Antwoorden op vragen GL over drugsbestrijding (2989900020)

publicatie datum 20 oktober 1998
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties i
Justitie i
beantwoordende ministerie Justitie i
kamerleden T. (Tara) Oedayraj Singh Varma i
partijen GroenLinks i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1998–1999

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

129

Vragen van het lid Oedayraj Singh Varma (GroenLinks) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie over drugsbestrijding.(Ingezonden 15 september 1998)

1

Bent u bekend met de inhoud van het door de advocaat mr. B. van der Goen geschreven boek «Doodseskaders in

Nederland? Advocaat na van Traa of de achterkant van het

Hakkelaarproces»?

2

Wat is uw oordeel over de stelling van de auteur dat de racistische oorsprong van de drugsbestrijding, gevoegd bij de willekeur waarmee drugsbestrijding plaatsvindt, de morele grondslag voor machtsuitoefening uitholt, met alle gevolgen vandien?

3

Is het u bekend in hoeverre racistische motieven een rol spelen bij het opsporingsbeleid in het kader van drugsbestrijding? Worden gegevens hierover ook systematisch bijgehouden? Zo neen, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?

4

Bent u bekend met de zaak van een zestienjarige jongen, afkomstig uit Aruba die, om weinig steekhoudende redenen verdacht van contact met drugshandelaren, inwendig gevisiteerd werd? In hoeverre komen dergelijke gevallen van visitatie voor en hoe vaak betreft het dan visitatie van mensen uit (gekleurde) minderheidsgroepen?

5

Deelt u het oordeel dat dergelijke visitaties dermate ingrijpend zijn, dat iedere schijn vermeden moet worden dat er sprake is van het willekeurig op huidskleur selecteren van verdachten?

6

Bent u bereid maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van richtlijnen aan de politie, te nemen ten einde te vermijden dat een dergelijke schijn in de toekomst ooit nog gewekt wordt?

Antwoord

Antwoord van minister Korthals (Justitie), mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (Ontvangen 6 oktober 1998)

1 Ja.

2

De stelling gaat uit van een racistische oorsprong van de drugsbestrijding en willekeur waarmee drugsbestrijding plaatsvindt. Wij herkennen dit, althans voor wat betreft de situatie in Nederland, niet.

3 en 6

Het drugsbeleid, zoals neergelegd in de Drugsnota van het vorige kabinet en in de richtlijn van het Openbaar Ministerie, is in geen enkel opzicht ingegeven door overwegingen van racistische aard. Dit zou zich ook niet verhouden met artikel 1 van de Grondwet. Wij hebben geen aanwijzingen dat er racistische motieven een rol spelen bij de uitvoering van dit beleid. Gelet hierop bestaat er voor ons geen aanleiding hier nader onderzoek naar te doen. dan wel maatregelen te nemen, bijvoorbeeld in de vorm van richtlijnen.

4

Met de in de vraag genoemde zaak van een zestienjarige jongen, afkomstig uit Aruba, wordt kennelijk gedoeld op de zaak tegen een verdachte die in het boek van mr. van der Groen, Edo wordt genoemd. De gegevens hierover in het boek zijn geanonimiseerd en dusdanig summier dat deze niet kunnen worden teruggebracht tot een concrete zaak.

Op grond van de artikelen 56 en 195 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 9 van de Opiumwet kan een verdachte bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen hem of haar aan het lichaam worden onderzocht. De Hoge Raad heeft in het zogenaamde Rectum-arrest (HR 8 november 1988, NJ 1989, 667) overwogen dat dit onderzoek aan het lichaam ook omvat een onderzoek van de natuurlijke openingen en holten van het lichaam (visitatie). In opiumwetzaken is de

KVR7952 2989900020 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1998

Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, Aanhangsel

263

opsporingsambtenaar bevoegd dit onderzoek te verrichten. Een visitatie wordt in de praktijk echter meestal uitgevoerd door een arts. Het vindt wat betreft opiumwetzaken pas plaats indien er een ernstige verdenking bestaat dat er drugs verborgen zijn in de natuurlijke holten van het lichaam. Er bestaat geen systematisch overzicht van de gevallen waarin, en van de verdachten waarbij gevisiteerd is. Het rapport van de Commissie «onderzoek aan het lichaam», dat op 1 april 1997 is uitgebracht aan mijn ambtsvoorgangster, bevat evenmin landelijke gegevens hierover.

5

Onderzoek aan het lichaam, in het bijzonder het onderzoek in de natuurlijke openingen en holten, is een zeer ingrijpend dwangmiddel. Dit geldt voor iedere verdachte die daaraan wordt onderworpen, ongeacht huidkleur of afkomst. De Commissie «onderzoek aan het lichaam» heeft in verband met de ingrijpendheid van deze bevoegdheid voorgesteld in de huidige wetgeving een onderscheid aan te brengen tussen het onderzoek aan het lichaam en het onderzoek in het lichaam. Het inwendig onderzoek van de natuurlijke openingen en holten zou dan vallen onder onderzoek in het lichaam. In het voorstel van de Commissie kan dit onderzoek alleen worden bevolen door de officier van justitie of de rechtercommissaris en slechts verricht worden door of onder verantwoordelijkheid van een arts. Op korte termijn zal een wetsvoorstel in deze lijn aan de Ministerraad worden aangeboden.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, Aanhangsel                               264