Nota n.a.v. het verslag - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht

Deze nota naar aanleiding van het verslag i is onder nr. 5 toegevoegd aan wetsvoorstel 30471 - Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht; Nota n.a.v. het verslag  
Document­datum 14-06-2006
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST98460
Kenmerk 30471, nr. 5
Van Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties (BVK)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2005–2006

30 471

Verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling over het uitsluiten van wilsonbekwamen van het kiesrecht

Nr. 5

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 juni 2006

  • 1. 
    Inleiding

1.1.  Doelstelling wetsvoorstel

De positieve houding van de fracties ten aanzien van het ongedaan maken van de categorische uitsluiting van curandi van het kiesrecht verheugt mij. Ik dank de fracties voor hun inbreng. De fracties van PvdA en D66 stemmen expliciet in met het voorstel. De leden van de fractie van de PvdA geven aan dat ze met de regering van opvatting zijn dat het kiesrecht een fundamenteel recht is dat iedere Nederlander moet toekomen. De leden van de fractie van de VVD geven aan in beginsel positief te staan tegenover het voorliggende voorstel. Enkele fracties stellen vragen over de precieze vormgeving.

1.2.  Doelgroep

De leden van de PvdA-fractie stellen enkele vragen over het uitsluiten van (het uitoefenen van) kiesrecht van andere groepen in de samenleving dan curandi. Zij doelen op de positie van veel gedetineerden, TBS-ers en degenen die zijn opgenomen in het kader van de BOPZ en daardoor niet in persoon aan de stemming kunnen deelnemen. Op grond van de Kieswet moeten stemlokalen openbaar toegankelijk zijn opdat kiezers op een eerlijk verloop van de verkiezingen kunnen toezien. Het is daardoor niet mogelijk in gesloten instellingen stemlokalen te openen, zodat gedetineerden en patiënten die het niet is toegestaan de instelling te verlaten niet persoonlijk kunnen stemmen. De leden van genoemde fractie willen graag vernemen of de regering met hen van mening is dat ook deze groepen hun kiesrecht moeten kunnen uitoefenen. Tevens hebben deze leden enkele vragen met betrekking tot het kiesrecht van Nederlanders die in het buitenland verblijven. Hoe moeten deze Nederlanders bewijzen dat zij Nederlander zijn? Is daarvoor een Nederlands paspoort vereist? Zo ja, op welke gronden wordt dat paspoort verstrekt? Hoe wordt voor de verstrekking van dat paspoort het Nederlanderschap vastgesteld? Zo nee, zijn er andere mogelijkheden voor een Nederlander die in het buitenland verblijft om zijn Nederlanderschap aan te tonen? Is het mogelijk voor een in het buitenland verblijvende Nederlander om zich zonder paspoort als

kiesgerechtigde te laten registreren bij de gemeente Den Haag? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Deze vragen van de PvdA-fractie hebben niet direct betrekking op onderhavig grondwetswijzigingsvoorstel. De door hen genoemde groepen zijn immers niet uitgesloten van het kiesrecht. Wel geldt er een wettelijke beperking met betrekking tot de uitoefening van het kiesrecht die het gevolg is van het feit dat hun bewegingsvrijheid beperkt is. Zoals ik, samen met mijn collega van Justitie recent heb geantwoord op vragen van de kamerleden Irrgang en De Wit, geldt voor personen aan wie op de dag van de stemming rechtmatig hun vrijheid is ontnomen, dat zij slechts bij volmacht kunnen stemmen. Dit is vastgelegd in artikel B 6 van de Kieswet. (Aanhangsel Handelingen II 2005/2006, nr. 1013 en Aanhangsel Handelingen II 2005/2006, nr. 1256). In mijn antwoord op deze vragen heb ik gesteld dat ik niet voornemens ben de Kieswet aan te passen omdat ik van mening ben dat het stemmen via volmachtverlening geen beperking van het kiesrecht vormt. Ook andere kiesgerechtigden kunnen overigens op deze wijze van stemmen zijn aangewezen, bijvoorbeeld omdat ze ziek zijn.

