Richtlijn 1994/46 - Wijziging van Richtlijn 88/301/EEG en Richtlijn 90/388/EEG met name met betrekking tot satellietcommunicatie

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31994L0046

Richtlijn 94/46/EG van de Commissie van 13 oktober 1994 tot wijziging van Richtlijn 88/301/EEG en Richtlijn 90/388/EEG met name met betrekking tot satellietcommunicatie

Publicatieblad Nr. L 268 van 19/10/1994 blz. 0015 - 0021

Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 8 Deel 2 blz. 0063

Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 8 Deel 2 blz. 0063

RICHTLIJN 94/46/EG VAN DE COMMISSIE van 13 oktober 1994 tot wijziging van Richtlijn 88/301/EEG en Richtlijn 90/388/EEG met name met betrekking tot satellietcommunicatie

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 90, lid 3,

  • 1. 
    Overwegende dat in het Groenboek over een gezamenlijke aanpak op het gebied van satellietcommunicatie in de Europese Gemeenschap, dat in november 1990 door de Commissie werd goedgekeurd, de belangrijkste wijzigingen in de regelgeving zijn beschreven die vereist zijn om het potentieel van dit communicatiemedium volledig te benutten; dat in dit Groenboek over satellietcommunicatie onder meer werd gepleit voor volledige liberalisatie van de sectoren van satellietdiensten en -apparatuur, waaronder de afschaffing van alle uitsluitende of bijzondere rechten op dit gebied waarvoor vergunningsprocedures gelden, en voor vrije (onbeperkte) toegang tot capaciteit in het ruimtesegment;
  • 2. 
    Overwegende dat de Raad in zijn Resolutie van 19 december 1991 inzake de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor satellietcommunicatiediensten en -apparatuur (1), aan de in het Groenboek van de Commissie over satellietcommunicatie vervatte standpunten zijn steun betuigde en als hoofddoelstellingen harmonisatie en liberalisatie van de geëigende satellietgrondstations, eventueel ook afschaffing van uitsluitende of bijzondere rechten op dit gebied noemde, op voorwaarde dat aan de essentiële eisen wordt voldaan;
  • 3. 
    Overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie over de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt voor satellietcommunicatiediensten en -apparatuur (2) de Commissie om de nodige wetgeving verzoekt, teneinde de voorwaarden te scheppen voor de opheffing van de bestaande beperkingen en voor de bevordering van nieuwe activiteiten op het gebied van de satellietcommunicatie; dat het Europees Parlement daarnaast op de noodzaak wees de markten voor satellietapparatuur en -diensten te harmoniseren en te liberaliseren;
  • 4. 
    Overwegende dat in een aantal Lid-Staten bepaalde satellietcommunicatiediensten reeds voor concurrentie zijn opengesteld en een vergunningstelsel is ingevoerd; dat niettemin in sommige Lid-Staten vergunningen nog steeds op grond van andere dan objectieve, proportionele en niet-discriminerende criteria worden verleend of, wanneer het exploitanten betreft die met de telecommunicatieorganisaties concurreren, het verlenen van een vergunning aan technische restricties wordt verbonden, zoals een verbod op het aansluiten van apparatuur op het geschakelde netwerk dat door de telecommunicatieorganisatie wordt geëxploiteerd; dat andere Lid-Staten de uitsluitende rechten die aan de nationale openbare ondernemingen zijn verleend, nog laten voortbestaan;
  • 5. 
    Overwegende dat Richtlijn 88/301/EEG van de Commissie van 16 mei 1988 betreffende de mededinging op de markten van telecommunicatie-eindapparatuur (3), gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, in de afschaffing van bijzondere of uitsluitende rechten van invoer, afzet, aansluiting, opstarten en onderhoud van de telecommunicatie-eindapparatuur voorziet; dat niet alle soorten apparatuur voor satellietgrondstations onder deze bepalingen vallen;
  • 6. 
    Overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 19 maart 1991 in zaak C 202/88, Frankrijk tegen Commissie (4), een tegen genoemde richtlijn van de Commissie gericht beroep heeft verworpen; dat de richtlijn niettemin, voor zover zij op bijzondere rechten betrekking heeft, nietig werd verklaard, omdat noch in de bepalingen van de richtlijn, noch in de overwegingen ervan nader wordt aangeduid om welk soort rechten het feitelijk gaat en in welk opzicht het bestaan van deze rechten met de verschillende bepalingen van het Verdrag strijdig is; dat bijzondere rechten met betrekking tot invoer, afzet, aansluiting, opstarten en onderhoud van telecommunicatieapparatuur feitelijk rechten zijn die een Lid-Staat aan een beperkt aantal ondernemingen verleent door middel van een wettelijk of bestuursrechtelijk instrument, waarmee binnen een bepaald geografisch gebied
  • het aantal ondernemingen anders dan op grond van objectieve, proportionele en niet-discriminerende criteria tot twee of meer worden beperkt,
  • anders dan op grond van zulke criteria verscheidene met elkaar concurrerende ondernemingen worden aangewezen, of
  • anders dan op grond van zulke criteria een of meer ondernemingen wettelijk of bestuursrechtelijk worden bevoordeeld, waardoor de mogelijkheden van andere ondernemingen om in hetzelfde geografische gebied en onder in wezen gelijkwaardige omstandigheden bovenbedoelde werkzaamheden te gaan uitoefenen, merkelijk negatief worden beïnvloed;

