Het ongekleurde ongemak van het parlement

De moord op George Floyd in Minneapolis (Verenigde Staten) heeft een golf van protesten veroorzaakt over de hele wereld. De Black Lives Matter-beweging zwengelt discussies over diversiteit aan, ook op het vlak van onze representatieve democratie. Hoe divers is het Nederlandse parlement? Prof. Bert van den Braak, onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit Maastricht, constateert dat Nederland een kleurloos parlement heeft en dat achtergrond zwaarder zou moeten wegen bij kandidaatstelling.

Dr. Daphne van der Pas, onderzoekster op het gebied van diversiteit in de democratische representatie aan de Universiteit van Amsterdam, voegt daaraan toe dat het moeite en geld kost om niet-westerse migranten bij de politiek te betrekken: "Linkse partijen hebben hier heel wat moeite voor gedaan, vooral in de jaren '90. Als je deze netwerken hebt opgebouwd, kan dat het verschil maken, maar dat vergt permanente aandacht."

Prof. Bert van den Braak: de politieke representatie van mensen met een migratie-achtergrond door de jaren heen

Zelfs het gegeven dat het parlement nooit een strikte afspiegeling kan zijn van de gehele samenleving, kan geen rechtvaardiging zijn voor de ondervertegenwoordiging in beide Kamers van leden met een (niet-Westerse) migrantenachtergrond. Ongeveer een kwart van de bevolking behoort tot de groep 'migranten', waarvan ruim de helft niet-Westers is. In het Nederlandse parlement is die bevolkingsgroep echter al jaren zwaar ondervertegenwoordigd.

Afgezien van zij die in Nederlands-Indië (Indonesië) waren geboren, waren er in beide Kamers lange tijd nauwelijks leden met een migratie-achtergrond. De eerste was in de jaren dertig Roestam Effendi i (CPN). Later waren er nog enkele 'Indonesische' leden. Pas in de jaren tachtig kwam er een eerste niet-Westers1) lid in de Tweede Kamer: de Molukker John Lilipaly i (PvdA). Een eerste lid met een migrantenachtergrond was de PvdA'er Thanasis Apostolou i in 1989. Daarna volgden er spoedig meer, zoals bij het CDA in 1992-1994 de Surinamer Ram Ramlal i. Hun aandeel steeg in de Tweede Kamer tot 13 in 2006, maar daalde daarna weer.

Tweede Kamerleden met migranten- of niet-Westerse achtergrond

 

Jaar

'De West'

Marokko

Turkije

'Overig' niet- Westers

Totaal

1998

2

2

0

0

4

2002

1

3

3

1

8

2006

4

3

4

3

14

2010

4

3

3

1

11

2014

0

4

6

2

12

2018

0

9

5

1

15

In de Eerste Kamer is dat aandeel nog veel lager. In 2010 was er één lid met een Turkse (Düzgün Yildirim i) achtergrond en in 2018 één met een Marokkaanse (Mohamed Sini i). Verder zat er in de PvdA-fractie 1999 en 2015 één lid met een Indonesische respectievelijk Surinaamse achtergrond. Van de GroenLinks maakte enige jaren Sam Pormes i deel uit.

In de huidige Eerste Kamer heeft GroenLinks twee leden met een immigrantenachtergrond en Mei Li Vos i (PvdA) heeft deels Chinese roots.

Toen Jos de Beus (1952-2013), hoogleraar politieke theorie aan de UvA, de aanwezigheid van niet-Westerse immigranten in het Nederlandse parlement belichtte in het Jaarboek parlementaire geschiedenis 2002 was het beeld al niet rooskleurig2). De Beus constateerde dat de drempels hoog waren, dat partijen te weinig aan rekrutering deden en dat geld en middelen om de diversiteit te vergroten ontbraken. Zijn analyse betrof toen overigens ook de decentrale vertegenwoordigingen.

Noch de zich tot 2010 nog aftekenende groei, noch een parallelle ontwikkeling in de Eerste Kamer zette door. De Kamers werden ‘witter’ en de diversiteit stokte enigszins. Daar staat dan wel tegenover dat er twee fractievoorzitters zijn (Jesse Klaver i en Farid Azarkan i) uit gezinnen van migranten en dat dit ook geldt voor de Tweede Kamervoorzitter.

Het is echter maar sterk de vraag of de huidige discussie over (institutionele) discriminatie tot wijziging gaat leiden. Mogelijk gaan partijen beter zoeken en de factor ‘achtergrond’ zwaarder laten wegen bij de kandidaatstelling. Gezien de huidige kleurloosheid van het parlement zou dat een wenselijke ontwikkeling zijn.

