Overslaan en naar de inhoud gaan


Artikel 69: Regterlijke Magt alleen uitgeoefend door Regters - Scheiding der Machten

Artikel 69

De Regterlijke Magt wordt alleen uitgeoefend door Regters, ingevolge de Staatsregeling aangesteld. Geene Politieke Magt oefent eenigen invloed op de Regterlijke Magt uit.

Ontwikkeling artikel

1798

Buiten de wettig aangestelde Magten, kan geen Burger, noch ook eenig gedeelte des Volks, eenig openbaar gezag uitoefenen. Het is alleen in de Grond-Vergaderingen, dat alle Staatkundige Regten door de Burgeren worden geöefend.

1801

De rechterlyke Magt wordt alleen uitgeoefend door Rechters, welke by of ingevolge de Staatsregeling vastgesteld zyn of zullen worden.

1805

De Regterlijke Magt wordt alleen uitgeoefend door Regters, ingevolge de Staatsregeling aangesteld. Geene Politieke Magt oefent eenigen invloed op de Regterlijke Magt uit.

1806

De Regterlijke Magt wordt alleen uitgeoefend door Regters, ingevolge de Wet aangesteld. Geene Politieke Magt vermag de onafhankelijkheid der Regters in de uitoefening van eenig gedeelte van hunne werkzaamheden te belemmeren.

1814

Ten einde aan de Ingezetenen dezer Landen te waarborgen de onschatbare voorregten van burgerlijke vrijheid en persoonlijke veiligheid, zullen de volgende regelen de grondslagen der wettelijke beschikkingen uitmaken.

  1. Wanneer een Ingezeten in buitengewone omstandigheden door het politiek gezag mogt worden gearresteerd, is hij, op wiens bevel zoodanige arrestatie heeft plaats gehad, gehouden daarvan terstond aan den plaatselijken regter kennis te geven, en voorts den gearresteerden binnen den tijd van drie dagen aan deszelfs competenten regter overteleveren.

    De criminele regtbanken zijn bevoegd en verpligt, elk in haar ressort, te zorgen, dat zulks stiptelijk worde nagekomen.

  1. De regterlijke magt wordt alleen uitgeoefend door regtbanken, welke bij of ten gevolge dezer grondwet worden ingesteld.
  1. Niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van den regter, dien de wet hem toekent.
  1. Op geene misdaad mag ten straf gesteld worden de verbeurdverklaring der goederen, den schuldigen toebehoorende.
  1. Bij criminele vonnissen, ten laste van eenen beschuldigden gewezen, moet de misdaad worden uitgedrukt.
  1. Alle vonnissen moeten met opene deuren worden uitgesproken.
1815

Niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van den regter, dien de wet hem toekent.

1815

De regterlijke magt wordt alleen geoefend door regtbanken, welke bij of ten gevolge dezer Grondwet worden ingesteld.

1815

Behalve het geval, dat iemand op heeter daad wordt betrapt, mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den regter, inhoudende de redenen der gedane aanhouding, en welk bevel bij, of onmiddellijk na de aanhouding moet beteekend worden aan den geen tegen wien hetzelve is gerigt.

De wet bepaalt den form van dit bevel en den tijd binnen welken alle aangeklaagden moeten worden verhoord.

1815

Op geene misdaad mag ten straf gesteld worden de verbeurdverklaring der goederen, den schuldigen toebehoorende.

1815

In alle criminele vonnissen, ten laste van eenen beschuldigden gewezen moet de misdaad worden uitgedrukt en omschreven, met aanhaling van de artikelen der wet, waarop de uitspraak is gegrond.

1815

Alle vonnissen worden met opene deuren uitgesproken.

1840: art 165, 1840: art 164, 1840: art 166, 1840: art 169, 1840: art 170, 1840: art 172
1848

Niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van den regter, dien de wet hem toekent.

De wet regelt de wijze, waarop geschillen over bevoegdheid, tusschen de administrative en regterlijke magt ontstaan, worden beslist.

1848

De regterlijke magt wordt alleen uitgeoefend door regters, welke de wet aanwijst.

1848

Buiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den regter, inhoudende de redenen der gedane aanhouding. Dit bevel moet bij, of zoo spoedig mogelijk na de aanhouding beteekend worden aan dengene, tegen wien het is gerigt.

De wet bepaalt den vorm van dit bevel, en den tijd, binnen welken alle aangeklaagden moeten worden verhoord.

1848: art 155
1848

Alle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten, en in strafzaken de artikelen der wet, waarop de veroordeeling rust, vermelden, en met open deuren worden uitgesproken.

De teregtzittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen in het belang der openbare orde en zedelijkheid, door de wet vast te stellen.