dat deze omschrijving wordt gegeven onverminderd de toepassing van artikel 92 van het Verdrag;

  • 7. 
    Overwegende dat door het bestaan van uitsluitende rechten het vrije verkeer van dergelijke apparatuur wordt beperkt, hetzij wat de invoer en afzet betreft van telecommunicatieapparatuur, waaronder satellietapparatuur, omdat bepaalde produkten niet worden verkocht, hetzij wat aansluiting, opstarten en onderhoud betreft, omdat gezien de aard van de markt, en met name de diversiteit en technische aard van de produkten, een monopolist niet ertoe wordt aangezet deze diensten aan te bieden voor produkten die hij niet zelf verkoopt of heeft ingevoerd, noch om zijn prijzen aan de kosten aan te passen, aangezien de dreiging van concurrentie van nieuwe marktpartijen ontbreekt; dat op de meeste markten voor apparatuur over het algemeen een uitgebreid scala aan telecommunicatieapparatuur beschikbaar is; dat zich waarschijnlijk markten zullen ontwikkelen waarop het aantal producenten vooralsnog beperkt is; dat om die reden alle bijzondere rechten waardoor het aantal ondernemingen met een vergunning voor invoer, afzet, aansluiting, opstarten en onderhoud van dergelijke apparatuur rechtstreeks of onrechtstreeks wordt beperkt, bij voorbeeld door het ontbreken van een open en niet-discriminerende procedure voor het verlenen van vergunningen, soortgelijke gevolgen kunnen hebben als het verlenen van uitsluitende rechten;

dat dergelijke uitsluitende of bijzondere rechten maatregelen van gelijke werking zijn als met artikel 30 van het Verdrag onverenigbare kwantitatieve beperkingen; dat geen van de specifieke kenmerken van satellietgrondstations of van de markten voor de verkoop of het onderhoud ervan, van dien aard is dat kan worden gerechtvaardigd dat zij in rechte anders worden behandeld dan andere telecommunicatie-eindapparatuur; dat daarom alle bestaande uitsluitende rechten op het gebied van invoer, afzet, aansluiten, opstarten en onderhoud van apparatuur voor satellietgrondstations, alsmede alle soortgelijke rechten, dat wil zeggen alle bijzondere rechten, met uitzondering van die welke bestaan uit het wettelijk of bestuursrechtelijk bevoordelen van een of meer ondernemingen, waardoor slechts de mogelijkheden van andere ondernemingen om in hetzelfde geografische gebied en onder in wezen gelijkwaardige omstandigheden bovenbedoelde werkzaamheden te gaan uitoefenen, negatief worden beïnvloed, moeten worden afgeschaft;

