Sociaal-Economische Raad

Sociaal-Economische Raad (SER)
bron: © Kevin Bergenhenegouwen

De Sociaal-Economische Raad (SER) is opgericht in 1950 en adviseert de regering over het sociaal-economisch beleid. De adviezen hebben een belangrijke invloed op het regeringsbeleid. De SER is een tripartiet (driedelig) overlegorgaan met 33 leden: 11 uit ondernemersorganisaties, 11 uit werknemersorganisaties en 11 onafhankelijke kroonleden.

De huidige voorzitter is Kim Putters.

Inhoud

  1. Taken en bevoegdheden
  2. Organisatie
  3. Invloed en prestaties
  4. Geschiedenis
  5. Overzicht voorzitters

Taken en bevoegdheden

Adviestaak

De Sociaal-Economische Raad (SER) adviseert de regering gevraagd en ongevraagd over de hoofdlijnen van het sociaal-economisch beleid. De regering hoeft zich niet aan de adviezen te houden, maar geeft wel gemotiveerd aan of de adviezen al dan niet worden overgenomen.

Andere taken

De SER voert daarnaast een aantal wetten uit die voor het bedrijfsleven belangrijk zijn, zoals de Wet op de Ondernemingsraden, die gaat over medezeggenschap binnen ondernemingen. De SER heeft ook de taak om bedrijven te stimuleren rekening te houden met algemeen belang.

Organisatie

De SER is, naast de Stichting van de Arbeid, een belangrijk orgaan in de Nederlandse overlegeconomie. In de SER vindt overleg plaats tussen vertegenwoordigers van drie partijen: werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties en kroonleden. Op basis van dit overleg komt de SER tot adviezen over het sociaal-economisch beleid. De adviezen van de SER worden voorbereid door commissies en werkgroepen.

De raad bestaat uit 33 leden, waarvan een derde afkomstig is uit ondernemerskringen en een derde uit werknemerskringen. De overige 11 leden zijn de zogenaamde 'kroonleden'. Zij worden door de Kroon benoemd maar zijn onafhankelijk van de regering. Twee kroonleden zijn lid van de SER uit hoofde van hun functie. Het gaat om de vertegenwoordiger van De Nederlandsche Bank en de directeur van het Centraal Planbureau. De voorzitter van de SER wordt op advies van de SER door de Kroon benoemd; de voorzitter is dan ook tevens kroonlid.

Van de 11 ondernemersleden worden er 7 geleverd door VNO/NCW, 3 door MKB-Nederland en 1 door LTO Nederland. Bij de werknemersleden zijn er 8 afkomstig van de FNV, 2 van het CNV en 1 van de VCP. De zittingsperiode van de raad is 2 jaar. Bij de openbare vergaderingen van de SER en bij de meestal gesloten commissie- en werkgroepvergaderingen zijn ministeriële vertegenwoordigers als waarnemer aanwezig.

De SER is bij wet (de Wet op de bedrijfsorganisatie) ingesteld, maar beschouwt zichzelf desondanks niet als overheidsinstelling. De activiteiten van de SER worden gefinancierd door een heffing die betaald moet worden door bedrijven die staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast zijn er enkele afzonderlijke heffingen voor een deel van de uitvoering van wetten.

Verschil tussen SER en Stichting van de Arbeid

Het verschil tussen de SER en de Stichting van de Arbeid is dat de SER een publiekrechtelijke organisatie is en de Stichting van de Arbeid een private organisatie van werkgeversorganisaties (VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland) en werknemersorganisaties (FNV, CNV en MHP).

De meeste SER-commissies en -werkgroepen bestaan net als de raad zelf eveneens uit onafhankelijke leden, ondernemersleden en werknemersleden. Daarnaast hebben in sommige commissies en werkgroepen leden zitting namens de milieubeweging, de Consumentenbond en de ouderenorganisaties.