Nederlanders van wie de werkelijke woonplaats zich buiten Nederland bevindt, kunnen bij Tweede Kamerverkiezingen en bij de verkiezingen voor het Europese Parlement hun stem uitbrengen. Zij dienen zich hiervoor te registeren bij burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. De registratie dient vergezeld te gaan van een bewijsstuk van het Nederlanderschap. Dit kan een kopie van de relevante bladzijden van een geldig Nederlands paspoort zijn. Daarnaast kan dit een zogenaamd bewijs van Nederlanderschap kan zijn. Volgens het Besluit ter verkrijging en verlies van het Nederlanderschap (Staatsblad 231, 2002), artikel 61, worden als dergelijke bewijzen aangemerkt:

  • a. 
    de onherroepelijke rechterlijke beschikking waarbij het Nederlanderschap is vastgesteld;
  • b. 
    een uittreksel uit de basisadministratie, waaruit blijkt dat de betrokkene als Nederlander is aangemerkt;
  • c. 
    een verklaring afgegeven door het hoofd van de diplomatieke of consulaire post, waaruit blijkt dat de betrokkene Nederlander is.

Sinds de Wet op het Nederlanderschap in 2000 is gewijzigd, worden gerechtelijke beschikkingen als bedoeld onder a alleen afgegeven in het kader van een aanhangige zaak bij een rechtelijke instantie. Belanghebbenden kunnen een dergelijk verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap indienen bij de rechtbank in Den Haag. Behalve op de hiervoor genoemde manieren is het in theorie mogelijk bij de aanvraag tot registratie als kiezer andere bewijzen te overleggen die aannemelijk maken dat de betreffende persoon het Nederlanderschap bezit. De gemeente Den Haag heeft aangegeven dat het in die gevallen voor haar lastig te beoordelen is of zij een kiezer wel of niet moeten toelaten. Het is gebleken dat dit bij de afgelopen verkiezingen tot problemen heeft geleid voor een aantal potentiële kiezers. Ik ben voornemens nog dit jaar de vereisten op dit punt te verduidelijken dan wel aan te passen. Dit zal in samenspraak met zowel de gemeente Den Haag als het ministerie van Buitenlandse Zaken gebeuren. Het belang van iedere Nederlander om aan de verkiezing te kunnen deelnemen zal uiteraard een belangrijke rol spelen.

  • 2. 
    Aanleiding

2.1. Uitspraak Raad van State

De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat het onderhavige wetsvoor-

stel tegemoet komt aan de wens tot emancipatie van mensen met een geestelijke stoornis. Zij wijzen er op dat er inmiddels meerdere concrete gevallen bekend zijn van mensen die onder curatele zijn gesteld maar toch graag gebruik zouden willen maken van het kiesrecht. Zij wijzen er voorts op dat momenteel een onevenwichtige situatie bestaat waarbij alleen wilsonbekwamen die onder curatele zijn gesteld het kiesrecht verliezen terwijl personen voor wie een bewindvoerder of een mentor is aangesteld, het kiesrecht behouden. Ik haal deze opvattingen met instemming aan. Deze grondwetswijziging is bedoeld om aan deze onevenwichtigheid een einde te maken en curandi niet langer uit te sluiten van het kiesrecht. Hiermee levert de regering tevens een bijdrage aan de verdere emancipatie van personen met beperkte verstandelijke vermogens.

2.2. Veranderende opvattingen

2.2.1. Kiesrecht

De CDA-fractie vraagt mij of de regering van mening is dat bij de uitoefening van een dergelijk fundamenteel recht als het kiesrecht een zeker verantwoordelijkheidsbesef verwacht mag worden. Voorts vraagt deze fractie of de regering kan meedelen of en in hoeverre zij meent dat het functioneren van de staatsinstellingen, een belangrijke functie van het kiesrecht, zal verbeteren indien de huidige uitsluitingsgrond wordt opgeheven.