  • 8. 
    Overwegende dat apparatuur voor satellietgrondstations moet voldoen aan de essentiële vereisten die door Richtlijn 93/97/EEG van de Raad (5) worden geharmoniseerd waarin in het bijzonder op het doelmatig gebruik van de frequenties wordt gewezen; dat de toepassing van deze essentiële vereisten ten dele kan worden gecontroleerd door middel van de vergunningen die voor het aanbieden van de betrokken diensten worden verleend; dat aan passing aan de essentiële vereisten hoofdzakelijk wordt bereikt door de vaststelling van gemeenschappelijke technische voorschriften en harmonisatie van de aan vergunningen verbonden voorwaarden; dat, waar deze voorwaarden niet geharmoniseerd zijn, de Lid-Staten niettemin hun voorschriften zullen moeten aanpassen; dat de Lid-Staten in beide gevallen in de tussentijd erop dienen toe te zien dat door de toepassing van deze voorschriften geen handelsbelemmeringen in het leven worden geroepen;
  • 9. 
    Overwegende dat de afschaffing van bijzondere of uitsluitende rechten in verband met de aansluiting van apparatuur voor satellietgrondstations het noodzakelijk maakt dat het recht wordt erkend deze apparatuur op de door de telecommunicatieorganisaties geëxploiteerde geschakelde netwerken aan te sluiten, zodat exploitanten met een vergunning hun diensten aan het publiek kunnen aanbieden;
  • 10. 
    Overwegende dat bij Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie van 28 juni 1990 betreffende de mededinging op de markten voor telecommunicatiediensten (6), gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, is voorzien in de afschaffing van de bijzondere of uitsluitende rechten die door de Lid-Staten met betrekking tot het aanbod van telecommunicatiediensten worden verleend; dat satellietdiensten echter van het toepassingsgebied van de richtlijn werden uitgesloten;
  • 11. 
    Overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 17 november 1992 in de gevoegde zaken C 271/90, C 281/90 en C 289/90, Koninkrijk Spanje tegen Commissie (7), een beroep tegen deze richtlijn heeft verworpen; dat de richtlijn echter, waar het de bepalingen inzake de bijzondere rechten betreft, door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen nietig werd verklaard, waarbij het Hof aanvoerde dat noch in de bepalingen van de richtlijn, noch in de overwegingen ervan nader wordt aangeduid om welk soort rechten het in feite gaat en in welk opzicht het bestaan van deze rechten met de verschillende bepalingen van het Verdrag strijdig is; dat daarom deze rechten in de onderhavige richtlijn moeten worden omschreven; dat, wat telecommunicatiediensten betreft, bijzondere rechten feitelijk rechten zijn die een Lid-Staat aan een beperkt aantal ondernemingen verleent door middel van een wettelijk of bestuursrechtelijk instrument, waarbij binnen een bepaald geografisch gebied
  • het aantal ondernemingen, gerechtigd dergelijke diensten te leveren, anders dan op grond van objectieve, proportionele en niet-discriminerende criteria tot twee of meer worden beperkt,
  • anders dan op grond van zulke criteria verscheidene met elkaar concurrerende ondernemingen, gerechtigd dergelijke diensten te leveren, worden aangewezen, of
  • anders dan op grond van zulke criteria een of meer ondernemingen wettelijk of bestuursrechtelijk worden bevoordeeld, waardoor de mogelijkheden van andere ondernemingen om in hetzelfde geografische gebied en onder in wezen gelijkwaardige omstandigheden de zelfde diensten te gaan leveren, merkelijk negatief worden beïnvloed;

dat deze omschrijving wordt gegeven onverminderd de toepassing van artikel 92 van het Verdrag;

dat op het gebied van de telecommunicatiediensten dergelijke bijzondere wettelijke of bestuursrechtelijke voordelen onder meer kunnen bestaan uit het recht tot onteigening ten algemenen nutte, in afwijking van de gebruikelijke wet- en regelgeving op planologisch gebied, of uit de mogelijkheid een vergunning te krijgen zonder de algemeen toepasselijke procedure te moeten volgen;

