Antwoorden op vragen PvdA over een anti-homo-manifest op een moslimwebsite (2040503110)


Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2004–2005

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

495

Vragen van de leden Timmer en Van Heemst (beiden PvdA) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over een anti-homo-manifest op een moslimwebsite.(Ingezonden 10 november 2004)

1

Kent u het bericht «Manifest tegen homo’s komt op moslimwebsite»?1

2

Wat is uw standpunt over het veronderstelde recht om «voor provocatie» uit te dragen dat heteroseksualiteit in de publieke ruimte de norm moet zijn?

3

Wat is uw standpunt over de woorden van de Amsterdamse columnist M.R. Jabri «We deinzen nergens voor terug» als het gaat om het publiceren van het manifest?

4

Wat is uw standpunt over de woorden van S. Abbas dat «homo’s na seks in het openbaar, als straf met hun hoofden naar beneden van hoge gebouwen geworpen mogen worden»? Maakt de toevoeging dat dit niet voor Nederland zou gelden in dit verband verschil uit?

5

Kunt u voorkomen dat het genoemde manifest wordt gepubliceerd of verspreid? Indien u publicatie of verspreiding kunt voorkomen, zult u daar dan ook toe overgaan? Zo ja, hoe zult u dit doen? Zo neen, waarom niet?

1 de Volkskrant, 8 november jl.

Antwoord

Antwoord van minister De Graaf (Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties), mede namens de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (Ontvangen 30 november 2004)

1 Ja.

2, 3 en 4

Vooropgesteld moet worden dat ik beledigende teksten over personen vanwege hun seksuele gerichtheid verwerpelijk vind. Hier staat tegenover dat de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst ruimte nodig hebben om ook onwelgevallige dingen te mogen zeggen en schrijven. De vrijheid van meningsuiting wordt in Nederland onder meer beschermd door artikel 7 van de Grondwet. Dit betekent dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om zijn mening te uiten, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Deze vrijheid van meningsuiting is derhalve niet onbegrensd. Zij wordt onder meer beperkt door verbodsbepalingen in het Wetboek van Strafrecht die strekken tot bescherming van derden. Het betreft hier in het bijzonder het verbod een groep mensen in het openbaar te beledigen vanwege hun seksuele gerichtheid of ras (artikel 137c Wetboek van Strafrecht) en het verbod in het openbaar aan te zetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden tegen personen wegens hun ras of seksuele gerichtheid. Bij de beantwoording van de vraag of een persoon of organisatie zich schuldig heeft gemaakt aan de verspreiding of openbaarmaking van opruiende, beledigende, discriminerende of haatzaaiende teksten en daarbij de grenzen van het recht op vrijheid van meningsuiting en van godsdienst heeft overschreden, zijn de aard van de uitlatingen, de onderlinge samenhang en de (religieuze, historische en maatschappelijke) context waarbinnen zij zijn gedaan van groot belang. Het is in de eerste plaats aan het Openbaar Ministerie en vervolgens aan de rechter om te bepalen of in een individueel geval sprake is van strafbare uitingen. Ik heb de minister van Justitie van bedoelde teksten en uitlatingen op de hoogte gesteld.

5

Artikel 7 van de Grondwet bevat een verbod van preventieve censuur. Dit betekent dat de overheid geen voorafgaande controle kan

KVR21738 2040503110 0405tkkvr1 ISSN 0921 -7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2004

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, Aanhangsel

1037

uitoefenen op de inhoud van de meningsuiting. Het is aan het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan en aan de rechter om achteraf te bepalen of sprake is van strafbare uitlatingen. Voorts kan er op worden gewezen dat ook internetproviders strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor op hun website gepubliceerde beledigende teksten.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, Aanhangsel                             1038