Antwoorden op vragen D66 over het mogelijk verhandelen van gegevens van studenten door de IB-groep (2990000720)

publicatie datum 30 november 1999
Kamer Tweede Kamer
kamerleden A.D. (Bert) Bakker i
partijen Democraten 66 i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1999–2000

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

321

Vragen van het lid Bakker (D66) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen overhet mogelijk verhandelen van gegevens van studenten door de IB-groep. (Ingezonden 5 oktober 1999)

1

Herinnert u zich uw antwoorden op mijn vragen van 23 december 19971 inzake het mogelijk verhandelen van gegevens van studenten aan commerciële bedrijven door de IB-groep in Groningen?

2

Staat u nog steeds op het standpunt dat de IB-groep de adresgegevens van studenten niet mag verhandelen?

3

Geldt dit ook voor universiteiten en hogescholen alsmede voor de NS, die immers ook via de OV-studentenkaart de beschikking heeft over studentgegevens?

4

Hoe verklaart u dat een student, die zich heeft ingeschreven bij een universiteit, binnen korte tijd wordt aangeschreven door een bank met het aanbod een Studentenrekening te nemen, en korte tijd na uitschrijving een brief met de mededeling dat het recht op een Studentenrekening was komen te vervallen, in beide gevallen zonder dat de student zelf mededeling doet van inschrijving of uitschrijving aan de desbetreffende bank?2

5

Bent u bereid toe te zien op de naleving van het beginsel dat gegevens, die door studenten en/of hun ouders aan publieke of semi-publieke instanties worden verstrekt, ook inderdaad louter worden gebruikt voor het primaire doel waarvoor deze gegevens zijn bedoeld?

1  Aanhangsel Handelingen nr. 514, vergaderjaar 1997–1998.

2  Zoals vragensteller is gebleken uit informatie van studenten.

Antwoord

Antwoord van minister Hermans (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen). (Ontvangen 22 november 1999), zie ook Aanhangsel Handelingen nr. 158, vergaderjaar 1999–2000

1 Ja.

2

Ja, mijn standpunt hierover is ongewijzigd.

Mijn standpunt was en is dat volgens de Wet op de Persoonsregistraties gegevens uit een door de WPR

beschermde registratie door de registratiehouder slechts gebruikt mogen worden voor een doel dat verenigbaar is met het doel waarvoor die registratie is opgebouwd.

Uw vragen van 23 december 1997

hadden betrekking op een casus waarbij de Informatie Beheer Groep voornemens was om aan laatstejaars studenten die hadden laten blijken tegen toezending van reclamemateriaal geen bezwaar te hebben, een aanbod te doen voor een gratis blad en het gratis jaarboek Intermediair. Hierbij was geen sprake van het door de IB-Groep verhandelen van adresgegevens van studenten.

3

De Wet persoonsregistraties geeft het toetsingskader aan voor de vraag of universiteiten en hogescholen in een concreet geval al dan niet adresgegevens van studenten mogen verhandelen. De vraag of instellingen adresgegevens mogen verstrekken uit hun bestanden aan derden, wordt onder meer beheerst door het regime van artikel 14 van de Wet persoonsregistraties. De vraag of verstrekking van de gegevens verenigbaar is met het doel van de persoonsregistratie waarin zij zijn opgenomen, is de eerste die beantwoord moet worden. Het ligt niet voor de hand om gegevens die voor een publiek doel en op basis van een wettelijke verplichting zijn verzameld, ter beschikking te stellen aan derden met het oog op commerciële doeleinden. Zowel de IB-Groep als de universiteiten en hogescholen beschikken over databestanden die tot stand zijn gekomen door gegevens geleverd op grond van wettelijke regelingen. Als het gaat om gegevens die op grond van een wettelijke verplichting en niet op

KVR10615 2990000720 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 1999

Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, Aanhangsel

669

basis van vrijwilligheid van de betrokkenen zijn verstrekt, lijkt het mij redelijk om aan het gebruik van die gegevens hogere eisen te stellen. Te denken valt aan het vooraf informeren van degenen van wie gegevens in het bestand zijn opgenomen en daarbij tevens te vermelden op welke wijze men kan laten weten dat men niet wil dat die gegevens voor andere doeleinden worden gebruikt.

Omdat de bevoegde organen van de universiteiten en hogescholen houder van de gegevens zijn zoals bedoeld in de Wet Persoonsregistraties, moeten zij zelf de afweging maken hoe om te gaan met een eventueel verzoek tot het beschikbaar stellen van die adresgegevens. Voor zover het de Nederlandse Spoorwegen betreft, kan ik u meedelen dat dit bedrijf niet over studentengegevens beschikt die van de IB-Groep afkomstig zijn. Zoals u bekend is, regelt de IB-Groep de uitgifte van de OV-studentenkaart via de postkantoren.

4

Ik heb geen inzicht in de wijze waarop banken feitelijk opereren. Het is mij niet bekend hoe banken aan dit soort van gegevens komen. Uiteraard is het verstrekken van adresgegevens aan banken door de IB-Groep niet verenigbaar met het doel waarvoor de registratie van de IB-Groep is opgebouwd (zie het antwoord bij 2). Ik heb mij hierover verstaan met de IB-Groep. Deze heeft mij bevestigd dat zij geen gegevens hebben verstrekt aan banken.

5

Naar mijn oordeel wordt in het gevraagde toezicht afdoende voorzien in de Wet persoonsregistraties. Het toezicht op de naleving van deze wet is opgedragen aan de Registratiekamer.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, Aanhangsel                               670