32867 - Initiatiefvoorstel Elissen/Helder - Modernisering van de rol van de Koning bij de kabinetsformatie (Grondwetswijziging, eerste lezing)

Dit wetsvoorstel werd op 1 september 2011 aanhangig gemaakt door de Tweede Kamerleden Elissen (PVV) i en Helder (PVV) i.

 

Naar het oordeel van initiatiefnemers is de huidige staatsrechtelijke positie met bijbehorende bevoegdheden van de Koning te sterk geënt op de rol die deze in het verre verleden had. Dit wetsvoorstel, ter wijziging van de Grondwet, en de twee daarmee gepaard gaande voorstellen (Kamerstuk 32865 en Kamerstuk 32866) voorzien derhalve in een modernisering van de rol van de Koning in ons staatsbestel. Daarbij wordt beoogd de Koning een representatieve en ceremoniële rol als staatshoofd toe te kennen.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Stand van zaken

Het wetsvoorstel ligt bij de Tweede Kamer.

2.

Kerngegevens

Aanhangig gemaakt
1 september 2011

Volledige titel
Voorstel van wet van de leden Elissen en Helder houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot modernisering van de rol van de Koning in het staatsbestel

Ondertekenende bewindslieden

De minister van Algemene Zaken
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Kamercommissies

3.

Uit de memorie van toelichting

Aan het hoofd van het Koninkrijk der Nederlanden staat de Koning. Aan de Koning komen in twee hoedanigheden bevoegdheden toe. Ten eerste is de Koning staatshoofd en vertegenwoordigt als zodanig het Koninkrijk der Nederlanden in binnen- en buitenland. Als staatshoofd speelt de Koning ook een prominente rol bij de kabinetsformatie en is hij voorzitter van de Raad van State. Naast staatshoofd is de Koning lid van de regering.1 De Koning is op basis van zijn lidmaatschap van de regering betrokken bij beslissingen van de meest gewichtige staatsaangelegen-heden, zowel in de uitoefening van zijn regeringsfunctie als in de uitoefening van zijn wetgevingsfunctie. Zijn instemming is te allen tijde een constitutief vereiste voor de totstandkoming van wetten en koninklijke besluiten.2 De twee afzonderlijke hoedanigheden van de Koning dienen goed te worden onderscheiden: «Zijn regeringsfunctie oefent hij niet als staatshoofd uit, maar als bestanddeel van het orgaan regering.3 Het lidmaatschap van de regering is geen vereiste in een constitutionele monarchie. In zoverre is de positie van de Nederlandse Koning bijzonder.

Naar het oordeel van initiatiefnemers is de huidige staatsrechtelijke positie met bijbehorende bevoegdheden van de Koning te sterk geënt op de rol die deze in het verre verleden had. Dit wetsvoorstel en de twee daarmee gepaard gaande voorstellen (hierna: de drie wetsvoorstellen) voorzien derhalve in een modernisering van de rol van de Koning in ons staatsbestel. Daarbij wordt beoogd de Koning een representatieve en ceremoniële rol als staatshoofd toe te kennen. De Koning als staatshoofd staat namelijk voor de eenheid van het Koninkrijk. Niet alleen intern, maar ook in relatie tot andere staten. Representatieve en ceremoniële taken van het (politiek neutrale) staatshoofd behoeven continuïteit, en het koninklijk huis blijft een bindende factor voor de staat. Het is volgens initiatiefnemers ongewenst dat Nederland zal veranderen in een Republiek. Deze wetsvoorstellen beogen de monarchie in stand te houden, maar de (schijn van) politieke invloed van de Koning te minimaliseren.

De voorgestelde wijzigingen die verband houden met de wens om de rol van de Koning in het staatsbestel te veranderen hebben geleid tot drie voorstellen van wet:

een voorstel van Rijkswet tot wijziging van het Statuut voor het

Koninkrijk der Nederlanden (hierna: Statuut);

een voorstel van Rijkswet tot wijziging van de Grondwet;

een voorstel van wet tot wijziging van de Grondwet.