Interview met dr. Daphne van der Pas: Waarom blijft de representativiteit van minderheden in vertegenwoordigende organen achter?

Dat is de hamvraag. Het hangt er vanaf. Het kost nu eenmaal veel moeite om migranten bij de politiek te betrekken, je moet er tijd en geld insteken. Linkse partijen hebben hier heel wat moeite voor gedaan, met name in de jaren '90. Als je deze diversiteitsnetwerken hebt opgebouwd, kunnen die het verschil maken. Ook zijn niet-westerse migranten zichtbaarder. Westerse migranten zijn nu eenmaal niet zo zichtbaar, van veel leden weet men simpelweg niet dat ze een migratieachtergrond hebben. Hier is het ook lastiger onderzoek naar doen, omdat de gegevens niet altijd beschikbaar zijn.

Voormalig premier Cort van der Linden zei ooit: "Het parlement moet de natie in het klein zijn." Kan ons parlement dan wel functioneren zonder evenwichtige vertegenwoordiging van minderheden, die volop deeluitmaken van onze samenleving?

Grofweg gezien zijn er in dat opzicht twee verschillende opvattingen over representativiteit. De eerste is het afspiegelingsidee, ofwel beschrijvende representativiteit. Dit heeft te maken met het idee dat volksvertegenwoordigers een afspiegeling van de samenleving moeten zijn in afkomst, opleidingsniveau. Het andere idee is meer inhoudelijke representativiteit. Dit heeft dan vooral te maken met de vraag of er wordt gehandeld naar de ideeën en standpunten van alle kiezers. Het is lastig te beoordelen of vertegenwoordigers dit goed doen en de twee vormen van representativiteit hebben ook met elkaar te maken. Om belangen te vertegenwoordigen moet je ook enigszins op je kiezers lijken. Anders worden er aan bepaalde dingen niet gedacht, hoewel deze natuurlijk wel kunnen worden opgenomen in het partijprogramma. Deze representativiteit is niet alleen belangrijk voor mensen met een migratie-achtergrond, maar bijvoorbeeld ook voor lager opgeleiden. Uit onderzoek blijkt dat zij veel minder goed vertegenwoordigd worden in het parlement. Het beleid dat er wordt gemaakt komt dus meer overeen met de ideeën van hoger opgeleiden.

Een opvallend punt is echter wel dat in de jaren '90 en '00 vrouwen uit een ethnische minderheid beter vertegenwoordigd waren dan mannen uit een ethnische minderheid. Een belangrijke verklaring daarvoor was het instellen van de netwerken door de partijen. Zij richtten zich voor een deel speciaal op vrouwen. Dit leidde tot meer vrouwelijke participatie. In België bijvoorbeeld was men geneigd eerder een vrouw met een migratie-achtergrond op de lijst te zetten. Dit vanuit het idee: dan slaan we twee vliegen in één klap.’

Concluderend kan je zeggen dat de vertegenwoordiging van mensen met een migratie-achtergrond in de Tweede Kamer in vergelijking met de regio redelijk goed is, hoewel dat aantal de laatste jaren wel is afgenomen. Op regionaal (provinciaal) niveau is er wel degelijk permanent sprake van zware ondervertegenwoordiging. Er is nog veel werk te verzetten, maar dat zal moeite en geld kosten. Kunnen we rekenen op politieke partijen?


Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit Maastricht. Daphne van der Pas is onderzoeker bij de Universiteit van Amsterdam.

Een deel van dit artikel is gebaseerd op interviews. De redactionele verantwoordelijkheid ligt bij de redactie van de Hofvijver.


  • 1) 
    Definitie CBS i: Wanneer ten minste een ouder in het buitenland is geboren, is er sprake van een migratieachtergrond. Een Kamerlid dat daarbij zelf ook in het buitenland is geboren behoort tot de eerste generatiegroep. Kamerleden binnen de tweede generatiegroep zijn zelf in Nederland geboren. Daarnaast kan bij personen met een migratieachtergrond onderscheid gemaakt worden tussen personen met een westerse en een niet-westerse achtergrond. Wanneer het herkomstland één van de landen in Europa (exclusief Turkije), Noord-Amerika en Oceanië is, spreken we van een westerse achtergrond. Personen met een niet-westerse achtergrond hebben als herkomstland één van de landen in Afrika, Latijns-Amerika en Azië (inclusief Turkije).
  • 2) 
    J.­ de Beus, 'Volksvertegenwoordiger van ver. Plaats en toekomst van immigranten in de Nederlandse politiek', in: Jaarboek Parlementaire Geschiedenis, 2002, p. 49-58