Ieder kiesstelsel heeft voor- en nadelen

vrijdag 1 september 2023, column van Prof.Dr. Bert van den Braak i

Een in het oog lopend programmapunt van de nieuwe partij van Pieter Omtzigt is versterking van de regionale vertegenwoordiging. Hoe dat precies wordt vormgegeven is nog niet geheel duidelijk, maar verwezen wordt naar het Deense kiesstelsel. Het is goed om te weten dat ook in dat stelsel evenredige vertegenwoordiging i het leidende beginsel is. Dat is van belang, omdat in de Grondwet in artikel 53 is geregeld dat dit de grondslag van ons kiesstelsel moet zijn. Verandering daarvan zou grondwetsherziening vergen en dat is tamelijk omslachtig.

Het Deense kiesstelsel is gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging in tien grote kiesdistricten, met daarnaast een correctie (verevening) via drie 'kiesprovincies' die alleen om die reden bestaan, zonder dat daar afgevaardigden worden gekozen. De zetelverdeling wordt landelijk bepaald aan de hand van een fictieve landelijke uitslag (hoe zou de uitslag zijn als het hele land één kieskring is). De verschillen met de zetelverdeling op basis van de uitslagen in de tien districten worden 'verevend' met de zetels die beschikbaar zijn via de drie kiesprovincies. Bij die verdeling zijn partijen uitgesloten die landelijk minder dan twee procent behaalden.

Laten we zeggen dat het een tamelijk complex stelsel is, te meer daar de Denen ook nog eens afzonderlijke afgevaardigden kennen voor Groenland en de Faeröer. Wel kun je zeggen dat er een zekere band is tussen de landsdelen en hun afgevaardigden. Zo heeft het district Noord Jutland vijftien afgevaardigden, Kopenhagen zeventien en de agglomeratie Kopenhagen elf. Of de band tussen kiezer en gekozenen echt hechter is, is de vraag. Die band lijkt minder sterk dan bijvoorbeeld in het Britse kiesstelsel waar ieder Lagerhuislid een eigen district vertegenwoordigt.

Wat invoering van het Deense stelsel voor de regionale vertegenwoordiging bij ons zal betekenen, moet nog worden bezien. Gaan partijen alleen 'regiogebonden' personen kandidaat stellen of worden landelijke kandidaten verdeeld over de regio's? Om een voorbeeld te noemen: misschien is het voor Volt wel aantrekkelijker om Laurens Dassen niet in de kieskring Tilburg maar in de kieskring Amsterdam op de lijst te zetten. Als het in het voorgestelde stelsel niet wordt toegestaan kandidaten in meerdere 'districten' kandidaat te stellen, zijn er niet langer 'echte' landelijke lijsttrekkers. Dan zou iemand die in Haarlem woont bijvoorbeeld niet op Pieter Omtzigt kunnen stemmen, omdat hij alleen op de lijst in het 'district' Zwolle staat.

Wordt toch kandidaatstelling in meerdere districten toegestaan, dan hangt het van het toeval af voor welk district iemand wordt gekozen. Is er dan wel sprake van echte regiovertegenwoordiging? Bovendien is het de vraag of verdeling van het land in bijvoorbeeld acht districten met vijftien afgevaardigden (naast twintig landelijk te verdelen zetels) sowieso wel leidt tot 'betere' regiovertegenwoordiging dan op basis van de huidige mogelijkheden die voorkeurstemmen bieden. Kiezers die aan regiovertegenwoordiging hechten, kunnen immers nu al hun stem aan een regiokandidaat geven. Die kan dan via voorkeurstemmen worden gekozen. Pieter Omtzigt is daarvan zelfs het beste voorbeeld.

Het Deense stelsel is theoretisch ook bij ons toepasbaar. Of dat praktisch wenselijk is, is de vraag. Het hangt zeker van de precieze inrichting af. Hoe worden de districten bepaald (worden dat de provincies of komen er nieuwe kiesdistricten)? Hoe gaat het met de kandidaatstelling, de verdeling van restzetels en de kiesdrempel? Aan ieder kiesstelsel zitten ook nadelen. Vraag is of die opwegen tegen eventuele voordelen. Een perfecte regionale spreiding (twee Drenthen, een Zeeuw, vijftien Noord-Hollanders etc.) is niet zaligmakend, want er is nog veel meer van belang bij 'representatie': man/vrouw, leeftijd, ervaring, specifieke kennis.

En ook zonder ander kiesstelsel kunnen partijen bij de kandidaatstelling rekening houden met regionale spreiding. Het bestaan van 20 kieskringen, waarin afzonderlijke lijsten kunnen worden ingediend, biedt daarvoor al volop mogelijkheden.

 

Prof.Dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.

Deze column verscheen oorspronkelijk op Parlement.com.