  • 12. 
    Overwegende dat, wanneer het aantal ondernemingen dat diensten op het gebied van satelliettelecommunicatie mag aanbieden, door een Lid-Staat wordt beperkt door het bestaan van bijzondere rechten en, a fortiori uitsluitende rechten, deze rechten restricties vormen die onverenigbaar kunnen zijn met artikel 59 van het Verdrag, indien een dergelijke beperking niet wordt gerechtvaardigd door essentiële vereisten, aangezien deze rechten andere ondernemingen verhinderen de betrokken diensten in en vanuit andere Lid-Staten aan te bieden; dat in het geval van satellietnetwerkdiensten deze essentiële vereisten kunnen bestaan in het daadwerkelijke gebruik van het frequentiespectrum en het voorkomen van schadelijke interferentie tussen satelliettelecommunicatiesystemen en andere technische systemen in de ruimte of op de aarde; dat derhalve, mits de voor het aanbieden van de diensten gebruikte apparatuur aan de voor satellietcommunicatie geldende essentiële vereisten voldoet, een afzonderlijke juridische behandeling ervan niet gerechtvaardigd is; dat anderzijds bijzondere rechten die slechts bestaan uit bijzondere wettelijke of bestuursrechtelijke voordelen, in beginsel niet verhinderen dat andere ondernemingen tot de markt toetreden; dat de verenigbaarheid van deze rechten met het Verdrag derhalve van geval tot geval moet worden beoordeeld, waarbij rekening moet worden gehouden met de gevolgen ervan voor de feitelijke vrijheid van andere instellingen om dezelfde telecommunicatiedienst aan te bieden, en met de mogelijke rechtvaardiging ervan met betrekking tot de betrokken werkzaamheden;
  • 13. 
    Overwegende dat de op het gebied van de satellietcommunicatie bestaande uitsluitende rechten over het algemeen werden verleend aan organisaties die bij het opzetten van het terrestrische netwerk reeds een machtspositie innamen, of aan een van hun dochterorganisaties; dat dergelijke rechten ten gevolge hebben dat de machtspositie waarover deze organisaties beschikken, wordt uitgebreid en derhalve versterkt; dat bijgevolg de uitsluitende rechten die op het gebied van satellietcommunicatie worden verleend, onverenigbaar zijn met artikel 90 in samenhang met artikel 86 van het Verdrag;
  • 14. 
    Overwegende dat deze uitsluitende rechten, die de toegang tot de markt beperken, tevens tot gevolg hebben dat het aanbod van het gebruik van satellietcommunicatie ten nadele van de gebruikers wordt beperkt of verhinderd, waardoor de technische vooruitgang op dit gebied wordt afgeremd; dat, omdat de investeringsbeslissingen van de betrokken ondernemingen waarschijnlijk op uitsluitende rechten zijn gebaseerd, deze ondernemingen dikwijls in de positie verkeren dat zij kunnen besluiten prioriteit te geven aan terrestrische technologie, waar nieuwe partijen op de markt van satelliettechnologie gebruik zouden maken; dat de telecommunicatieorganisaties over het algemeen de voorkeur hebben gegeven aan de ontwikkeling van optische-vezelverbindingen over land en zij satellietverbindingen hoofdzakelijk hebben gebruikt als een technische noodoplossing in gevallen waarin de kosten van de alternatieven over land te hoogd waren of ten behoeve van toepassingen op het gebied van datatransmissie en/of televisieuitzendingen, in plaats van zulke satellietverbindingen te gebruiken als een volledig complementaire, volwaardige transmissietechnologie; dat uitsluitende rechten dan ook een beperking van de ontwikkeling van de satellietcommunicatie inhouden, hetgeen onverenigbaar is met artikel 90 in samenhang met artikel 86 van het Verdrag;
  • 15. 
    Overwegende dat, ten aanzien van het aanbieden van satellietdiensten, procedures voor het verlenen van vergunningen of het afgeven van verklaringen echter gerechtvaardigd zijn om ervoor te zorgen dat de essentiële vereisten in acht worden genomen, mits met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel; dat vergunningsprocedures niet gerechtvaardigd zijn, indien met een procedure voor het afgeven van een verklaring kan worden volstaan om het beoogde doel te bereiken; dat bij voorbeeld in het geval van het aanbieden van satellietdiensten waarbij slechts van een afhankelijk VSAT-grondstation in een Lid-Staat gebruik wordt gemaakt, hiervoor niet meer dan een procedure voor het afgeven van een verklaring moet worden opgelegd;
  • 16. 
    Overwegende dat artikel 90, lid 2, van het Verdrag in de mogelijkheid voorziet af te wijken van artikel 86 in gevallen waarin toepassing van laatstgenoemd artikel de vervulling, in feite of in rechte, van de aan de telecommunicatieorganisaties toevertrouwde bijzondere taak zou verhinderen; dat ingevolge deze bepaling Richtlijn 90/388/EEG toestaat uitsluitende rechten met betrekking tot de spraaktelefonie tijdelijk te handhaven;

