mening dat er voor hem geen enkele aanleiding bestaat om te veronderstellen dat er binnen de politie en meer specifiek het regionaal politiekorps Rotterdam-Rijnmond structureel sprake is van vooroordelen jegens bepaalde bevolkingsgroepen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, Aanhangsel

3144