Toen in 1999 de Vereniging Milieudefensie, de Stichting Natuur en Milieu en de Vereniging Natuurmonumenten toetraden tot de Commissie Ruimtelijke Inrichting en Bereikbaarheid werd wel gesproken over het 'groene poldermodel'.

Ook is bij commissies en werkgroepen vaak sprake van adviserende leden van organisaties als het CPB, het RIVM, het SCP, de Sociale Verzekeringsbank, de Pensioen- & Verzekeringskamer en De Nederlandsche Bank.

Invloed en prestaties

Nederland staat bekend om zijn overlegeconomie, waarin de adviezen van de SER van oudsher veel gewicht in de schaal leggen bij de besluitvorming van de regering.

Politieke partijen als CDA en PvdA hebben in het verleden zwaar geleund op adviezen van de SER. Begin jaren '90 van de twintigste eeuw ontstond steeds meer weerzin tegen het corporatisme, de grote politieke invloed van de SER en de verplichte advisering van de SER op sociaal-economisch gebied. Door sommigen werd de SER wel als 'Sociaal-Economische Rem' betiteld. Na de afschaffing van de adviesplicht van de SER door het eerste paarse kabinet nam de invloed van de SER dan ook af.

Desalniettemin blijft de SER één van de belangrijkste Nederlandse adviesorganen. Naarmate tussen de sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties in de SER) en de kroonleden meer overeenstemming bestaat wordt het voor een kabinet moeilijker om een SER-advies naast zich neer te leggen.

Volgens de SER is driekwart van de SER-adviezen unaniem en is er bij 40% van de adviezen overeenstemming op hoofdlijnen. De rapporten ter onderbouwing van de SER-adviezen staan bekend vanwege hun goede kwaliteit.

Geschiedenis

Voorgeschiedenis

De gedachte van ordening in het bedrijfsleven dateert al uit de periode voor 1945. Vooral christendemocratische politici waren sterk voorstander van nieuwe economische overlegstructuren, als tegenhanger van de door de socialisten voorgestane klassenstrijd en van de liberale staatsonthouding op economisch gebied.

Minister Talma wilde in 1912 al bedrijfsraden instellen met verordenende bevoegdheden, maar uiteindelijk bleef de taak daarvan beperkt tot uitvoering van verzekeringswetten. In 1919 stelde minister Aalberse de Hoge Raad van Arbeid in. Daarin zaten vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en deskundigen. Die raad moest met name advies uitbrengen over sociale wetgeving.

Bij de Grondwetsherziening van 1938 werd een nieuw hoofdstuk toegevoegd over de instelling van openbare lichamen met verordenende bevoegdheid. Hiermee werd de basis gelegd voor de latere instelling van product- en bedrijfschappen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg de bedrijfsorganisatie een impuls, doordat de Duitse bezetter de Commissie organisatie voor het bedrijfsleven instelde onder voorzitterschap van H.L. Woltersom. Deze commissie gaf de stoot tot oprichting van zes ordenende bedrijfsvakgroepen (voor industie, handel, verkeer, ambacht en bank- en verzekeringswezen). Hoewel deze organisatie vooral ten voordele van de Duitsers was ingesteld, bleek de gedachte die er achter zat aan te spreken.

In de bezettingsjaren kwam er ook beter 'ondergronds' overleg tussen werkgevers en werknemers. Dat werd na de bevrijding voortgezet toen op 17 mei 1945 D.U. Stikker de aanzet gaf voor oprichting van de Stichting van de Arbeid. De Stichting van de Arbeid, die geen kroonleden kent, zou een belangrijke rol blijven spelen bij het voorkomen van sociaal-economische conflicten.

In januari 1947 stelde minister Huysmans van Economische Zaken een commissie in onder voorzitterschap van de Tilburgse hoogleraar F.J.H.M. van de Ven, die een voorontwerp moest maken voor een algemene wet op de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie.