dat spraaktelefoondienst in artikel 1 van Richtlijn 90/388/EEG wordt omschreven als de commerciële exploitatie ten behoeve van het publiek van direct transport en schakeling van spraak in "real-time" van en naar aansluitpunten van het geschakelde openbaar netwerk, waarvan iedere gebruiker van op een dergelijk aansluitpunt aangesloten apparatuur gebruik kan maken om met een ander aansluitpunt te communiceren; dat, in het geval van direct transport en het schakelen van spraak via satellietgrondstationnetwerken, deze exploitatie ten behoeve van het publiek in het algemeen alleen kan geschieden wanneer het netwerk van satellietgrondstations op het geschakelde openbaar netwerk is aangesloten; dat wat alle andere diensten dan spraaktelefonie betreft, geen bijzondere behandeling uit hoofde van artikel 90, lid 2, gerechtvaardigd is, met name gelet op de geringe bijdrage van dit soort diensten aan de omzet van de telecommunicatieorganisaties;

  • 17. 
    Overwegende dat het aanbieden van satellietnetwerkdiensten voor het doorgeven van radio- en televisieprogramma's een telecommunicatiedienst is in de zin van deze richtlijn; dat derhalve de bepalingen van deze richtlijn daarop van toepassing zijn; dat niettegenstaande de afschaffing van bepaalde bijzondere en uitsluitende rechten met betrekking tot ontvanggrondstations die niet op het openbare net van een Lid-Staat zijn aangesloten, en de opschaffing van bijzondere en uitsluitende rechten met betrekking tot satellietdiensten ten behoeve van openbare of particuliere omroepinstellingen, op de inhoud van satellietomroepdiensten voor het algemene publiek, die via de frequentiebanden die in het Radioreglement voor satellietomroepdiensten en vastesatellietdiensten bedoeld zijn, worden aangeboden, specifieke voorschriften van toepassing blijven, die door de Lid-Staten in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht worden vastgesteld; dat derhalve de bepalingen van deze richtlijn niet daarop van toepassing zijn;
  • 18. 
    Overwegende dat deze richtlijn niet eraan in de weg staat dat overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en bestaande internationale verplichtingen maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de onderdanen van de Lid-Staten in derde landen een gelijkwaardige behandeling krijgen;
  • 19. 
    Overwegende dat voor het door satellietexploitanten aanbieden van capaciteit op het ruimtesegment van nationale, particuliere of internationale satellietsystemen aan exploitanten van satellietgrondstationnetwerken die in het bezit van een vergunning zijn, in sommige Lid-Staten nog steeds andere wettelijke beperkingen gelden dan die welke verenigbaar zijn met de frequentie- en plaatscooerdinatieregelingen die op grond van de internationale verplichtingen van de Lid-Staten vereist zijn; dat deze aanvullende beperkingen in strijd zijn met artikel 59 van het Verdrag, dat inhoudt dat dergelijke satellietexploitanten geheel vrij zijn hun diensten overal in de Gemeenschap aan te bieden, wanneer zij eenmaal in één Lid-Staat een vergunning hebben verkregen;
  • 20. 
    Overwegende dat tests betreffende het overeenstemmen van satellietgrondstations van exploitanten met een vergunning die geen nationale exploitanten zijn, met de voor technische en operationele toegang tot de capaciteit van intergouvernementele satellietsystemen geldende specificaties, in de meeste Lid-Staten worden uitgevoerd door de nationale ondertekenaar van het land op het grondgebied waarvan het station functioneert; dat deze overeenstemmingsbeoordelingen derhalve door concurrerende aanbieders van diensten worden uitgevoerd;

dat dit onverenigbaar is met de bepalingen van het Verdrag, inzonderheid artikel 3, onder g), en artikel 90 in samenhang met artikel 86; dat de Lid-Staten er daarom voor moeten zorg dragen dat deze overeenstemmingstests rechtstreeks door de exploitant van het satellietgrondstationnetwerk en de intergouvernementele organisatie zelf kunnen worden uitgevoerd, onder toezicht van uitsluitend de regelgevende autoriteiten;