De regering is, zoals vermeld in de memorie van toelichting, van opvatting dat het kiesrecht een recht aan een ieder (afgezien van leeftijd en nationaliteitsvereisten) dient toe te komen. Het is niet aan de staat te beoordelen of iemand dit recht uitoefent op een zodanige wijze dat daaruit voldoende verantwoordelijkheidsbesef blijkt. Of en in welke mate het functioneren van de staatsinstellingen wordt beïnvloed door de mate waarin het kiesrecht door de burgers verantwoordelijk wordt uitgeoefend, is evenmin te vast te stellen. Het valt op dat bij verruimingen van het kiesrecht in het verleden – of dat nu ging om bijvoorbeeld afschaffing van het censuskiesrecht of toekenning van het kiesrecht aan vrouwen – altijd de vraag is gesteld of de desbetreffende nieuwe groep kiezers wel in staat zou zijn tot verantwoorde uitoefening van het kiesrecht. Daarnaast waren er ook altijd personen die vreesden dat het functioneren van de staatsinstellingen zou worden aangetast als de desbetreffende groep het kiesrecht zou krijgen. In de praktijk is nooit gebleken dat dergelijke zorgen terecht waren. Wat het actieve kiesrecht betreft, is er geen aanleiding te verwachten dat de curandi, hun stem op een significant andere wijze zullen uitbrengen dan de rest van de Nederlandse bevolking. Bovendien gaat het bij deze uitbreiding om een relatief kleine groep mensen, die, zoals in de memorie van toelichting is gesteld, niet allemaal gebruik zullen kunnen en of willen maken van dit recht. Op dit specifieke punt kom ik later nog terug. Wat het passieve kiesrecht betreft, merk ik op dat kandidaatstelling een verantwoordelijkheid is van politieke partijen. Zij zullen zorgvuldig bezien welke kandidaten goede volksvertegenwoordigers kunnen zijn. Het is aan de kiezer om een keuze te maken voor een bepaalde kandidaat.

Tot slot wil ik er aan herinneren dat ook voor de andere fundamentele rechten die in de Grondwet zijn opgenomen, geen beperkingen gelden ten aanzien van de personen die zich op deze rechten kunnen beroepen.

  • 3. 
    Advies Kiesraad

De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting bij de keuze voor de variant waarbij het kiesrecht aan alle curandi wordt toegekend. Zij zien graag een nadere argumentatie voor de afwijzing van de optie waarbij de rechter op verzoek kan besluiten tot opheffing van de uitsluiting van het kiesrecht. Zij verwijzen daarbij naar de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit slechts blijkt dat categorale uitsluiting in strijd is met het internationaal recht. Bovendien willen de leden van de CDA-fractie graag weten waarom de variant waarbij de rechter tijdens de procedure van ondercuratelestelling tevens kan besluiten tot uitsluiting van kiesrecht, buiten beschouwing is gelaten.

In antwoord op bovenstaande vragen van de CDA-fractie wil ik onderstrepen dat het huidige grondwetswijzigingsvoorstel inderdaad eenduidig kiest voor het opheffen van de kiesrechtuitsluiting voor alle curandi. De regering heeft afgezien van een regeling waarbij sprake is van een individuele beoordeling door de rechter, hetzij in negatieve zin (een ieder krijgt het kiesrecht doch in sommige gevallen kan de rechter tot uitsluiting beslissen) hetzij in positieve zin (ondercuratelestelling blijft een uitslui-tingsgrond maar de rechter kan in concrete gevallen besluiten het kiesrecht alsnog toe te wijzen). Een dergelijke individuele beoordeling heft inderdaad ook de strijdigheid van de huidige regeling met het internationale recht evenzeer op. Na grondige afweging van de verschillende alternatieven acht de regering een regeling die gebaseerd is op een individuele beoordeling door de rechter echter niet wenselijk. Hiervoor zijn verschillende gronden aan te voeren.

Ten eerste is het de vraag of de rechter de aangewezen deskundige is om een dergelijk oordeel over de beoordelingscapaciteit van betrokkene te vellen. De ondercuratele stelling dient vooral ter bescherming van financiële belangen. Dit is voor de uitoefening van het kiesrecht niet relevant. De afweging of een persoon onder curatele gesteld moet worden is naar het oordeel van de regering fundamenteel verschillend van de afweging of een persoon in staat geacht kan worden zelfstandig het kiesrecht uit te oefenen. Het is bovendien zeer moeilijk tot onmogelijk om criteria te ontwikkelen aan de hand waarvan een rechter een oordeel zou kunnen vellen over de vraag of betrokkene tot verantwoorde uitoefening van het kiesrecht in staat is.

Ten tweede meen ik, zoals ook gesteld in de memorie van toelichting in paragraaf 5.3, dat feitelijke selectie toetsing door de rechter overbodig maakt. Curandi die wegens hun verstandelijke beperking geen belangstelling hebben voor het kiesrecht zullen niet gaan stemmen. Zij die hiervoor wel belangstelling hebben en dus wel behoefte hebben om te gaan stemmen, geven alleen daarmee al aan dat zij zelfstandig in staat zijn hun wil op dit punt te bepalen. Artikel J 28 van de Kieswet dat bepaalt dat in het stembureau slecht bijstand mag worden verleend aan de kiezer wegens een lichamelijke handicap biedt voldoende mogelijkheden om te voorkomen dat personen die niet in staat zijn hun wil zelfstandig te bepalen, wel hun stem uitbrengen.