Oprichting

In 1948 werd door minister Van den Brink de ontwerp-Wet op de bedrijfsorganisatie ingediend op basis van het door de Commissie-Van de Ven uitgebrachte advies. Gedachte was dat het bedrijfsleven een verantwoordelijkheid had voor haar eigen functioneren, maar dat er tevens belangen voor de gemeenschap waren die moesten worden bewaakt. De centrale overheid regelde met de wet dat het bedrijfsleven haar eigen verantwoordelijkheid optimaal kon waarmaken. Vooral tijdens de wederopbouw werd het van belang geacht dat werkgevers en werknemers samen een belangrijke rol zouden spelen bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

Het wetsvoorstel werd in 1949 door Tweede en Eerste Kamer behandeld. Behalve de ministers Van den Brink, Joekes (Sociale Zaken) en Mansholt (Landbouw) speelde de staatssecretaris voor publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, W.Ch.L. van der Grinten, een belangrijke rol bij de verdediging ervan.

De wet regelde de mogelijkheid tot instelling van openbare lichamen, met verordenende bevoegdheden. De instelling daarvan zou bij wet of algemene maatregel van bestuur geschieden. Het ging daarbij per bedrijfstak om product-, bedrijf- en hoofdbedrijfschappen. Op 13 oktober nam de Tweede Kamer het wetsvoorstel met 55 tegen 35 stemmen aan. Voor stemden PvdA, KVP en het CHU-lid Kikkert, tegen stemden ARP, CPN, VVD, SGP en Welter. Veel tegenstemmers vonden dat de mogelijkheid tot het instellen van bedrijfschappen bij algemene maatregel van bestuur in strijd was met de Grondwet.

De Eerste Kamer aanvaarde het wetsvoorstel op 25 januari 1950 met 30 tegen 11 stemmen. PvdA en KVP, alsmede de ARP'er Schipper (tevens bestuurder van het CNV) stemden vóór.

Hervormingen 1992 en 1995

In 1992 kwam een belangrijke wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie tot stand. De SER kreeg zelf de instellingsbevoegdheid voor product- en bedrijfschappen. De toetsingsbevoegdheid voor verordeningen van bedrijfslichamen ging over van de minister naar de SER. Verder kon de SER voortaan zonder tussenkomst van de Kroon de besturen van bedrijfslichamen vaststellen.

In 1995 werd de verplichte advisering geschrapt uit de Wet op de bedrijfsorganisatie door aanneming van een amendement-B.M. de Vries (VVD).

Betekenis

Belangrijke adviezen waren er onder ander over de loonvorming (in 1962), over het wettelijk minimumloon in 1966, over de WAO (in 1982 en 1991), over de Economische en Monetaire Unie (in 1990), over het sociaal-economische beleid in de jaren 2000-2004, over een toekomstgericht ouderenbeleid op het gebied van werk, inkomen, pensioenen en zorg (in 2005) en over duurzame globalisering (in 2008).

Overzicht voorzitters

Alle voorzitters sinds 1950.

fotonaam voorzitteraanvang functieeinde functie
K. Putters
K. (Kim) Putters2022-09-16
M.I. Hamer
M.I. (Mariëtte) Hamer2014-09-102022-04-01
W. Draijer
W. (Wiebe) Draijer2012-09-012014-07-01
A.H.G. Rinnooy Kan
A.H.G. (Alexander) Rinnooy Kan2006-08-012012-09-01
H.H.F. Wijffels
H.H.F. (Herman) Wijffels1999-03-152006-04-01
K.G. de Vries
K.G. (Klaas) de Vries1996-04-011998-08-03
Th. Quené
Th. (Theo) Quené1985-02-011996-04-01
J.W. de Pous
J.W. (Jan) de Pous1964-05-011985-02-01
G.M. Verrijn Stuart
G.M. Verrijn Stuart1958-10-011964-05-01
F. de Vries
F. (Frans) de Vries1950-06-011958-06-15

Meer over