  • 21. 
    Overwegende dat het grootste gedeelte van de beschikbare capaciteit van het ruimtesegment door de internationale satellietorganisaties wordt aangeboden; dat de kosten die worden aangerekend om van deze capaciteit gebruik te maken, in vele Lid-Staten nog steeds hoog zijn, omdat de capaciteit alleen van de ondertekenaar van de betrokken Lid-Staat kan worden afgenomen; dat dergelijke vormen van exclusiviteit, die door sommige Lid-Staten worden toegestaan, ertoe leiden dat de gemeenschappelijke markt ten nadele van de gebruikers die capaciteit behoeven, wordt verdeeld; dat de Raad in zijn resolutie van 19 december 1991 dan ook een beroep op de Lid-Staten gedaan heeft om het ruimtesegment van de intergouvernementele organisaties beter toegankelijk te maken; dat, wat de installatie en het gebruik van afzonderlijke systemen betreft, beperkende maatregelen die uit hoofde van door de Lid-Staten ondertekende internationale verdragen worden genomen, eveneens gevolgen kunnen hebben die met het Gemeenschapsrecht onverenigbaar zijn, doordat in de zin van artikel 86, onder b), van het Verdrag het aanbod ten nadele van de verbruikers wordt beperkt; dat in het kader van de internationale satellietorganisaties thans de bepalingen van de desbetreffende oprichtingsstatuten worden herzien, onder meer in verband met betere toegang en met betrekking tot de installatie en het gebruik van afzonderlijke systemen; dat om de Commissie in staat te stellen de haar uit hoofde van het EG-Verdrag toekomende toezichthoudende taak uit te voeren, instrumenten dienen te worden verschaft om de Lid-Staten te helpen de in artikel 5, eerste alinea, in samenhang met artikel 234, tweede alinea, van het Verdrag vervatte samenwerkingsplicht ten uitvoer te leggen;
  • 22. 
    Overwegende dat de Commissie bij de beoordeling van de maatregelen van deze richtlijn, in acht genomen de basisbeginselen van het Verdrag, zoals opgesomd in artikel 2, met inbegrip van de versterking van de sociale en economische samenhang van de Gemeenschap zoals bedoeld in artikel 130 A, mede rekening moet houden met de situatie van de Lid-Staten waarvan het terrestrische netwerk onvoldoende is uitgebouwd, hetgeen voor deze Lid-Staten een verlenging tot 1 januari 1996 van de periode voor de effectieve toepassing van de bestemmingen van deze richtlijn, wat de satellietdiensten betreft en voor zover nodig, zou kunnen rechtvaardigen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 88/301/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    de laatste zin van het eerste streepje komt te luiden:

"Satellietgrondstationapparatuur wordt eveneens als eindapparatuur beschouwd;";

  • b) 
    de volgende streepjes worden toegevoegd:

"- "bijzondere rechten": rechten die een Lid-Staat aan een beperkt aantal ondernemingen verleent door middel van een wettelijk of bestuursrechtelijk instrument, waarbij binnen een bepaald geografisch gebied

  • het aantal ondernemingen anders dan op grond van objectieve, proportionele en niet-discriminerende criteria tot twee of meer worden beperkt,
  • anders dan op grond van zulke criteria verschillende met elkaar concurrerende ondernemingen worden aangewezen, of
  • anders dan op grond van zulke criteria een of meer ondernemingen wettelijk of bestuursrechtelijk worden bevoordeeld, waardoor de mogelijkheden van andere ondernemingen om in hetzelfde geografische gebied en onder in wezen gelijkwaardige omstandigheden telecommunicatie-eindapparatuur in te voeren, af te zetten, aan te sluiten, op te starten of te onderhouden, merkelijk negatief worden beïnvloed;
  • "satellietgrondstationapparatuur": apparatuur die kan worden gebruikt voor transmissie ( "zend") of voor transmissie en ontvangst ( "zend/ontvang"), of uitsluitend voor ontvangst ( "ontvang") van radiocommunicatiesignalen door middel van satellieten of andere systemen in de ruimte.".
  • 2. 
    Artikel 2, eerste alinea, komt te luiden:

