Overslaan en naar de inhoud gaan


Artikel 36: Eed

Artikel 36

Niemand kan, als Lid van het Vertegenwoordigend Lichaam, zitting nemen, dan na, alvoorens, in handen van den Voorzitter der algemeene Vergadering, of, deze reeds uitééngegaan zijnde, in handen van den Voorzitter dier Kamer, van welke hij als Lid door de algemeene Vergadering verkozen is, te hebben afgelegd de volgende verklaaring:

"Ik beloof op mijne Burger-trouw, dat ik, als Lid van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks, de Staatsregeling met all' mijn vermogen zal handhaven, en nimmer, op eenigerlei wijze, medewerken, of zal helpen besluiten tot eenig ontwerp, strekkende tot wederïnvoering van het Stadhouderlijk of Foederatief Bestuur, of ter begunstiging van Aristocratie of Regeeringloosheid, maar, met alle mijne magt, dit alles zal tegenwerken."

"Dit verklaar Ik."

Ontwikkeling artikel

1798

Niemand kan, als Lid van het Vertegenwoordigend Lichaam, zitting nemen, dan na, alvoorens, in handen van den Voorzitter der algemeene Vergadering, of, deze reeds uitééngegaan zijnde, in handen van den Voorzitter dier Kamer, van welke hij als Lid door de algemeene Vergadering verkozen is, te hebben afgelegd de volgende verklaaring:

"Ik beloof op mijne Burger-trouw, dat ik, als Lid van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks, de Staatsregeling met all' mijn vermogen zal handhaven, en nimmer, op eenigerlei wijze, medewerken, of zal helpen besluiten tot eenig ontwerp, strekkende tot wederïnvoering van het Stadhouderlijk of Foederatief Bestuur, of ter begunstiging van Aristocratie of Regeeringloosheid, maar, met alle mijne magt, dit alles zal tegenwerken."

"Dit verklaar Ik."

1801

"Ik belove plechtiglyk, dat ik als Lid van het Wetgevend Lichaam, achtervolgens de Staatsregeling,

  • het belang des Bataafschen Volks met al myn vermogen zal helpen bevorderen,
  • deszelfs regten zal helpen handhaven,
  • my oprechtelyk en naarstiglyk zal kwyten van alle plichten,

my in myne betrekking, opgelegd; zonder my daar van immer te laten wederhouden, om lief en leed, gunst of ongunst, beloften of geschenken, noch eenige andere zaken;

en dat ik, op geenerlei wyze, zal medewerken of helpen besluiten tot eenig ontwerp, strekkende ter invoering van Erflijke waardigheden, of afwykende van de gronden eener Volksregeering bij Vertegenwoordiging."

1801

"Ik belove plechtiglyk, dat ik als Lid van het Staats-Bewind, achtervolgens de Staatsregeling, en de macht my by dezelve opgedragen,

  • de belangen des Bataafschen Volks met al myn vermogen zal helpen bevorderen:
  • deszelfs Regten, Hoogheid en Waardigheid zal helpen voorstaan:
  • de Onafhangelykheid van het Gemeenebest, en de Vrijheid der Ingezetenen, door alle gepaste middelen en wegen, zal helpen bevestigen, handhaven en verzekeren:
  • dat ik my oprechtelyk en naarstiglyk zal kwijten van alle de plichten, my in myne betrekking opgelegd, zonder my daarvan immer te laten wederhouden, om lief of leed, gunst of ongunst, beloften of geschenken, noch door eenige andere zaken;
  • en dat ik, op geenerlei wyze, zal helpen beramen of besluiten, noch gedogen, dat beraamd of besloten worde eenig ontwerp, afwykende van de Staatsregeling, of strekkende ter invoering van Erflyke Waardigheden, of strydende met eene Volksregeering by Vertegenwoordiging: maar integendeel, dat ik, wanneer eenige dergelyke onderneming ter myner kennis mogt komen, dezelve, met alle de macht, welke mij is aanvertrouwd, zal tegengaan en trachten te verhinderen."
1805

Ik belove en zwere, dat ik, als Lid van het Wetgevend Ligchaam, achtervolgens de Staatsregeling, het belang des Bataafschen Volks met al mijn vermogen zal helpen bevorderen, deszelfs regten zal helpen handhaven, mij opregtelijk en naarstelijk zal kwijten van alle pligten, mij in voormelde betrekking opgelegd, zonder mij daar van immer te laten weerhouden, om lief of leed, gunst of ongunst, beloften of geschenken, noch eenige andere zaken.

Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig !

1805
1806

De Eed des Konings luidt aldus:

1814

Deze eeden worden afgelegd in handen van den Souvereinen Vorst in den Raad van State, ofte, bij Deszelfs afwezendheid, in handen van den Raad zelven, welke die in zijnen naam ontvangt.

Van deze beëediging wordt door of van wege den Souvereinen Vorst aan de vergadering der Staten Generaal behoorlijk kennis gegeven, waarna het nieuw verkoren lid dadelijk zitting neemt.

1814

De Souvereine Vorst legt, bij het aannemen der regering, in de vergadering der Staten Generaal, den volgenden eed af:

"Ik zweer, dat Ik eerst en bovenal de Grondwet van de Vereenigde Nederlanden zal onderhouden en handhaven, en dat Ik wijders de onafhankelijkheid van den Staat, de vrijheid en welvaart van deszelfs ingezetenen, met alle mijne krachten bevorderen zal.

1815

Bij het aanvaarden hunner waardigheid, doen zij ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den navolgenden eed:

"Ik zweer (belove) dat ik de Grondwet der Nederlanden zal onderhouden en handhaven; dat ik bij geene gelegenheid en onder geen voorwendsel hoe ook genaamd, daarvan zal afwijken, of toestemmen dat daarvan afgeweken worde; dat ik voorts de onafhankelijkheid van den Staat, de algemeene en bijzondere vrijheid der ingezetenen bewaren en beschermen en het algemeen belang met al mijn vermogen bevorderen zal, zonder mij daarvan door eenige provinciale of andere bijzondere belangen te laten aftrekken.

1815

In deze openbare vergadering wordt aan den Koning de geheele Grondwet voorgelezen, en daarna door Denzelven de volgende eed afgelegd:

"Ik zweer aan het Nederlandsche Volk, dat ik de Grondwet des Rijks, steeds zal onderhouden en handhaven, en dat ik daarvan bij geene gelegenheid en onder geen voorwendsel hoegenaamd, zal afwijken of gedoogen dat daarvan afgeweken worde.

Ik zweer wijders, dat ik de onafhankelijkheid van het Rijk en de geheele uitgestrektheid van deszelfs grondgebied met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de regten van alle mijne onderdanen en van ieder derzelven zal beschermen en beveiligen, en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart, alle middelen zal aanwenden,welke de wetten ter mijner beschikking stellen, zoo als een goed Koning schuldig is en behoort te doen.

1840: art 86, 1840: art 52
1848

Bij het aanvaarden hunner betrekking leggen zij, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den volgenden eed of belofte af:
"Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Grondwet."

1848

In deze vergadering wordt door den Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd:

"Ik zweer (beloof) aan het Nederlandsche volk dat ik de Grondwet van het Rijk steeds zal onderhouden en handhaven."

"Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de regten van al mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten ter mijner beschikking stellen, zooals een goed Koning schuldig is te doen."

1887

Bij het aanvaarden hunner betrekking leggen zij den volgenden eed of belofte af :
"Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Grondwet."

1887: art 51, 1917: art 87, 1917: art 51, 1922: art 88, 1922: art 51, 1938: art 90, 1938: art 53, 1948: art 90, 1948: art 53, 1953: art 97, 1953: art 53, 1956: art 97, 1956: art 53, 1963: art 97, 1963: art 53, 1972: art 97, 1972: art 53
1983

Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de leden van de kamers bij de aanvaarding van hun ambt in de vergadering een eed, dan wel verklaring en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.

1987: art 60, 1995: art 60, 1999: art 60, 2000: art 60, 2002: art 60, 2005: art 60, 2006: art 60, 2008: art 60, 2017: art 60, 2018: art 60, 2022: art 60