Artikel 106: Opening en sluiting vergadering, jaarlijkse vergadering bijft minstens 20 dagen bijeen

105
Artikel 106
107

De zitting der Staten-Generaal wordt in verenigde vergadering der beide Kamers door de Koning of door een commissie van zijnentwege geopend. Zij wordt op dezelfde wijze gesloten, wanneer hij oordeelt, dat het belang van de Staat niet vordert haar te doen voortduren.

De gewone jaarlijkse zitting duurt ten minste twintig dagen, tenzij de Koning gebruik maakt van het recht in artikel 75 i omschreven.

1.

Ontwikkeling artikel

1798

De Voorzitters, en de Secretarissen, der beide Kamers, zijn altijd in de Residentie -Plaats tegenwoordig.

1805

Dadelijk nadat de zitting der Vergaderingen van Hun Hoog Mogenden zal geopend zijn, het geen door den Raadpensionaris verrigt wordt, gaat dezelve Vergadering over tot benoeming van een President voor de zitting, welke uit haar midden gekozen wordt.

1806

De Koning opent en sluit de zittingen van het Wetgevend Ligchaam.

1814

De vergadering van de Staten Generaal wordt door den Souvereinen Vorst of door eene commissie Zijnentwege geopend, en op dezelfde wijze gesloten, wanneer Hij oordeelt, dat het belang van den Lande niet vordert de vergadering langer bijeen te houden.

1815

De vergadering der Staten-Generaal wordt in eene vereenigde zitting der beide Kamers, door den Koning, ofte wel door eene commissie van Zijnentwege geopend, en op dezelfde wijze gesloten, wanneer Hij oordeelt dat het belang van het Rijk niet vordert, de vergadering langer bijeen te houden.

De gewone jaarlijksche vergadering blijft ten minste twintig dagen bijeen.

1840: art 101
1848

De vergadering der Staten-Generaal wordt in eene vereenigde zitting der beide

De vergadering der Staten-Generaal wordt, in vereenigde zitting der beide Kamers, door den Koning of door eene commissie van Zijnentwege geopend. Zij wordt op dezelfde wijze gesloten, wanneer hij oordeelt, dat het belang van het Rijk niet vordert, de vergadering langer bijeen te houden.

De gewone jaarlijksche vergadering blijft ten minste twintig dagen bijeen, tenzij de Koning gebruik make van het regt in art. 70 i omschreven.

1887: art 103, 1917: art 103, 1922: art 104, 1938: art 106, 1948: art 106, 1953: art 113, 1956: art 113, 1963: art 113, 1972: art 113