Ten derde betekent een individuele toetsing door de rechter een additionele belasting van de rechtelijke macht. Om daartoe over te gaan zijn overtuigende redenen nodig. Deze ontbreken gezien het voorgaande echter. Indien tot een regeling zou worden besloten waarbij alle nu onder curatele staande personen (circa 20 000) moeten worden beoordeeld op hun vermogen het kiesrecht uit te oefenen, zou beslist sprake zijn van een onevenredige additionele belasting van de rechtelijke macht. Mijn collega

van Justitie heeft mij uitdrukkelijk verzocht dit punt onder uw aandacht te brengen.

De CDA-fractie wil van de regering vernemen hoe in het buitenland het kiesrecht is geregeld voor wilsonbekwamen en wat de ervaringen daar zijn. In diverse Europese landen geldt een regeling waarbij personen die civielrechtelijk handelingsonbekwaam zijn, worden uitgesloten van het kiesrecht: dit is het geval in bijvoorbeeld Denemarken, Polen en Italië. Een aantal andere landen kent generieke uitsluitingen voor geestelijk gehandicapten. Dergelijke regelingen vinden we in Estland, Hongarije, Roemenië en Turkije. Nadere regelgeving op grond waarvan wordt vastgesteld of iemand geestelijk gehandicapt is, is daarbij niet altijd aanwezig. De Duitse, Zweedse en Spaanse wetgeving kennen geen vergelijkbare uitsluitings-grond. Personen met een verstandelijke beperking kunnen dus gewoon stemmen. Niet bekend is de mate waarin zij dat ook daadwerkelijk doen. In het Verenigd Koninkrijk geldt op grond van zogenaamde common law bepalingen dat het hoofd stembureau op verkiezingsdag de bevoegdheid heeft personen van de verkiezing uit te sluiten als zij vanwege «learning disablities» niet in staat zijn hun keuze te bepalen. Deze regeling vertoont gelijkenis met artikel J 28 van de Kieswet. Dit artikel staat bijstand aan lichamelijk gehandicapte kiezers toe. Zowel op basis van de wetsgeschiedenis als jurisprudentie uit het begin van de vorige eeuw blijkt dat hiermee bedoeld is bijstand op basis van geestelijke beperkingen of analfabetisme uit te sluiten1.

  • 4. 
    Nadere onderbouwing standpunt regering

4.1. Fundamentele waarde kiesrecht

1 Kamerstukken II 1987/1988, 20 264, nr. 3 (memorie van toelichting bij de Kieswet van 1989) en KB 22 1913, G, 1913, nr. 3209 en KB 1 december 1917, AB 1917, p. 485.

De leden van de CDA-fractie vragen of het nog wel mogelijk zal zijn om op individuele basis curandi uit te sluiten als deze grondwetswijziging wordt aangenomen. Ook vragen zij of de rechter dit zou moeten beslissen en wie het verzoek zou moeten doen. In dit verband vragen zij een en ander te vergelijken met onderbewindstelling en het mentorschap. Zij vragen tevens hoe het aantal personen dat onder curatele staat zich verhoudt tot het aantal waarvoor een bewindvoerderschap of een mentorregeling geldt. De SGP-fractie vraagt of het voorliggende wetvoorstel betekent dat het kiesrecht aan alle curandi wordt toegekend.

De keuze van de regering om over te gaan tot algehele opheffing van de uitsluiting betekent inderdaad dat het kiesrecht aan alle curandi toekomt. Dit betekent tevens dat het niet noodzakelijk is tot een keuze te komen over wie in een concreet geval om uitsluiting dan wel toekenning van het kiesrecht zou moeten vragen. Het betekent eveneens dat de vraag of betrokkene in staat moet worden geacht het kiesrecht uit te oefenen niet aan de orde komt bij de ondercuratelestelling door de rechter. Individuele uitsluiting wegens wilsonbekwaamheid zal immers niet meer mogelijk zijn na aanvaarding van deze grondwetswijzing en aanpassing van de Kieswet. Met de opheffing van de uitsluiting wordt de positie van curandi op het punt van het kiesrecht volledig gelijk aan de positie van andere personen met een verstandelijke beperking voor wie bijvoorbeeld een bewindvoerderschap of een mentorregeling geldt. Precieze cijfers over de hoeveelheden personen waarvoor een bewindvoerderschap of een mentorregeling geldt, zijn helaas niet bekend omdat deze niet centraal worden geregistreerd, in tegenstelling tot de ondercuratelestelling.

