Aandachttrekkerij

30 oktober 2015, column J.Th.J. van den Berg

De Tweede Kamer vindt nu in meerderheid dat aan de belastingvrijdom van de Koning en van die leden van het Koninklijk Huis die een uitkering van rijkswege genieten, een einde moet komen. Dat schijnt te maken te hebben met een diep verlangen naar rechtsgelijkheid; dat zou je tenminste moeten veronderstellen.

Dat klinkt heldhaftig maar dat is het niet. Want die belastingvrijdom is alleen op te heffen door middel van een wijziging van de Grondwet, in casu van art. 40 lid 2. In zijn column van vorige week 1) heeft collega Bert van den Braak aan die grondwettelijke kant van de zaak al haarfijn herinnerd. Wie op een achternamiddag een herziening van de Grondwet vraagt, kan net zo goed zeggen dat er niets hoeft te gebeuren. De kans dat zo’n herziening de eindstreep haalt is vrijwel nul. Op zijn best duurt het allemaal jaren wegens de verplichting in twee lezingen (met daartussen verkiezingen) over zulk een verandering te besluiten. De regering heeft al een en andermaal laten weten aan zulk een herzieningsvoorstel niet te beginnen. Bellen blazen dus.

Bij belastingvrijdom gaat het over de jaarlijkse uitkeringen (een soort van honorering) aan de koning, de koningin en de gewezen koningin, maar daarnaast ook over voor het koningschap noodzakelijke vermogensbestanddelen en over de successierechten. De officiële paleizen horen daar niet bij, want die zijn eigendom van de staat, in de praktijk van het Rijksvastgoedbedrijf. De leden van het Koninklijk Huis zijn daarvan de huurders.

Als er bij gelijkblijvend netto inkomen belasting moet worden geheven, moet eerst de uitkering door de staat bijna worden verdubbeld, waarna de belasting daarvan door diezelfde staat kan worden afgetrokken. Normaal noemen wij zoiets het rondpompen van geld. Maar voor de rechtsgelijkheid moeten wij dat er volgens de Kamerleden voor over hebben. Zij zullen dat karwei nu zelf moeten aanpakken, want de premier voelt niets voor genoemd rondpompen. Dat zal de dames en heren niet makkelijk vallen, want over aard en omvang van de ‘brutering’ zijn zij het niet eens.

De vraag is: gaat het wel over rechtsgelijkheid? De Kamer maakt zich namelijk ook erg druk over de kosten van renovatie van paleis Huis ten Bosch en doet het, samen met enkele media, graag voorkomen alsof het aan de laatste bewoonster, koningin Beatrix, heeft gelegen dat die nu zulke hoge kosten met zich meebrengt. Beetje onzin, want het gaat om onderhoud en renovatie waar de eigenaar voor aansprakelijk is.

Bovendien vinden nogal wat Kamerleden dat de koning en zijn huisgenoten ook zelf aan de kosten daarvan zouden kunnen bijdragen. Dat is vreemd. Als men zo voor rechtsgelijkheid is, kan er onmogelijk kritiek op de bewoner worden gegeven over gebrek aan onderhoud en kan vooral niet van hem of haar worden verlangd dat hij de helft van de renovatie als huurder zelf betaalt. Rechtsgelijkheid betekent dat, ook als het de koning betreft, de eigenaar voor onderhoud en renovatie moet betalen en wel voor de totale som.

Het is dus de vraag of al die Kamerleden wel echt de rechtsgelijkheid voor ogen hebben. Gegeven enig bijkomend gezeur van de Kamerleden Sjoerdsma (D66) en Van Bommel over een korte vakantie van de koning en koningin in China voorafgaand aan hun staatsbezoek aan dat land – het zou niet goed zijn voor een kritische blik tijdens het staatsbezoek – komt de vraag op of het wel om zulke hoge beginselen als rechtsgelijkheid gaat.

Het lijkt er meer op dat de Kamer en haar leden uit zijn op publieke aandacht. Zij weten immers dat alles wat met inkomen en materiële voordelen te maken heeft de achilleshiel vormt van de Nederlandse constitutionele monarchie. Alle andere kritiek op de koning ontmoet slechts onverschilligheid of zelfs weerstand. Dus toch een combinatie van kinnesinne en aandachttrekkerij?

Dat zou jammer zijn, want niet alleen ministers moeten de onschendbaarheid van de koning verantwoorden en beschermen; in de kern moet de volksvertegenwoordiging dat evenzeer. Zij weet immers dat die onschendbaarheid de koning niet toestaat zichzelf te verdedigen. Het koningschap kan alleen in een politieke omgeving functioneren die bereid is het te beschermen en die het niet misbruikt voor publieke aandachttrekkerij. In zulke gevallen vroom praten over rechtsgelijkheid is buitengewoon ongeloofwaardig.




Andere recente columns