Antwoorden op vragen SGP over de uitspraak van de Raad voor de Journalistiek over een klacht van de Bond tegen het vloeken

publicatie datum 9 februari 2010
Kamer Tweede Kamer
bevraagde ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap i
beantwoordende ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap i
kamerleden B.J. (Bas) van der Vlies i
partijen Staatkundig-Gereformeerde Partij i

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2009–2010

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

1330

Vragen van het lid Van der Vlies (SGP) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de uitspraak van de Raad voor de Journalistiek over een klacht van de Bond tegen het vloeken. (Ingezonden 13 januari 2010)

1

Bent u bekend met de uitspraak van de Raad voor de Journalistiek over een klacht van de Bond tegen het

vloeken?1

2

Waarom vallen uitingen van satire en amusement niet onder de bevoegdheid van de Raad voor de journalistiek? Is bij het opstellen van de statuten overwogen deze uitingen wel onder de bevoegdheid van de Raad te brengen?

3

Vindt u het ook onwenselijk dat voor bepaalde uitingen van commerciële omroepen geen onafhankelijke klachtenfunctie bestaat? Bent u ook van mening dat commerciële omroepen voor alle media-uitingen aanspreekbaar dienen te zijn bij een onafhankelijke instantie, zeker in het licht van de ontwikkelde mediacodes?

4

Welke inspanningen verricht u om ook voor uitingen van satire en amusement van de commerciële omroepen een onafhankelijke klachtenfunctie mogelijk te maken, zodat toepassing van strafrechtelijke

procedures zoveel mogelijk kan worden vermeden? Is een ruimere bevoegdheid voor de Raad voor de Journalistiek een reële optie?

1 RvdJ 2009/47, 17 augustus 2009.

Antwoord

Antwoord van minister Plasterk (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 21 januari 2010)

1

Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.

2

De Raad voor de Journalistiek is een onafhankelijke instantie, waar men terecht kan met klachten over journalistieke activiteiten. Het is een orgaan van zelfregulering. De Raad voor de Journalistiek is oorspronkelijk opgericht om een goede beoefening van het journalistieke beroep veilig te stellen. Op uitingen met een satirisch of amuserend karakter zijn journalistieke principes als hoor en wederhoor niet van toepassing. Het is niet logisch om dergelijke uitingen wel in de statuten van de Raad voor de Journalistieke op te nemen.

3 en 4

Een onafhankelijke klachtenfunctie voor commerciële media, of dit nu televisiestations, boeken of internetmagazines zijn, vind ik niet wenselijk, evenals een ruimere bevoegdheid van de Raad voor de Journalistiek. Het staat in Nederland eenieder vrij om zich te uiten op zijn

of haar manier, of om te reageren op een mening die als kwetsend of aanstootgevend wordt ervaren. Wel wil de overheid bevorderen dat de media in Nederland zich bewust zijn van hun invloedrijke positie in de samenleving, en verantwoordelijk met deze rol omgaan. We hebben daarom een uitgebreid stelsel van zelfregulering. Zo kennen we het NICAM met de Kijkwijzer ter bescherming van de jeugd tegen schadelijk audiovisueel materiaal. De Raad voor de Journalistiek is de instantie waar mensen terecht kunnen met klachten over journalistieke activiteiten. En zowel de publieke als de commerciële omroepen hebben een gedragscode ontwikkeld die meehelpt aan een verantwoordelijke en transparante manier van programma’s maken. Dat vind ik voldoende. Mensen hebben ook een eigen verantwoordelijkheid in hun omgang met de media.

KVR39106 2010Z00514 0910tkkvr1330 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2010

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel

2827