Werkgelegenheids- en sociaal beleid
Op het terrein van Europese werkgelegenheids- en sociaal beleid heeft de EU verschillende doelen. De EU wil werkgelegenheid in de lidstaten stimuleren, armoede verminderen en het onderwijs verbeteren. Sociaal beleid is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de lidstaten. De Europese Unie speelt vooral een coördinerende en controlerende rol. Via verschillende fondsen stimuleert de EU de werkgelegenheid in de lidstaten.
Het werkgelegenheids- en sociaal beleid van de EU is onder te verdelen in vier thema's. Ten eerste gaat het om coördinatie van wonen en werken in andere EU-landen. Ten tweede gaat het om algemene sociale zaken. Ten derde werkt de EU aan een gemeenschappelijk kader van vaardigheden en kwalificaties van werknemers in de EU. Ten vierde probeert de EU met financiële middelen de werkgelegenheid te stimuleren.
Ieder jaar dienen de lidstaten prioriteiten en doelstellingen van hun werkgelegenheidsbeleid in bij de EU. Via het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het InvestEU programma stelt de EU jaarlijks miljarden euro's ter beschikking aan de lidstaten om sociale en werkgelegenheidsprojecten te financieren en het creëren van banen te stimuleren. Daarnaast wil de Europese Commissie door middel van de Sociale Pijler regelgeving in de lidstaten op dit beleidsterrein beter op elkaar afstemmen en de sociale rechten van burgers versterken.
Inhoudsopgave van deze pagina:
1992: Verdrag van Maastricht
Tot het Verdrag van Maastricht (1992) betrof het Europese werkgelegenheidsbeleid vooral maatregelen die gingen over arbeidsmobiliteit en daarvoor, ten tijde van de Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS), was het beleid beperkt tot arbeiders uit die sectoren. Er werden wel richtlijnen aangenomen, zoals voor gelijke kansen voor man en vrouw en over veiligheid op de werkvloer, maar veel andere initiatieven werden tegengehouden door het feit dat de lidstaten er unaniem mee moesten instemmen. Met het ondertekenen van het Verdrag van Maastricht werd werkgelegenheid officieel een prioriteit voor de Europese Unie.
Lissabonstrategie
In 2000 werd een begin gemaakt met de Lissabonstrategie, die tot doel had om van Europa in 2010 'de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld' te maken. Met deze strategie zou Europa in staat worden gesteld tot duurzame economische groei en het creëren van meer banen en zo een hechtere sociale samenhang.
De doelen van de Lissabonstrategie werden niet gehaald. De economische crisis werd als reden aangevoerd, maar critici van de Lissabonstrategie menen dat de afspraken tussen EU-lidstaten niet krachtig genoeg waren. Zo werden er geen maatregelen genomen als bleek dat een lidstaat te weinig deed om de doelstellingen te halen.
Europa 2020-strategie
De Europa 2020-strategie borduurde voort op de Lissabonstrategie van 2000 en liep van 2010 tot 2020. De Europese economie moest zich volgens Europa 2020 ontwikkelen tot een zeer concurrentiekrachtige, sociale en groene markteconomie. De strategie moest Europa niet alleen uit de crisis helpen, maar ze moest ook meer ambitieuze en structurele hervormingen in gang zetten. Aan deze strategie waren echter ook geen sancties verbonden voor landen die zich niet voldoende inzetten. Het Europees Parlement vond dat een tekortkoming. Om deze reden waren de uitkomsten van de strategie dan ook gemengd.
Europese pijler van sociale rechten
Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben in 2017 op de top van Göteborg de Europese pijler van sociale rechten afgekondigd. In de pijler worden 20 beginselen en rechten geformuleerd die essentieel zijn voor rechtvaardige en goed functionerende arbeidsmarkten en socialezekerheidsstelsels in de eenentwintigste eeuw. In maart 2021 presenteerde de Commissie-Von der Leyen een actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, dat concrete maatregelen bevat om de twintig beginselen van de pijler verder uit te voeren. Hierin zijn drie kerndoelen opgesteld die de EU tegen 2030 moet verwezenlijken:
-
-Ten minste 78% van de bevolking van 20 tot en met 64 jaar moet tegen 2030 een baan hebben.
