Artikel 60: Ambtsaanvaarding parlementsleden

59
Artikel 60
61

Op de wijze bij de wet i voorgeschreven leggen de leden van de kamers bij de aanvaarding van hun ambt in de vergadering een eed, dan wel verklaring en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.

1.

Ontwikkeling artikel

1798

Niemand kan, als Lid van het Vertegenwoordigend Lichaam, zitting nemen, dan na, alvoorens, in handen van den Voorzitter der algemeene Vergadering, of, deze reeds uitééngegaan zijnde, in handen van den Voorzitter dier Kamer, van welke hij als Lid door de algemeene Vergadering verkozen is, te hebben afgelegd de volgende verklaaring:

"Ik beloof op mijne Burger-trouw, dat ik, als Lid van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen Volks, de Staatsregeling met all' mijn vermogen zal handhaven, en nimmer, op eenigerlei wijze, medewerken, of zal helpen besluiten tot eenig ontwerp, strekkende tot wederïnvoering van het Stadhouderlijk of Foederatief Bestuur, of ter begunstiging van Aristocratie of Regeeringloosheid, maar, met alle mijne magt, dit alles zal tegenwerken."

"Dit verklaar Ik."

1801

"Ik belove plechtiglyk, dat ik als Lid van het Wetgevend Lichaam, achtervolgens de Staatsregeling,

  • het belang des Bataafschen Volks met al myn vermogen zal helpen bevorderen,
  • deszelfs regten zal helpen handhaven,
  • my oprechtelyk en naarstiglyk zal kwyten van alle plichten,

my in myne betrekking, opgelegd; zonder my daar van immer te laten wederhouden, om lief en leed, gunst of ongunst, beloften of geschenken, noch eenige andere zaken;

en dat ik, op geenerlei wyze, zal medewerken of helpen besluiten tot eenig ontwerp, strekkende ter invoering van Erflijke waardigheden, of afwykende van de gronden eener Volksregeering bij Vertegenwoordiging."

1805

Ik belove en zwere, dat ik, als Lid van het Wetgevend Ligchaam, achtervolgens de Staatsregeling, het belang des Bataafschen Volks met al mijn vermogen zal helpen bevorderen, deszelfs regten zal helpen handhaven, mij opregtelijk en naarstelijk zal kwijten van alle pligten, mij in voormelde betrekking opgelegd, zonder mij daar van immer te laten weerhouden, om lief of leed, gunst of ongunst, beloften of geschenken, noch eenige andere zaken.

Zoo waarlijk helpe mij God Almagtig !

1814

Deze eeden worden afgelegd in handen van den Souvereinen Vorst in den Raad van State, ofte, bij Deszelfs afwezendheid, in handen van den Raad zelven, welke die in zijnen naam ontvangt.

Van deze beëediging wordt door of van wege den Souvereinen Vorst aan de vergadering der Staten Generaal behoorlijk kennis gegeven, waarna het nieuw verkoren lid dadelijk zitting neemt.

1815

Bij het aanvaarden hunner waardigheid, doen zij ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den navolgenden eed:

"Ik zweer (belove) dat ik de Grondwet der Nederlanden zal onderhouden en handhaven; dat ik bij geene gelegenheid en onder geen voorwendsel hoe ook genaamd, daarvan zal afwijken, of toestemmen dat daarvan afgeweken worde; dat ik voorts de onafhankelijkheid van den Staat, de algemeene en bijzondere vrijheid der ingezetenen bewaren en beschermen en het algemeen belang met al mijn vermogen bevorderen zal, zonder mij daarvan door eenige provinciale of andere bijzondere belangen te laten aftrekken.

Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!"

Zij zullen, alvorens tot dien eed te worden toegelaten, doen den volgenden eed van zuivering:

"Ik zweer (verklare) dat ik, om tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal te worden benoemd, directelijk of indirectelijk aan geene personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, nochte beloven of geven zal.

Ik zweer (belove) dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk.

Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!"

Deze eeden worden afgelegd in handen van den Koning, of te wel in de vergadering der Tweede Kamer, in handen van den President daartoe door den Koning gemagtigd.

1840: art 86
1848

Bij het aanvaarden hunner betrekking leggen zij, ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den volgenden eed of belofte af:

"Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Grondwet."

"Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!" ("Dat beloof ik!")

Alvorens tot dien eed of belofte te worden toegelaten, leggen zij den volgenden eed (verklaring en belofte) van zuivering af:

"Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot lid van de Tweede kamer der Staten-Generaal te worden benoemd, directelijk of indirectelijk, aan geene personen, hetzij in of buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal."

"Ik zweer (beloof), dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk."

"Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!" ("Dat verklaar en beloof ik!")

Deze eeden (beloften en verklaring) worden afgelegd in handen van den Koning, of in de vergadering der Tweede Kamer, in handen van den voorzitter, daartoe door den Koning gemagtigd.

1887

Bij het aanvaarden hunner betrekking leggen zij den volgenden eed of belofte af :

"Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Grondwet."

"Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!" ("Dat beloof ik!")

Alvorens tot dien eed of die belofte te worden toegelaten, leggen zij den volgenden eed (verklaring en belofte) van zuivering af:

"Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot lid der Staten-Generaal te worden benoemd, directelijk of indirectelijk, aan geen persoon, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige giften of gaven beloofd of gegeven heb. Ik zweer (beloof), dat ik om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk."

"Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!" ("Dat verklaar en beloof ik!")

Deze eeden (beloften en verklaring) worden afgelegd in handen van den Koning, of in de vergadering der Tweede Kamer, in handen van den voorzitter, daartoe door den Koning gemagtigd.

1917: art 87, 1922: art 88, 1938: art 90, 1948: art 90, 1953: art 97, 1956: art 97, 1963: art 97, 1972: art 97
1983

Op de wijze bij de wet i voorgeschreven leggen de leden van de kamers bij de aanvaarding van hun ambt in de vergadering een eed, dan wel verklaring en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zij trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.

1987: art 60, 1995: art 60, 1999: art 60, 2000: art 60, 2002: art 60, 2005: art 60, 2006: art 60, 2008: art 60, 2017: art 60, 2018: art 60, 2022: art 60