Antwoorden op vragen SP over de weigering van het stadsbestuur van Amsterdam om een aangenomen motie, die discriminatie bestrijdt, uit te voeren


Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2009–2010

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1041

Vragen van het lid Karabulut (SP) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Wonen, Wijken en Integratie over de weigering van het stadsbestuur van Amsterdam om een aangenomen motie, die discriminatie bestrijdt, uit te voeren. (Ingezonden 10 december 2009)

1

Deelt u de mening dat artikel 1 van de Grondwet, het verbod op discriminatie en het gelijkheidsbeginsel, voldoende grond biedt voor het stadsbestuur van Amsterdam om deze aangenomen motie1 gewoon uit te voeren? Zo nee, waarom niet?

2

Bent u van mening dat organisaties die, in opdracht van de gemeente werk verrichten en, personeelsadvertenties publiceren waarin expliciet naar sollicitanten met een bepaalde religieuze of culturele achtergrond gevraagd wordt, discrimineren? Zo ja, welke maatregelen neemt u tegen deze organisaties? Zo nee, waarom niet?

3

Deelt u de mening dat het stadsbestuur discriminatie faciliteert en subsidieert? Zo ja, hoe gaat u het

stadsbestuur hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?

4

Hoe verhoudt artikel 5, lid 2, onderdeel A van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (Awgb) zich met artikel 1 van onze grondwet? Bent u van mening dat artikel 5, lid 2, onderdeel A van de Awgb in feite ongelijke behandeling impliceert? Zo ja, bent u van plan om de wet aan te passen? Zo nee, waarom niet?

Toelichting

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid De Pater-van der Meer (CDA), ingezonden 26 november 2009 (vraagnummer 2009Z22682)

1 Reactie van het College van B en W op de motie inzake Aanpak Discriminatie Amsterdam (openstellen functies voor iedereen bij ingehuurde organisaties) van het raadslid Flos (VVD) van 18 november 2009 http://www.refdag.nl/media/2009/20091208_ Pre_Advies_Motie_Flos_def.pdf

Antwoord

Antwoord van minister Ter Horst (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede namens de minister voor Wonen, Wijken en Integratie (ontvangen 18 december 2009)

1

Het betreft primair een

aangelegenheid tussen het

stadsbestuur en de gemeenteraad van Amsterdam, waarin ik mij niet zal mengen vanwege de gemeentelijke autonomie. Zie ook mijn antwoord op de Kamervragen van het lid De Pater-Van der Meer over de uitspraak van de gemeenteraad Amsterdam over identiteitsgebonden organisaties (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1032).

2

Dat hangt van de omstandigheden van het geval af. Er hoeft geen sprake te zijn van discriminatie. Artikel 5, tweede lid, van de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) regelt dat er in bepaalde gevallen, onder bepaalde voorwaarden onderscheid mag worden gemaakt door instellingen op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag. Zij mogen eisen stellen aan de godsdienst of levensbeschouwing van hun personeel, indien de functie-eis berust op een vast beleid en gelet op het doel van de instelling nodig is voor de vervulling van de functie en daarbij niet leidt tot onderscheid op grond van een ander door de Awgb beschermd persoonlijk kenmerk. Het is dus denkbaar dat een organisatie gerechtvaardigd onderscheid maakt, indien zij van haar personeel een bepaalde religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond vraagt.

KVR38782 2009Z24099 0910tkkvr1041 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2010

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel

2221

3

Zie het antwoord op vraag 1 en 2.

4

De Grondwet kent geen hiërarchie van grondrechten. Dit betekent dat de wetgever, en in concrete gevallen de rechter (of de Commissie gelijke behandeling), zal moeten aangeven welk grondrecht prevaleert in situaties waarin grondrechten elkaar raken. Artikel 5, tweede lid, onderdeel a, van de Awgb bevat zo’n wettelijke regeling voor een categorie van situaties waarin meer dan één grondrecht aan de orde is, in dit geval het beginsel van gelijke behandeling en de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Om recht te doen aan de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, zonder het gelijkheidsbeginsel uit het oog te verliezen, heeft de wetgever het hier mogelijk gemaakt dat er in bepaalde gevallen, onder bepaalde voorwaarden onderscheid mag worden gemaakt. Zoals aangekondigd in het tweede deel van de kabinetsreactie op de evaluatie van de Awgb (Kamerstukken II 2009/10, 28 481 i, nr. 6 i, blz. 3) heeft het kabinet het voornemen een voorstel tot wijziging van de tekst van artikel 5, tweede lid, van de Awgb in procedure te brengen, waarbij de huidige grondrechtenbalans intact blijft.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel                             2222