Antwoorden op vragen CDA, VVD, SGP, CU over oproep tot boycot van Israël door gesubsidieerde Palestijnse organisatie en de dreigende sluiting van verschillende Palestijnse televisiestations (2010Z05490)


Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2009–2010

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

2565

Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Van der Staaij (SGP), Nicolaï (VVD) en Haverkamp (CDA) aan de minister van Buitenlandse Zaken over oproep tot boycot van Israël door gesubsidieerde Palestijnse organisatie en de dreigende sluiting van verschillende Palestijnse televisiestations (ingezonden 26 maart 2010).

Antwoord van minister Verhagen (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 28 mei 2010).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het bericht «UNICEF supports Palestinian hate ad» van 22 maart 20101 en van de berichten «PA closes only Christian TV station» en «PA backtracks over Christian channel» van 24 maart 2010?2

Antwoord 1 Ja.

Vragen 2 en 3

Deelt u de mening dat UNICEF en andere door de internationale gemeenschap gefinancierde organisaties noch financieel noch op een andere wijze zouden mogen bijdragen aan het oproepen tot of het daadwerkelijk uitvoeren van een boycot van de staat Israël? Zo ja, wat gaat u doen met het nieuws dat UNICEF heeft meebetaald aan een advertentie en een televisieprogramma die oproepen tot een boycot? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat het niet de taak van een VN organisatie is een organisatie te steunen die een advertentie plaatst, waarin het nationale symbool van een lidstaat (in dit geval de Davidster van Israel) met een hakbijl gespleten wordt?

Antwoord 2 en 3

De activiteiten die gefinancierd worden door VN-organisaties moeten stroken met het mandaat en de door de Uitvoerende Raden goedgekeurde strategische meerjarige plannen van die organisaties. In het geval van UNICEF is de financiering van de productie van thematische televisieprogramma’s gericht op jongeren hiermee in overeenstemming. Navraag bij UNICEF leert dat in dit geval de betrokken Palestijnse jongerenorganisatie Pyalara UNICEF niet heeft geraadpleegd over het gebruik van het UNICEF-logo op een poster waarop

http://palwatch.org

Jerusalem Post, 24 maart 2010.

ah-tk-20092010-2565 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2010

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel

1

deze organisatie een televisieprogramma aankondigt dat een mogelijke boycot van Israël als thema zou hebben. UNICEF heeft Pyalara te kennen gegeven dat het gebruik van zijn logo, in combinatie met de gewelddadige symboliek op de poster in relatie tot de inhoud van het televisieprogramma, strijdig is met het beleid en de opvattingen van UNICEF. UNICEF heeft inmiddels contact opgenomen met Pyalara en om opheldering en rectificatie gevraagd. Overigens was de samenwerking tussen UNICEF en Pyalara al in januari 2010 beëindigd.

Vraag 4

Bent u ervan op de hoogte dat Pyalara ook door het Nederlandse Cordaid wordt ondersteund? Bent u van mening dat de steun die Cordaid aan Pyalara geeft, moet worden ingehouden op de subsidie die Cordaid jaarlijks van uw ministerie krijgt? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Ik ben op de hoogte van de relatie tussen Cordaid en Pyalara. Ook Cordaid heeft Pyalara aangesproken op het gebruik van deze symbolen. Beide organisaties hebben afstand genomen van deze poster. De aard van het medefinancieringsstelsel (MFS) brengt met zich mee dat de regering via de medefinancieringsorganisaties (MFOs) indirecte steun kan geven aan organisaties die andere opvattingen uitdragen dan de Nederlandse overheid. Alleen indien activiteiten en/of organisaties strijdig zijn met het beleid ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen en de ontwikkelingssamenwerking kan het verlenen van subsidies gestopt of geweigerd worden. In dit verband zij verwezen naar de antwoorden die de regering heeft gegeven op vragen van het lid Van Baalen, over de activiteiten, doelstellingen en subsidiëring van het samenwerkingsverband United Civilians for Peace (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2007–2008, nr. 682). In het onderliggende geval zijn er geen aanwijzingen dat de activiteiten van de organisatie haaks staan op het Nederlands buitenlands beleid. Uit navraag is gebleken dat Cordaid strategische activiteiten financiert van Pyalara die er op gericht zijn om kinderen en jongeren een onafhankelijke mening te laten vormen over sociale en politieke aspecten van de Palestijnse samenleving, hetgeen ook de gedachte is achter het Palestijnse televisieprogramma «Speak Up». Het doel van de activiteit was niet om tot een boycot van Israël op te roepen, maar om jongeren van gedachten te laten wisselen over de zin en onzin van een mogelijke boycot.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken zal in een separaat gesprek met de MFO’s nogmaals aandringen op een zorgvuldige toetsing en monitoring van activiteiten als onderhavige teneinde ervoor zorg te dragen dat ontsporingen als het gebruik van deze poster in de toekomst achterwege blijven. Tevens zal er op worden gewezen dat wanneer een vergelijkbaar incident in de toekomst weer zal voorkomen, dit consequenties zal dienen te hebben voor de financieringsrelatie.

