Artikel 96: Stemmingen zonder last of ruggespraak

95
Artikel 96
97

De leden stemmen zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen.

1.

Ontwikkeling artikel

1798

Geen Lid van dit Lichaam vertegenwoordigt, immer, eenig afzonderlijk gedeelte des Volks, noch ontvangt eenen bijzonderen Lastbrief i.

1805

De Leden der vergadering van Hunne Hoog Mogenden brengen hoofdelijk hunne stem uit, zonder eenigen last te ontvangen van, of ruggespraak te houden met hun Departement. Zij zijn wegens hun gedrag, in de Vergadering van Hun Hoog Mogenden gehouden, aan de Departementale Besturen geene verantwoording schuldig.

1806

De Leden der Vergadering van Hun Hoog Mogenden brengen hoofdelijk hunne stem uit, en stemmen zonder eenigen last, van wie het ook zij, te ontvangen.

1814

Alle de leden der Staten Generaal stemmen voor zich zelven en zonder last van of ruggespraak met de vergadering, door welke zij benoemd zijn.

Bij het aanvaarden hunner functiën doen zij, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den navolgenden eed:

"Ik zweer, (belove) dat ik eerst en boven al de grondwet der Vereenigde Nederlanden zal onderhouden en handhaven; dat ik wijders de onafhankelijkheid van den Staat, de vrijheid en de welvaart van deszelfs Ingezetenen, met alle mijne krachten, bevorderen zal, zonder aanzien van provinciale of van eenige andere dan algemeene belangen.

Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig. "

Zij worden tot dien eed toegelaten, na alvorens te hebben afgelegd den volgenden eed van zuivering:

"Ik zweer, (verklaar) dat ik, om tot lid van de vergadering der Staten Generaal te worden benoemd, directelijk of indirectelijk, aan geene personen, 't zij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven heb beloofd of gegeven, nochte beloven of geven zal.

Ik zweer, (belove) dat ik mij exactelijk zal gedragen naar den inhoud van het plakkaat bij de Staten Generaal op den 10 December 1715, tegen het geven en nemen van verboden giften, gaven en geschenken, gearresteerd.

Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig. "

1815

De leden dezer Kamer stemmen voor zich zelven, en zonder last van, of ruggespraak met de vergadering, door welke zij benoemd zijn.

1840: art 85
1848

De leden stemmen, elk volgens eed en geweten, zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen i.

1887: art 86, 1917: art 86, 1922: art 87, 1938: art 89, 1948: art 89, 1953: art 96, 1956: art 96, 1963: art 96, 1972: art 96