Op de vraag leden van de SGP-fractie of te zijner tijd nog nadere regelgeving zal worden voorgesteld over de uitoefening van het kiesrecht door wilsonbekwamen antwoord ik dat dit niet het geval is, anders dan het schrappen van artikel B 5, eerste lid onder b, van de Kieswet waarin, in

identieke bewoordingen als in de Grondwet de uitsluiting is geregeld. Na het schrappen van de uitsluitingsgrond voor curandi biedt de Grondwet geen basis om in de wet het kiesrecht voor bepaalde curandi alsnog uit te sluiten. Er is in het onderhavige voorstel nadrukkelijk voor gekozen curandi die voldoen aan de vereisten voor het kiesrecht, zonder uitzondering of beperking het kiesrecht toe te kennen.

4.2. De paradox van het kiesrecht

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen mij om met cijfers te onderbouwen hoe groot de paradox van het kiesrecht is, te weten dat een kleinere groep personen met een minder zware stoornis, wegens hun onder-curatelestelling, uitgesloten wordt van het kiesrecht, terwijl een vele malen grotere groep zwaarder gestoorde personen wél het kiesrecht toekomt. De leden van de fractie van ChristenUnie antwoord ik dat alle personen voor wie een ander beschermingsregime dan ondercuratele-stelling geldt, zoals bewind of mentorschap, kiesgerechtigd zijn. Hoewel de mate van handicap een rol kan spelen bij de keuze tussen deze verschillende regelingen zijn onder curatele gestelden in het algemeen niet zwaarder gehandicapt dan personen voor wie een bewind of een mentorregeling geldt, niet zelden is zelfs het tegendeel het geval. De reden om voor curatele te kiezen is immers meestal een financiële. Dit heeft tot gevolg dat hiervoor juist vaker wordt gekozen bij gehandicapten die over een relatief grote mate van zelfstandigheid beschikken en op allerlei terreinen zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deelnemen.

Wellicht ten overvloede wijs ik u er op dat ook aan personen voor wie een bewindvoerderschap of een mentorregeling geldt, in het stemlokaal geen bijstand mag worden verleend tenzij dat wegens hun lichamelijke gesteldheid nodig is. Evenmin is het zo dat bewindvoerder, mentoren of andere verzorgers automatisch gemachtigd zijn voor deze personen bij volmacht te stemmen. Een civielrechtelijke volmacht om rechtshandelingen namens de betrokkene te verrichten, sterkt zich niet uit tot het kiesrecht. Om te stemmen bij volmacht dient een volmacht ondershands te worden verleend door overdracht van de oproepingskaart of op schriftelijke aanvraag. Dit is geregeld in hoofdstuk L van de Kieswet.

De leden van de VVD-fractie stellen enkele vragen over mogelijk misbruik. Zij vragen in hoeverre curandi te beïnvloeden zijn bij hun stemkeuze en wijzen erop dat het risico van misbruik zeker niet is uit te sluiten. Hoe kan worden gewaarborgd dat de curandi zelfstandig een keuze maken als het gaat om het uitbrengen van hun stem? Hoe kan worden gewaarborgd dat er geen sprake is van het ronselen van stemmen? Ook de leden van de D66-fractie hebben vergelijkbare vragen gesteld.

De individuele uitoefening van het kiesrecht door personen met een verstandelijke beperking, raakt de personen die hen als curator, bewindvoerder, mentor of verzorgende ter zijde staan. Op hun schouders zal in veel gevallen de verantwoordelijkheid rusten, om samen met de betrokkene de afweging te maken om al dan niet het kiesrecht uit te oefenen. Ik ben echter van mening dat deze verantwoordelijkheid daar kan worden neergelegd. De verzorgers en begeleiders dragen deze last immers ook op verschillende andere terreinen en voor zover degene die zij begeleiden nu niet onder curatele staan ook al op het terrein van het kiesrecht. Ik heb geen aanwijzingen dat daarvan structureel misbruik wordt gemaakt. Evenmin zijn er aanwijzingen dat momenteel sprake is van ronselpraktijken gericht op personen met een verstandelijke beperking. Hoewel ik niet uitsluit dat dergelijke praktijken incidenteel voorkomen, acht ik het treffen van additionele regels, buiten de huidige voorlichting over en strafbaarstelling van ronselpraktijken, niet noodzakelijk.