Vraag 5

Is het oproepen tot een boycot van Israël door een jeugdorganisatie die gelieerd is aan de Palestijnse Autoriteit in strijd met afspraken tussen de Palestijnse Autoriteit en de Verenigde Naties?

Antwoord 5

Zoals gemeld onder vraag 4 betrof het hier geen oproep tot een boycot, maar was de activiteit gericht op het discussiëren over dit onderwerp. Desalniettemin is Pyalara een NGO en als zodanig niet gelieerd aan de Palestijnse Autoriteit (PA). Het beleid en de media-uitingen van Pyalara kunnen de PA dan ook niet aangerekend worden. Het oproepen tot een boycot van Israël door een NGO kan niet op basis van Roadmap-verplichtingen van de PA bestreden worden.

Vraag 6

Deelt u de mening dat de oproep tot boycot van Israël door een Palestijns televisieprogramma waar wekelijks 300.000 Palestijnse kinderen naar kijken, niet bevorderlijk is voor het vredesproces en enkel leidt tot verwijdering tussen beide partijen?

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel

2

Antwoord 6

Ja, ik deel die mening. Mocht een dergelijke oproep gedaan worden dan zal dit niet leiden tot het nader tot elkaar brengen van partijen. Het uitdragen van tegengestelde opvattingen door NGO’s of door burgers – ook via de media – is echter onderdeel van de vrijheid van meningsuiting. De regering is voorstander van pluriformiteit in de media en in de meningsvorming van burgers. In dit geval is echter geen sprake van een oproep tot boycot van Israël.

Vraag 7

Ziet u de dreigende sluiting van verschillende televisiestations, waaronder de enige christelijke zender, als een bedreiging voor de vrijheid van meningsuiting en een poging van de Palestijnse Autoriteit om de media het zwijgen op te leggen?

Antwoord 7

Ik heb vooralsnog geen reden om aan te nemen dat de voorgenomen maatregelen van de Palestijnse overheid ingegeven zijn door de wens om de media het zwijgen op te leggen. In het kader van de uitvoering van het Plan for Statehood van de Palestijnse premier Fayyad vindt hervorming van de telecommunicatiesector plaats. Een aantal TV-zenders is aangeschreven dat zij hun uitzendingen moeten staken, omdat zij hun licenties overtreden, nagelaten hebben TV-gelden af te dragen, dan wel uitzenden via onjuiste technische specificaties. Deze aanschrijving is gebaseerd op technisch-formele en niet op inhoudelijke gronden. Naar aanleiding van de reacties op deze aanschrijving en om niet de verkeerde indruk te willen wekken heeft de Palestijnse Overheid de aangeschreven TV-zenders een additionele termijn gegeven om orde op zaken te stellen zonder dat zij daarvoor hun uitzendingen behoeven te staken.

Vraag 8

Wilt u er bij de Palestijnse Autoriteit op aandringen dat de televisielicenties betaalbaar moeten blijven, zodat de kostprijs van een licentie niet als politiek middel kan worden gebruikt?

Antwoord 8

De internationale gemeenschap en dus ook Nederland heeft haar steun uitgesproken voor de uitvoering van het Palestijnse Plan for Statehood, laatstelijk in de verklaring van het Kwartet van 19 maart 2010. Waar en wanneer de uitvoering van dit regeringsprogramma de pluriformiteit van de Palestijnse samenleving ondergraaft zal Nederland dit aankaarten. De prijsstelling van televisielicenties mag daarbij uiteraard niet als een politiek middel gebruikt worden, doch dient op transparante en niet-discriminatoire wijze bepaald te worden.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel

3