1887: art 156, 1887: art 155
1887

Buiten de gevallen in de wet bepaald, mag niemand in hechtenis worden genomen, dan op een bevel van den regter, inhoudende de redenen der gedane aanhouding. Dit bevel moet bij, of zoo spoedig mogelijk na de aanhouding beteekend worden aan dengene, tegen wien het is gerigt.

De wet bepaalt den vorm van dit bevel, en den tijd, binnen welken alle aangehoudenen moeten worden verhoord.

1887: art 160, 1887: art 161, 1917: art 156, 1917: art 155, 1917: art 157, 1917: art 160, 1917: art 161, 1922: art 157
1922

De rechterlijke macht wordt alleen uitgeoefend door rechters, welke de wet aanwijst.

De wet kan bepalen, dat aan de berechting van door haar aan te wijzen gedingen als in artikel 154 bedoeld mede wordt deelgenomen door niet tot de rechterlijke macht behoorende personen.

1922: art 158, 1922: art 161
1922

Alle vonnissen moeten de gronden, waarop zij rusten, inhouden en in strafzaken de wettelijke voorschriften, waarop de veroordeeling rust, aanwijzen.

De uitspraak geschiedt met open deuren.

Behoudens de uitzonderingen door de wet bepaald zijn de terechtzittingen openbaar.

De rechter kan in het belang der openbare orde en zedelijkheid van dezen regel afwijken.

Voor de door de wet aan te wijzen strafbare feiten kan ook van het bepaalde in het eerste en in het tweede lid worden afgeweken.

1938: art 163, 1938: art 162, 1938: art 164, 1938: art 167, 1938: art 168, 1948: art 163, 1948: art 162, 1948: art 164, 1948: art 167, 1948: art 168, 1953: art 170, 1953: art 169, 1953: art 171, 1953: art 174, 1953: art 175, 1956: art 170, 1956: art 169, 1956: art 171, 1956: art 174, 1956: art 175, 1963: art 170, 1963: art 169, 1963: art 171, 1963: art 174, 1963: art 175, 1972: art 170, 1972: art 169, 1972: art 171, 1972: art 174, 1972: art 175
1983

Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.

1983
  1. Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen.
  1. Hij aan wie anders dan op rechterlijk bevel zijn vrijheid is ontnomen, kan aan de rechter zijn invrijheidstelling verzoeken. Hij wordt in dat geval door de rechter gehoord binnen een bij de wet te bepalen termijn. De rechter gelast de onmiddellijke invrijheidstelling, indien hij de vrijheidsontneming onrechtmatig oordeelt.
  1. De berechting van hem aan wie met het oog daarop zijn vrijheid is ontnomen, vindt binnen een redelijke termijn plaats.
  1. Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt.
1983
  1. De wet wijst de gerechten aan die behoren tot de rechterlijke macht.
  1. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht.
  1. De wet kan bepalen, dat aan rechtspraak door de rechterlijke macht mede wordt deelgenomen door personen die niet daartoe behoren.
  1. De wet regelt het toezicht door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast uit te oefenen op de ambtsvervulling door zodanige leden en door de personen bedoeld in het vorige lid.
1983
  1. Aan de rechterlijke macht is voorts opgedragen de berechting van strafbare feiten.
  1. Tuchtrechtspraak door de overheid ingesteld wordt bij de wet geregeld.
  1. Een straf van vrijheidsontneming kan uitsluitend door de rechterlijke macht worden opgelegd.
  1. Voor berechting buiten Nederland en voor het oorlogsstrafrecht kan de wet afwijkende regels stellen.
1983

Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtzittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.

1987: art 17, 1987: art 15, 1987: art 116, 1987: art 113, 1987: art 121, 1995: art 17, 1995: art 15, 1995: art 116, 1995: art 113, 1995: art 121, 1999: art 17, 1999: art 15, 1999: art 116, 1999: art 113, 1999: art 121, 2000: art 17, 2000: art 15, 2000: art 116, 2000: art 113, 2000: art 121, 2002: art 17, 2002: art 15, 2002: art 116, 2002: art 113, 2002: art 121, 2005: art 17, 2005: art 15, 2005: art 116, 2005: art 113, 2005: art 121, 2006: art 17, 2006: art 15, 2006: art 116, 2006: art 113, 2006: art 121, 2008: art 17, 2008: art 15, 2008: art 116, 2008: art 113, 2008: art 121, 2017: art 17, 2017: art 15, 2017: art 116, 2017: art 113, 2017: art 121, 2018: art 17, 2018: art 15, 2018: art 116, 2018: art 113, 2018: art 121
2022
  1. Ieder heeft bij het vaststellen van zijn rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
  1. Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.
2022: art 15, 2022: art 116, 2022: art 113, 2022: art 121