-
-Ten minste 60% van alle volwassenen moet jaarlijks aan een opleiding deelnemen.
-
-Het aantal mensen dat met armoede of sociale uitsluiting wordt bedreigd, moet met ten minste 15 miljoen worden verminderd, waarvan 5 miljoen kinderen.
Op de Sociale Top van 7 mei 2021 in Porto namen de Europese leiders de Verklaring van Porto over sociale zaken aan; deze werd bekrachtigd tijdens de informele Europese Raad van 8 mei. Hierin onderschrijven de regeringsleiders en staatshoofden de doelstellingen van de Commissie en beloven ze actie te ondernemen voor een socialer Europa.
Bij de besluitvorming op dit beleidsterrein spelen de Europese Commissie, de Raad, het Europees Parlement, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een rol. Bij het vormen van nieuw beleid betrekt de Europese Commissie adviezen bij het Economisch en Sociaal Comité, een adviesorgaan waar bijvoorbeeld Nederlandse werkgevers- en werknemersorganisaties in zijn vertegenwoordigd, en het Comité van de Regio's. Voor het vaststellen van regelgeving op dit terrein geldt in de meeste gevallen de gewone wetgevingsprocedure na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
Europees orgaan |
Verantwoordelijke |
---|---|
Europese Commissie |
|
Parlementaire Commissie EP |
|
Nederlands lid Commissie EP |
Lid/leden Plaatsvervanger(s) |
Raad van de Europese Unie |
Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken |
Nederlandse afvaardiging Raad van de Europese Unie |
Karien van Gennip (CDA), minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Robbert Dijkgraaf (D66), minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
Invloed nationale parlementen
Nationale parlementen van de lidstaten kunnen binnen acht weken nadat de Europese Commissie een voorstel heeft bekendgemaakt, laten weten dat de Europese Unie zich niet met het onderwerp zou moeten bezighouden.
Vanuit het Nederlandse parlement zijn bij dit beleidsterrein betrokken:
Nederlands orgaan |
Verantwoordelijk |
---|---|
Tweede Kamer |
Vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) - Tweede Kamer |
Eerste Kamer |
Eerste Kamercommissie voor Sociale Zaken en werkgelegenheid (SZW) |
Betrokken bij wetgeving en uitvoering
Betrokken instantie EU |
Verantwoordelijke |
---|---|
Directoraat-Generaal |
Directoraat-generaal Werkgelegenheid, sociale zaken en inclusie |
Agentschap |
Europese Stichting tot Verbetering van de Levens- en Arbeidsomstandigheden |
Agentschap |
Europees Agentschap voor de Veiligheid en de Gezondheid op het Werk |
Werkgelegenheids- en sociaal beleid vinden hun basis in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU):
-
-werkgelegenheidsbeleid: derde deel VwEU titel IX (artikelen 145 t/m 150)
-
-sociaal beleid & rol sociale partners: derde deel VwEU titel X (artikelen 151 t/m 161)
-
-Europees Sociaal Fonds: derde deel VwEU titel XI (artikelen 162 t/m 164)
Algemeen overzicht EU
Factsheet Europees Parlement
-
Sociaal en werkgelegenheidsbeleid: algemene beginselen
-
Het Europees Sociaal Fonds
-
Werkgelegenheidsbeleid
-
Socialezekerheidsdekking in andere lidstaten van de Unie
-
Veiligheid en gezondheid op het werk
-
Recht op voorlichting, raadpleging en participatie van werknemers
-
Sociale dialoog
-
Gelijkheid van mannen en vrouwen
-
Bestrijding van de armoede, sociale uitsluiting en discriminatie
Wetgevingsoverzicht
Statistieken Eurostat