Artikel 50: Eed des Konings

49
Artikel 50
51

De Eed des Konings luidt aldus:

"Ik zweer,

dat ik de Constitutie van het Koningrijk zal achtervolgen;

dat ik de integriteit van deszelfs Grondgebied zal handhaven;

dat ik zal eerbiedigen en doen eerbiedigen de Vrijheid van Godsdienst en gelijkheid, van Regten, en de Staatkundige en Burgerlijke Vrijheid;

dat ik geene Belastingen zal opleggen, dan uit krachte der Wet;

en dat ik in mijne Regering geen ander doel zal hebben, dan eeniglijk de bevordering van het Belang, de Welvaart, en de Roem der Natie."

1.

Ontwikkeling artikel

1798

Niemand kan, als Lid van het Vertegenwoordigend Lichaam, zitting nemen, dan na, alvoorens, in handen van den Voorzitter der algemeene Vergadering, of, deze reeds uitééngegaan zijnde, in handen van den Voorzitter dier Kamer, van welke hij als Lid door de algemeene Vergadering verkozen is, te hebben afgelegd de volgende verklaaring:

"Ik beloof op mijne Burger-trouw, dat ik, als Lid van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks, de Staatsregeling met all' mijn vermogen zal handhaven, en nimmer, op eenigerlei wijze, medewerken, of zal helpen besluiten tot eenig ontwerp, strekkende tot wederïnvoering van het Stadhouderlijk of Foederatief Bestuur, of ter begunstiging van Aristocratie of Regeeringloosheid, maar, met alle mijne magt, dit alles zal tegenwerken."

"Dit verklaar Ik."

1801

"Ik belove plechtiglyk, dat ik als Lid van het Staats-Bewind, achtervolgens de Staatsregeling, en de macht my by dezelve opgedragen,

  • de belangen des Bataafschen Volks met al myn vermogen zal helpen bevorderen:
  • deszelfs Regten, Hoogheid en Waardigheid zal helpen voorstaan:
  • de Onafhangelykheid van het Gemeenebest, en de Vrijheid der Ingezetenen, door alle gepaste middelen en wegen, zal helpen bevestigen, handhaven en verzekeren:
  • dat ik my oprechtelyk en naarstiglyk zal kwijten van alle de plichten, my in myne betrekking opgelegd, zonder my daarvan immer te laten wederhouden, om lief of leed, gunst of ongunst, beloften of geschenken, noch door eenige andere zaken;
  • en dat ik, op geenerlei wyze, zal helpen beramen of besluiten, noch gedogen, dat beraamd of besloten worde eenig ontwerp, afwykende van de Staatsregeling, of strekkende ter invoering van Erflyke Waardigheden, of strydende met eene Volksregeering by Vertegenwoordiging: maar integendeel, dat ik, wanneer eenige dergelyke onderneming ter myner kennis mogt komen, dezelve, met alle de macht, welke mij is aanvertrouwd, zal tegengaan en trachten te verhinderen."
1805

Ik belove en zwere, dat ik, als Raadpensionaris, achtervolgens de Staatsregeling, en de magt, mij bij dezelve opgedragen, de belangen des Bataafschen Volks, met al mijn vermogen, zal bevorderen, deszelfs regten, hoogheid en waardigheid zal voorstaan, de onafhankelijkheid van het Gemeenebest en de vrijheid der Ingezetenen, door alle gepaste middelen en wegen, zal bevestigen, handhaven en verzekeren; dat ik mij opregtelijk en naarstelijk zal kwijten van alle de pligten, mij in voormelde betrekking opgelegd, zonder mij daar van immer te laten weerhouden, om lief of leed, gunst of ongunst, beloften of geschenken, of andere zaken.

Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig !

(In de proclamatie van het Staats-Bewind van 25 Maart 1805 volgde, na het ontwerp der Staatsregeling, ook nog het voorstel:

 

dat tevens, aan het Bataafsche Volk, zal worden voorgesteld, om, bij de eventueele aanneming der Staatsregeling, tot Eersten Raadpensionaris te benoemen RUTGER JAN SCHIMMELPENNINCK i, met magt en bevoegdheid, om de alzoo aangenomen Staatsregeling in werking te brengen, mitsgaders om de eerste benoeming van de Leden der Vergadering van Hun Hoog Mogenden, en alle zoodanige verdere eerste aanstellingen te doen, als tot invoering dezer Staatsregeling, zullen worden vereischt.

1806

De Eed des Konings luidt aldus:

"Ik zweer,

dat ik de Constitutie van het Koningrijk zal achtervolgen;

dat ik de integriteit van deszelfs Grondgebied zal handhaven;

dat ik zal eerbiedigen en doen eerbiedigen de Vrijheid van Godsdienst en gelijkheid, van Regten, en de Staatkundige en Burgerlijke Vrijheid;

dat ik geene Belastingen zal opleggen, dan uit krachte der Wet;

en dat ik in mijne Regering geen ander doel zal hebben, dan eeniglijk de bevordering van het Belang, de Welvaart, en de Roem der Natie."

1814

De Souvereine Vorst legt, bij het aannemen der regering, in de vergadering der Staten Generaal, den volgenden eed af:

"Ik zweer, dat Ik eerst en bovenal de Grondwet van de Vereenigde Nederlanden zal onderhouden en handhaven, en dat Ik wijders de onafhankelijkheid van den Staat, de vrijheid en welvaart van deszelfs ingezetenen, met alle mijne krachten bevorderen zal.

Zoo waarlijk helpe mij God almagtig! "

1815

In deze openbare vergadering wordt aan den Koning de geheele Grondwet voorgelezen, en daarna door Denzelven de volgende eed afgelegd:

"Ik zweer aan het Nederlandsche Volk, dat ik de Grondwet des Rijks, steeds zal onderhouden en handhaven, en dat ik daarvan bij geene gelegenheid en onder geen voorwendsel hoegenaamd, zal afwijken of gedoogen dat daarvan afgeweken worde.

Ik zweer wijders, dat ik de onafhankelijkheid van het Rijk en de geheele uitgestrektheid van deszelfs grondgebied met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de regten van alle mijne onderdanen en van ieder derzelven zal beschermen en beveiligen, en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart, alle middelen zal aanwenden,welke de wetten ter mijner beschikking stellen, zoo als een goed Koning schuldig is en behoort te doen.

Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!"

1840: art 52
1848

In deze vergadering wordt door den Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd:

"Ik zweer (beloof) aan het Nederlandsche volk dat ik de Grondwet van het Rijk steeds zal onderhouden en handhaven."

"Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de regten van al mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten ter mijner beschikking stellen, zooals een goed Koning schuldig is te doen."

"Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!" ("Dat beloof ik!")

1887: art 51, 1917: art 51, 1922: art 51, 1938: art 53, 1948: art 53, 1953: art 53, 1956: art 53, 1963: art 53, 1972: art 53