Brief minister houdende intrekking van het wetsvoorstel - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim - Hoofdinhoud
Deze brief houdende intrekking van een of meer wetsvoorstellen i is onder nr. 40d toegevoegd aan wetsvoorstel 25443 - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim; Brief minister houdende intrekking van het wetsvoorstel |
---|---|
Documentdatum | 28-05-1999 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST35466 |
Kenmerk | 25443, nr. 40d |
Van | Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 1998–1999 Nr. 40d
25 443
Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet van de bepalingen inzake de onschendbaarheid van het brief-, telefoon- en telegraafgeheim
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES HOUDENDE INTREKKING VAN HET WETSVOORSTEL
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 mei 1999
Tijdens het mondelinge overleg met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat van de Eerste Kamer der Staten-Generaal op 30 maart 1999 (kamerstukken I, 1998/99, 25 443, nr. 40c) is unaniem de wens te kennen gegeven dat het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 13 Grondwet, waarin het communicatiegeheim is geregeld, onmiddellijk wordt ingetrokken. Reeds in het voorlopig verslag van deze commissie van 20 oktober 1998 (kamerstukken I, 1998/99, 24 443, nr. 40), was van ernstige bezwaren tegen dit wetsvoorstel blijk gegeven. Met het oog op deze bezwaren heb ik mij aanvankelijk voorgenomen de beantwoording van het verslag vooralsnog aan te houden en in de tussentijd een commissie te belasten met de opdracht een advies uit te brengen inzake de gevolgen van nieuwe informatie- en communicatietechnologie voor de grondrechten. Bij brief van 15 december 1998 heb ik u geïnformeerd over dit voornemen. Vervolgens heb ik u bij brieven van 1 en 24 maart jl. het koninklijk besluit van 23 februari 1999 tot instelling van bedoelde commissie respectievelijk mijn besluit van 18 maart 1999 tot benoeming van de leden van de commissie toegezonden. De commissie «Grondrechten in het digitale tijdperk» is op 25 maart jl. officieel door mij geïnstalleerd.
Het is evident dat naar aanleiding van het advies van de commissie «Grondrechten in het digitale tijdperk» de indiening van een nieuw, meer omvattend, voorstel in de rede ligt. Deze overweging en het feit dat de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat van de Eerste Kamer der Staten-Generaal reparatie van het wetsvoorstel hoe dan ook uitgesloten acht, hebben mij er toe bewogen, het voorstel tot wijziging van artikel 13 Grondwet te heroverwegen.
Daartoe gemachtigd door de Koningin trek ik, mede namens de MinisterPresident, Minister van Algemene Zaken, en de Minister van Justitie, het voorstel van wet hierbij in.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A. Peper
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.