Een overbodige commissie

vrijdag 30 september 2022, column van Prof.Dr. Bert van den Braak i

Er is geen enkele reden om, zoals een Kamermeerderheid en minister Bruins Slot i willen, een commissie in te stellen die artikel 57 i van de Grondwet tegen het licht moet houden.1) Dat artikel handelt over het (tijdelijk) combineren van het Kamerlidmaatschap met de ambten minister of staatssecretaris. Vraag was of die tijdelijke combinatie wenselijk is en of er niet een regeling voor tijdelijke vervanging moet komen.

De vraag kwam naar voren toen in het demissionaire kabinet-Rutte III i drie nieuwgekozen Tweede Kamerleden tot staatssecretaris waren benoemd. Dat was in strijd met de bedoeling van de grondwettelijke regeling. Die richt zich alleen op zittende bewindslieden die, na tot Kamerlid te zijn gekozen, de functies mogen verenigen tot het aantreden van een nieuw kabinet. Al was het niet letterlijk in strijd met de Grondwet, een Kamermeerderheid vond dat er sprake was van het oprekken van regels. De drie staatssecretarissen legden hun Kamerlidmaatschap neer en de Kamer sprak unaniem steun uit voor die lijn. Probleem opgelost. Maar er kwam dus een aanvullende vraag.

Eerst iets over de combinatie van functies. Het Kamerlidmaatschap is onverenigbaar met het ambt van minister of staatssecretaris. Er is een uitzondering. Nadat een bewindspersoon tot Kamerlid is gekozen, is er verenigbaarheid tot er een nieuw kabinet is. Tot 1983 was er een maximale termijn van drie maanden, maar die is afgeschaft omdat de duur van de formatie nu eenmaal langer kan zijn. Het aantal bewindspersonen dat tevens Kamerlid was, is de laatste jaren lager dan voorheen. In 1977 waren dat er negentien, in 1986 twintig en na Kok II (2002) opnieuw negentien. In 2012 waren het er slechts vijf, in 2017 acht en in 2021 negen.

In zijn voorlichting stelde de Raad van State voor de wenselijkheid van de tijdelijke combinatie van minister en Kamerlid in breder perspectief te plaatsen.2) Maar is er een probleem? Neen! Het is waar dat een langere formatieduur ertoe leidt dat een klein aantal Kamerleden enige tijd een dubbelfunctie heeft en dus minder beschikbaar is voor het Kamerwerk. De tijdelijke combinatie heeft evenwel nooit tot problemen geleid en waarom de Raad van State dat anders ziet, werd niet uitgelegd.

Bedacht moet worden dat de combinatie wordt uitgeoefend in de periode waarin het kabinet demissionair is. Er kan dan geen machtswoord door ministers worden uitgesproken (zij zijn immers al aftredend) en de Kamer kan niet dreigen met een motie van wantrouwen tegen het kabinet. Vanwege die status worden er geen controversiële onderwerpen geagendeerd. Het proces van wetgeving ligt grotendeels stil, beleidsinitiatieven staan in de wacht en moties kunnen zich slechts richten op een nog te vormen kabinet. Bovendien vinden formaties veelal deels tijdens het zomerreces plaats. Dat ze lang duren, is een ander probleem.

Een verbod op de combinatie is denkbaar. Tot Kamerlid gekozen ministers kunnen er dan voor kiezen ontslag te nemen uit dat ambt. Maar de uitzondering is er in 1938 juist gekomen, vanwege de onwenselijkheid daarvan.3) Maar stel dat er een vervangingsregeling komt. Dat vergt aanpassing van de Grondwet. Die staat immers alleen vervanging toe op grond van zwangerschap en bevalling en van ziekte.

Het is meer dan waarschijnlijk dat onder te vervangen leden fractievoorzitters zijn, die dan niet (als Kamerlid) kunnen deelnemen aan debatten over de formatie. Een lid dat zich laat vervangen kan overgens wel fractievoorzitter blijven. Toen de driemaandenregel nog gold, waren de nog niet als Kamerlid geïnstalleerde Toxopeus i (in 1963) en Wiegel i (in 1981) fractievoorzitter.4) In 1996 is juist een bepaling in het reglement van orde opgenomen om debatten over de formatie mogelijk te maken, uiteraard met alle hoofdrolspelers.

Kamerleden kunnen dit overigens allemaal ook zelf bedenken. Mijn advies: minister zie af van de instelling van een ongetwijfeld vruchteloze commissie.