Artikel 33: Frequentie vergaderingen, buitengewone vergaderingen

32
Artikel 33
34

De Leden der Vergadering van Hun Hoog Mogenden vergaderen gewoonlijk tweemaal in het jaar, en wel bepaaldelijk van den 15 April tot den eersten Junij , en van den eersten December tot den 15 Januarij. Dezelve kunnen door den Raadpensionaris buitengewoon worden zamengeroepen, zoo dikwerf als Hij zulks zal goedvinden.

1.

Ontwikkeling artikel

1798

Jaarlijks treed een derde gedeelte (of hetgeen daarbij het naaste komt) van het volle getal der Leden van het Vertegenwoordigend Lichaam af, en word vervangen door een gelijk getal nieuwe Leden, gekozen op den, bij het Reglement LETTER B, bepaalden tijd en wijze, door die Districten, voor welken de in dat jaar aftredenden opgekomen waren.

1801

Het Wetgevend Lichaam vergadert gewoonlyk tweemaal in het Jaar, en wel bepaaldelyk van den 15 April tot den 1 Juny, en van den 15 October tot den 15 December; en buitengewoon zoo dikwyls hetzelve zulks nodig oordeelt of door het Staats-Bewind wordt samengeroepen.

Hetzelve houdt zyne zittingen in de residentie van het Staats-Bewind. Jaarlyks op den 1 Juny gaat een derde gedeelte van deszelfs Leden af, te beginnen met den jaare 1802.

De Leden van het Wetgevend Lichaam genieten eene jaarwedde van f 4000 : 0 : 0 zonder meer, moeten den ouderdom van dertig jaaren bereikt hebben, en voords alle vereischten bezitten, welke bij Art. 29 i voor de Leden van het Staats-Bewind zijn vastgesteld.

1805

De Leden der Vergadering van Hun Hoog Mogenden vergaderen gewoonlijk tweemaal in het jaar, en wel bepaaldelijk van den 15 April tot den eersten Junij , en van den eersten December tot den 15 Januarij. Dezelve kunnen door den Raadpensionaris buitengewoon worden zamengeroepen, zoo dikwerf als Hij zulks zal goedvinden.

1806

Het Wetgevend Ligchaam vergadert gewoonlijk eenmaal in het jaar, en wel bepaaldelijk op den derden Dinsdag in de maand November; de Vergadering blijft twee maanden bij elkander.

De Vergadering kan door den Koning buitengewoon worden bijeengeroepen, zoo dikwerf Zijne Majesteit zulks zal goedvinden.

Op den eersten dag van iedere gewone Zitting treedt het oudste vijfde gedeelte der Leden van de Vergadering van Hun Hoog Mogenden af.

De eerste aftreding zal in 1807 plaats hebben, en wordt door het Lot bepaald. De aftredende Leden zijn altijd weder verkiesbaar.

1814

Zij hebben zitting gedurende drie jaren. Een derde van hen valt jaarlijks uit volgens een daarvan te maken rooster.

De eerste aftreding zal plaats hebben met den 1 November 1817. De uitvallende zijn dadelijk weder verkiesbaar.

1815

De leden dezer Kamer hebben zitting gedurende drie jaren. Een derde van hen valt jaarlijks uit, volgens een daarvan te maken rooster. De uitvallende zijn dadelijk weder verkiesbaar.

1840: art 84
1848

De leden der Tweede Kamer hebben zitting gedurende vier jaren.

De helft van hen valt om de twee jaren uit, volgens een daarvan te maken rooster. De uitvallenden zijn dadelijk weder verkiesbaar.

1887

De leden der Tweede Kamer worden gekozen voor vier jaren.

Zij treden tegelijk af en zijn dadelijk herkiesbaar.

1917: art 85, 1922: art 86, 1938: art 88, 1948: art 88, 1953: art 95, 1956: art 95, 1963: art 95, 1972: art 95
1983
  • 1. 
    De zittingsduur van beide kamers is vier jaren.
  • 2. 
    Indien voor de provinciale staten bij de wet een andere zittingsduur dan vier jaren wordt vastgesteld, wordt daarbij de zittingsduur van de Eerste Kamer in overeenkomstige zin gewijzigd.
1987: art 52, 1995: art 52, 1999: art 52, 2000: art 52, 2002: art 52, 2005: art 52, 2006: art 52, 2008: art 52, 2017: art 52, 2018: art 52, 2022: art 52