De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe curandi bereikt kunnen worden met informatie. Zoals reeds aangekondigd in de memorie van toelichting ben ik voornemens samen met mijn collega van VWS verzorgingsinstellingen en verpleegtehuizen te benaderen in verband met de uitoefening van het kiesrecht door aldaar verblijvende personen. In antwoord op de vraag van de leden van de CDA-fractie of de regering het noodzakelijk acht om maatregelen te nemen om misbruik te voorkomen kan ik antwoorden dat het voornemen bestaat een dergelijke circulaire al voor de komende Tweede-Kamerverkiezingen te verspreiden omdat de problematiek nu reeds actueel is en niet alleen van belang is met het oog op de opheffing van de kiesrechtuitsluiting voor curandi. Naast de verspreiding van deze informatie via instellingen, zal via belangenverenigingen van geestelijk gehandicapten en hun verzorgers voorlichting worden gegeven. Op deze wijze kunnen ook eventuele thuiswonende personen met een verstandelijke beperking en hun ouders of verzorgers worden bereiken. Ik wijs daarbij op initiatieven op dit punt die al door dergelijke organisaties zijn ontplooit bij de afgelopen verkiezingen en bij het referendum over de Europese Grondwet. Er is toen een brochure verschenen waarin het kiesrecht in eenvoudige bewoordingen is toegelicht.

Op de vraag van de CDA-fractie of er een beeld bestaat van de mate waarin bijvoorbeeld oproepkaarten van inwoners door verzorgingsinstellingen worden ingenomen, luidt het antwoord ontkennend. Of de vragen die mij hierover rondom verkiezingen bereiken het topje van de ijsberg betreffen of dat sprake is van een sporadisch voorkomende praktijk kan ik u niet met zekerheid zeggen. In de eerder genoemde circulaire zal dit punt zeker aandacht krijgen.

De leden van de fracties van de VVD en ChristenUnie vragen mij waarop de stelling is gebaseerd dat curandi die niet in staat zijn het kiesrecht uit te oefenen, dat naar alle waarschijnlijkheid ook niet zullen doen. De leden van de ChristenUnie voegen daar de vraag aan toe of de regering kan aangeven in welke mate de individuele uitoefening van het kiesrecht voor curandi zal verbeteren indien de uitsluitingsgrond wordt opgeheven. De D66 fractie vraagt of de regering voornemens is tot terughoudendheid bij het geven van stemadviezen aan curandi.

Zoals ik hierboven heb beargumenteerd, veronderstelt de uitoefening van het kiesrecht dat iemand in staat is zijn wil op dit punt te bepalen. Personen met een zodanige verstandelijke beperking dat zij hiertoe niet in staat zijn, zullen in het algemeen niet de gang naar de stembus maken. Het is de verantwoordelijkheid van de curator, bewindvoerder of mentor ook geen druk op de desbetreffende persoon uit te oefenen te gaan stemmen of een volmacht te verlenen. Terughoudendheid van de begeleiders is dus geboden en dat zal ik in de voorlichting ook uitdragen. Op de vraag van de leden van de fractie van de ChristenUnie naar de mate waarin de individuele uitoefening van het kiesrecht voor curandi zal verbeteren, antwoord ik dat niet kan worden voorzien welk percentage van de curandi het kiesrecht zal gaan uitoefenen. Dat is ook niet belangrijk. Waar het om gaat is dat zij die in staat zijn het kiesrecht uit te oefenen, dat recht niet wordt onthouden. In het curatele-register zijn ongeveer 20 000 personen opgenomen. Omdat overlijden niet altijd wordt gemeld, is dit register niet volledig betrouwbaar. Theoretisch kunnen dus een kleine 20 000 personen het kiesrecht uitoefenen na inwerkingtreding van dit voorstel en de aanpassing van de Kieswet. Praktisch kunnen en zullen dat er minder zijn.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, A. Pechtold

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.