Antwoorden op vragen PvdD over keuzevrijheid in het onderwijs

publicatie datum 13 maart 2008
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap i
beantwoordende ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap i
kamerleden E. (Esther) Ouwehand i
partijen Partij voor de Dieren i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2007–2008

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1557

Vragen van het lid Ouwehand (PvdD) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over keuzevrijheid in het onderwijs. (Ingezonden 13 februari 2008)

1

Kunt u aangeven welke mogelijkheden er worden geboden aan leerlingen of studenten die uit ethische overwegingen of vanwege hun levensbeschouwing niet wensen deel te nemen aan bepaalde opdrachten of activiteiten in het onderwijs, zoals bijvoorbeeld het bereiden van (varkens)vlees door islamitische, Joodse, Boeddhistische, vegetarische of veganistische leerlingen?

2

Kunt u aangeven of deze mogelijkheden verschillen per school, onderwijstype of opleiding? Zo ja, kunt u dit toelichten?

3

Hoe verhoudt dit zich volgens u tot

artikel 1 van de Grondwet?

4

Is het waar dat scholen en universiteiten zelf kunnen besluiten om een leerling of student te korten in het behaalde puntenaantal bij het examen als zij kiezen voor een alternatieve opdracht, zelfs als de examenopdracht geen elementair onderdeel vormt van de opleiding? Zo ja, acht u dit wenselijk?

5

Acht u het huidige beleid ten aanzien van de positie van gewetensbezwaarden in het onderwijs voldoende? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo neen, bent u bereid hiervoor (landelijke) kaders te stellen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

Antwoord

Antwoord van minister Plasterk (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap). (Ontvangen 5 maart 2008)

1

De mogelijkheden die geboden worden aan leerlingen of studenten om niet deel te nemen aan bepaalde opdrachten of activiteiten zijn in de verschillende onderwijssoorten vergelijkbaar, zij het dat – gezien de verschillende voorschriften – de concrete uitwerkingen ervan afhangen van het onderwijstype en de opleiding.

In de beroepsopleidingen in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) wordt rekening gehouden met de opdrachten van de beroepsgroep waarvoor opgeleid wordt, maar kunnen keuzemogelijkheden worden opgenomen in de opdrachten. Scholen bepalen zelf of ze dit doen. Voor het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs is dit als volgt geregeld. Zowel de student als de onderwijsinstellingen dragen hierin

verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid voor de student behelst de keuze van de opleiding. In die keuze zal de student rekening moeten houden met de vraag of hij of zij voor uitoefening van het uiteindelijke beroep aan bepaalde opdrachten zal moeten deelnemen. Te denken valt aan bijvoorbeeld het beroep van dierenarts; hierbij is het van te voren duidelijk dat bepaalde situaties, waaronder het in aanraking komen met vlees, niet te vermijden zijn.

De instelling draagt ook een eigen verantwoordelijkheid. Zij moet in de onderwijs- en examenregeling en bij de studievoorlichting duidelijk maken wat de opleiding inhoudt, zodat studenten zich hiervan ook een goed beeld kunnen vormen. In gevallen waar desbetreffende activiteiten of opdrachten niet noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van de benodigde kwalificaties voor het behalen van een diploma of graad is sprake van een andere situatie. De afweging daarbij zal zijn of deze onderdelen cruciaal zijn voor het behalen van het diploma of de graad. Het is de verantwoordelijkheid van zowel student als instelling om tot een redelijke oplossing te komen. De instelling zal daarbij zo mogelijk een alternatief moeten bieden. Uiteindelijk is er, wanneer partijen er niet uitkomen, altijd een rechtsbescherming voor de student. Ten overvloede merk ik daarbij op dat voor het hoger onderwijs in het

KVR31127 2070811570 0708tkkvr1557 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2008

Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel

3339

wetsvoorstel, dat naar verwachting na de zomer aan uw Kamer wordt voorgelegd, een verbeterde rechtsbeschermingsprocedure voor studenten zal worden voorgesteld.

2

Zie mijn antwoord op vraag 1.

3

Bij de onder vraag 1 beschreven gang van zaken is geen sprake van discriminatie. Aan de leerling of student wordt de mogelijkheid geboden om de opleiding te volgen. Daar waar een redelijk alternatief bestaat c.q. kan worden gecreëerd dient de instelling dit (op verzoek) aan te bieden. Als daarvan echter geen sprake kan zijn, en de student niet de oorspronkelijke opdrachten, zoals opgenomen in de onderwijsen examenregeling kan volgen is deze student onvoldoende gekwalificeerd om een diploma of graad te verkrijgen. Gelijke behandeling impliceert dat voor het verkrijgen van diploma of graad niet verschillende kwalificatie-eisen worden gehanteerd voor verschillende studenten. Het enige dat telt is of een leerling of student uiteindelijk zijn of haar diploma kan behalen, en daarmee op de arbeidsmarkt een goede plek kan vinden. Het is in zowel het belang van de student, van de instelling, als van de samenleving als geheel dat zoveel mogelijk studenten de studie kunnen doen die zij ambiëren.

4

Ja, scholen en universiteiten bepalen dit zelf. Het is immers mogelijk dat het alternatief minder diepgaand of omvangrijk is, zodat daarvoor minder studiepunten kunnen worden behaald. Bij de bepaling van de omvang van een opdracht – ongeacht of het daarbij gaat om een alternatieve opdracht of een regulier onderdeel van de opleiding – is niet relevant of het een «elementair onderdeel van de opleiding vormt». Hierbij is echter wel sprake van een systeem van «checks and balances»: er is voorzien in een goede rechtsgang voor studenten die menen dat instellingen hiermee onzorgvuldig omgaan (zie onder vraag 1).

5

Ja, ik acht het beleid in het onderwijs op dit punt voldoende, zie voor mijn onderbouwing mijn antwoord op vraag 1 en 3.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel                             3340