Brief minister n.a.v. bezwaren van de Eerste Kamer t.a.v. dit wetsvoorstel - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim

Deze brief is onder nr. 40a toegevoegd aan wetsvoorstel 25443 - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim; Brief minister n.a.v. bezwaren van de Eerste Kamer t.a.v. dit wetsvoorstel 
Document­datum 15-12-1998
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST32933
Kenmerk 25443, nr. 40a
Van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1998–1999 Nr. 40a

25 443

Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 december 1998

Hierbij deel ik u, mede namens de Minister-President, de Minister van Justitie, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dr. F. van der Ploeg en de Minister van Verkeer en Waterstaat, het volgende mede.

In het voorlopig verslag van de vaste commissie van de Eerste Kamer voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat over bovenvermeld wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13 Grondwet, waarin het communicatiegeheim is geregeld, zijn overwegende bezwaren tegen dat wetsvoorstel geuit. De leden van verschillende fracties zijn onder meer van mening dat het wenselijk ware eerst te bezien hoe de grondrechtelijke bescherming van het communicatiegeheim in de nu bij de Staten-Generaal voorliggende, of binnenkort voor te leggen, voorstellen tot herziening van formele uitvoerende wetgeving vorm zal worden gegeven. Het betreft dan met name het wetsvoorstel op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (nr. 25 877), het inmiddels tot wet verheven voorstel van wet houdende regels inzake de telecommunicatie (Stb. 1998, 610), het wetsvoorstel bijzondere opsporingsbevoegdheden (nr. 25 403) en het nog in te dienen voorstel van wet computercriminaliteit II. Punt van kritiek is voorts het ontbreken van de gelegenheid tot publiek debat over het wetsvoorstel en de amendementen van de Tweede Kamer en het ontbreken van een staatscommissie die (mede) dit wetsvoorstel had kunnen voorbereiden.

Met het oog op deze bezwaren en ter uitvoering van de in de Tweede Kamer bij de behandeling van dit wetsvoorstel aangenomen motie van Zuijlen (kamerstukken II, 1997–1998, 25 443, nr. 15) ben ik voornemens de behandeling van het onderhavige grondwetsherzieningsvoorstel aan te houden. In de tussentijd zal een commissie worden belast met de opdracht een advies uit te brengen inzake de gevolgen van nieuwe informatie- en communicatietechnologie voor de grondrechten.

Aan de instelling van deze commissie ligt mede de in het huidige regeerakkoord verwoorde gedachte ten grondslag dat maatschappelijke discussie en politieke besluitvorming nodig zijn over de toepassingen van internet, de toegankelijkheid voor alle burgers van de elektronische snelweg en over daarmee samenhangende grondrechten, specifiek doelend op de vrijheid van meningsuiting, het recht op privacy en het communicatiegeheim. Voorts strekt de adviesaanvraag mede tot uitvoering van het in de nota «Wetgeving voor de elektronische snelweg» (kamerstukken II, 1997–1998, 25 880, nrs. 1–2) aangekondigde nader onderbouwend onderzoek met betrekking tot aanpassing van artikel 7 Grondwet (vrijheid van meningsuiting) aan de elektronische snelweg.

Het door de commissie uit te voeren onderzoek zal zich hoofdzakelijk op de artikelen 7 en 13 Grondwet richten, maar zal ook betrekking hebben op artikel 10 Grondwet (recht op privacy). Voorts kan de commissie gevraagd worden zonodig nieuwe grondrechten te ontwikkelen die gelet op de huidige stand van de informatie- en communicatietechnologie worden gemist. In het licht van het regeerakkoord valt hierbij te denken aan een grondrecht met betrekking tot de toegankelijkheid van (elektronische) (overheids- )informatie.

De instelling van bedoelde commissie zal een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van voorstellen die op een breed draagvlak kunnen rekenen. Zij zal een tijdelijke status hebben en zal haar wettelijke basis vinden in artikel 6 van de Kaderwet adviescolleges. Gezien de specifieke deskundigheid die van de commissie gevraagd zal worden, is er niet voor gekozen de onderhavige materie onder te brengen bij een vast adviescollege of bij een subcommissie afkomstig uit een combinatie van vaste adviescolleges. De precieze taakomschrijving van de commissie zal worden neergelegd in het instellingsbesluit dat aan de beide kamers der Staten-Generaal zal worden toegezonden. Bij de personele samenstelling van de commissie wordt met name gedacht aan wetenschappers en deskundigen «uit het veld».

De instelling van de commissie heeft uiteraard consequenties voor de behandeling van het in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13 Grondwet. Mede gezien de opmerkingen van de Eerste Kamer zal in afwachting van het advies van de in te stellen commissie de behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel worden aangehouden. Deze aanhouding heeft geen consequenties voor de behandeling van de hiervoor genoemde uitvoeringswetgeving, zoals het wetsvoorstel op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Aangezien het kabinet er bijzonder aan hecht dat tijdens zijn zittingsperiode de eerste lezing van de uit het advies van de commissie voortvloeiende voorstellen tot grondwetsherziening zowel in de Tweede als Eerste Kamer afgerond wordt, is het wenselijk dat de commissie zo spoedig mogelijk haar werkzaamheden aanvangt. De commissie zal verzocht worden vóór 1 mei 2000 advies uit te brengen. Er resteren dan nog ruim 22 maanden voor het gehele wetgevingstraject in eerste lezing (tot ongeveer half maart 2002). Gezien het feit dat de voorstellen door een commissie zijn voorbereid, gaat het kabinet er van uit dat een afhandeling van de eerste lezing binnen deze termijn haalbaar is.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A. Peper

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.