Overslaan en naar de inhoud gaan


Artikel 4: Geen heerschende Kerk

Artikel 4

Er bestaat geene heerschende Kerk. Het Gouvernement verleent gelijke bescherming aan alle Kerkgenootschappen, binnen dit Gemeenebest bestaande. Het handhaaft dezelve bij de ongestoorde uitoefening van hunne kerkelijke Instellingen, geschikt ter verbreiding van Godsdiensitge beginselen en goede zeden, mitsgaders tot handhaving der goede orde. Het neemt de nodige maatregelen, welke de bijzondere omstandigheden van deze Kerkgenootschappen, met betrekking tot de openbare rust en algemeene welvaart vereischen.

Ontwikkeling artikel

1798

Geene burgerlijke voordeelen, of nadeelen, zijn aan de belijdenis van eenig Kerkelijk Leerstelsel gehegt.

1801

Alle Kerkgenootschappen, welke ter bevordering van deugd en goede zeden een Hoogst Wezen eerbiedigen en hulde doen, genieten eene gelyke bescherming der Wetten.

Ieder Kerkgenootschap belydt zyne gevoelens openlyk, en vergunt aan een iegelyk den vryen toegang tot zyne Bijëenkomsten.

1805

Er bestaat geene heerschende Kerk. Het Gouvernement verleent gelijke bescherming aan alle Kerkgenootschappen, binnen dit Gemeenebest bestaande. Het handhaaft dezelve bij de ongestoorde uitoefening van hunne kerkelijke Instellingen, geschikt ter verbreiding van Godsdiensitge beginselen en goede zeden, mitsgaders tot handhaving der goede orde. Het neemt de nodige maatregelen, welke de bijzondere omstandigheden van deze Kerkgenootschappen, met betrekking tot de openbare rust en algemeene welvaart vereischen.

1806

De Koning en de Wet verleenen gelijke bescherming aan alle Godsdiensten, welke in den Staat worden uitgeoefend; door hun gezag wordt bepaald al het geen noodzakelijk geoordeeld wordt, betreffende de organisatie, de bescherming en de uitoefening van alle Eerediensten.

Alle uitoefening van Godsdienst wordt binnen de Muren van de Kerken der verschillende Gezindheden bepaald.

1814

Aan alle bestaande Godsdiensten wordt gelijke bescherming verleend; de belijders van dezelve genieten dezelfde burgerlijke voorregten en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden, van waardigheden, ambten en bedieningen.

1815

De volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen wordt aan elk gewaarborgd.

1815

Aan alle godsdienstige gezindheden in het Koningrijk bestaande, wordt gelijke bescherming verleend.

1815

De belijders der onderscheiden godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en politieke voorregten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen.

1840: art 188, 1840: art 189, 1840: art 190
1848

Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet.

1848: art 165
1848

De belijders der onderscheidene godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsregten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen.

1887: art 167, 1887: art 168, 1887: art 169, 1917: art 167, 1917: art 168, 1917: art 169, 1922: art 168, 1922: art 169, 1922: art 170, 1938: art 174, 1938: art 175, 1938: art 176, 1948: art 174, 1948: art 175, 1948: art 176, 1953: art 181, 1953: art 182, 1953: art 183, 1956: art 181, 1956: art 182, 1956: art 183, 1963: art 181, 1963: art 182, 1963: art 183, 1972: art 181, 1972: art 182, 1972: art 183
1983
  1. Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
  1. De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
1987: art 6, 1995: art 6, 1999: art 6, 2000: art 6, 2002: art 6, 2005: art 6, 2006: art 6, 2008: art 6, 2017: art 6, 2018: art 6, 2022: art 6