Om het lidmaatschap van de Koning van de regering van Nederland te beëindigen is een wijziging van het Statuut noodzakelijk. Initiatiefnemers willen bovendien niet alleen het lidmaatschap van de Koning van de regering van Nederland beëindigen, maar ook dat van de regering van het Koninkrijk, die op grond van het Statuut de regeringsmacht in de aangelegenheden van het Koninkrijk uitoefent. Het gaat daarbij om taken op het gebied van buitenlandse betrekkingen, defensie en het Nederlanderschap. Ook daarvoor is een wijziging van het Statuut noodzakelijk. Op het moment van indienen van het onderhavige voorstel is de Grondwet nog niet in overeenstemming met de voorgestelde wijzigingen van het Statuut. De huidige Grondwet gaat er immers vanuit dat de Koning lid is van de Koninkrijksregering, hetgeen onder meer tot uitdrukking komt in de bepalingen over de procedure van totstandkoming van formele wetten die ook van toepassing is op voorstellen van Rijkswet. Daarom wordt artikel 55, derde lid, van het Statuut van toepassing geacht. Dit betekent dat het onderhavige voorstel deels dezelfde procedure moet doorlopen als een wijziging van de Grondwet, met dien verstande dat de beide Kamers van de Staten-Generaal de voorgestelde verandering in tweede lezing bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen kunnen aannemen.

De artikelen die gewijzigd moeten worden in de Grondwet in verband met de modernisering van de rol van de Koning in het staatsbestel vallen deels onder het bereik van artikel 5, derde lid, van het Statuut en moeten daarom ook bij Rijkswet worden gewijzigd. Een aantal andere bepalingen valt niet onder de reikwijdte van artikel 5 Statuut en gelden niet op het niveau van het Koninkrijk. Deze bepalingen worden bij voorstel van wet tot wijziging van de Grondwet gewijzigd.1

Naast de aanpassingen in de Grondwet en het Statuut, zal veel wet- en regelgeving aanpassing behoeven indien de Koning niet langer deel uitmaakt van de Koninkrijksregering en de Nederlandse regering. Hier zal in aanpassings- en uitvoeringsregelgeving gevolg aan moeten worden gegeven.

Deze drie voorstellen van (Rijks)wet zijn zo nauw met elkaar verbonden, dat zij op hetzelfde moment in werking moeten treden. Het is daarom wenselijk dat deze voorstellen zoveel mogelijk gelijktijdig de wetgevingsprocedure doorlopen. Indien één van de voorstellen wordt op- of aangehouden, zal de wetgever daaraan conclusies moeten verbinden ten aanzien van de procedure met betrekking tot de andere voorstellen. Er is gekozen voor één algemene toelichting omdat dit de leesbaarheid en overzichtelijkheid ten goede komt. Onnodige herhaling wordt hiermee voorkomen. Wanneer een passage slechts op één of twee wetsvoorstellen is gericht, dan wordt dit aangegeven.

4.

Documenten

(6 stuks, sortering omgekeerd chronologisch)   sortering omkeren

2 27 januari 2021, besluitenlijst, C.J.M. Roovers 2021A00383 31    
Besluitenlijst procedurevergadering woensdag 27 januari 2021 -
vergadering: 27 januari 2021
 
2 22 januari 2021, besluitenlijst, C.J.M. Roovers 2021A00383 32    
Besluitenlijst procedurevergadering vrijdag 22 januari 2021 -
vergadering: 22 januari 2021
 
2 2 januari 2012, lijst(en) van besluiten en ingekomen stukken, ...; 32867; ...     HTK20112012-14-17
Lijst van ingekomen stukken (dinsdag 25 oktober 2011) -
vergadering: 25 oktober 2011
 
2 1 september 2011, memorie van toelichting, nr. 3     KST328673
Memorie van toelichting
 
2 1 september 2011, voorstel van wet, nr. 2     KST328672
Voorstel van wet
 
2 1 september 2011, geleidende brief, nr. 1     KST328671
Geleidende brief
 

5.

Andere bronnen

6.

Over dit dossier

Dit parlementaire dossier is door PDC automatisch samengesteld en verrijkt en redactioneel gecheckt. Op basis van dezelfde methoden en technieken creëert PDC 24/7 actuele dossiers in de Parlementaire Monitor en in de EU Monitor. Met behulp van de monitoren volgt u Den Haag en Brussel op de voet of blikt u terug op eerdere besluitvorming. Neem contact op als u meer wilt weten over de parlementaire data van PDC of over een abonnement op een monitor.