"De Lid-Staten die ondernemingen bijzondere of uitsluitende rechten hebben verleend, dragen ervoor zorg dat alle uitsluitende rechten, alsmede alle bijzondere rechten worden afgeschaft,

  • a) 
    die het aantal ondernemingen in de zin van artikel 1 anders dan op grond van objectieve, proportionele en niet-discriminerende criteria tot twee of meer beperken, of
  • b) 
    waarbij anders dan op grond van dergelijke criteria verschillende concurrerende ondernemingen in de zin van artikel 1 worden aangewezen.".
  • 3. 
    In artikel 3 komt het eerste streepje te luiden:

"- ten aanzien van satellietgrondstationapparatuur, verbieden dat deze wordt aangesloten op het openbare telecommunicatienet en/of opgestart, indien deze apparatuur niet voldoet aan de geldende gemeenschappelijke technische regelgeving die overeenkomstig Richtlijn 93/97/EEG van de Raad (8)() is vastgesteld of, bij ontstentenis daarvan, aan de essentiële vereisten van artikel 4 van genoemde richtlijn. Bij ontstentenis van gemeenschappelijke technische voorschriften of geharmoniseerde regelgeving moeten de nationale voorschriften proportioneel zijn aan deze essentiële vereisten en worden zij bij de Commissie aangemeld overeenkomstig Richtlijn 83/189/EEG, indien zulks door de richtlijn wordt verlangd,

  • ten aanzien van andere eindapparatuur, verbieden dat deze wordt aangesloten op het openbare telecommunicatienet, indien deze apparatuur niet voldoet aan de geldende gemeenschappelijke technische voorschriften welke zijn vastgesteld in overeenstemming met Richtlijn 91/263/EEG van de Raad (9)() of, bij ontstentenis daarvan, de essentiële vereisten van artikel 4 van genoemde richtlijn.

".

Artikel 2

Richtlijn 90/388/EEG wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    in lid 1:
  • i) 
    komt het tweede streepje te luiden:

"- "uitsluitende rechten": rechten die een Lid-Staat aan één onderneming verleent door middel van wettelijk of bestuursrechtelijk instrument, uit hoofde waarvan deze onderneming het recht wordt voorbehouden binnen een bepaald geografisch gebied een telecommunicatiedienst aan te bieden of bepaalde activiteiten te ontplooien;";

  • ii) 
    wordt het volgende streepje als derde streepje ingevoegd:

"- "bijzondere rechten": rechten die een Lid-Staat aan een beperkt aantal ondernemingen verleent door middel van een wettelijk of bestuursrechtelijk instrument, waarbij binnen een bepaald geografisch gebied

  • het aantal ondernemingen, gerechtigd om een dienst te verlenen of een werkzaamheid uit te oefenen, anders dan op grond van objectieve, proportionele en niet-discriminerende criteria tot twee of meer wordt beperkt,
  • anders dan op grond van zulke criteria verscheidene met elkaar concurrerende ondernemingen worden aangewezen, die een dienst mogen verlenen of een werkzaamheid uitoefenen, of
  • anders dan op grond van zulke criteria een of meer ondernemingen wettelijk of bestuursrechtelijk worden bevoordeeld, waardoor de mogelijkheden van andere ondernemingen om in hetzelfde geografische gebied en onder in wezen gelijkwaardige omstandigheden dezelfde dienst te verlenen of werkzaamheden te gaan uitoefenen, merkelijk negatief worden beïnvloed;";
  • iii) 
    komt het vierde streepje te luiden:

"- "telecommunicatiediensten": diensten die geheel of gedeeltelijk bestaan uit de overdracht en routering van signalen over een openbaar telecommunicatienet via telecommunicatieprocédés, met uitzondering van radio- en televisieomroepdiensten voor het publiek, en satellietdiensten.";

  • iv) 
    worden na het vierde streepje de volgende streepjes ingevoegd:

"- "satellietgrondstationnetwerk": een configuratie van twee of meer grondstations die via een satelliet samenwerken;

  • "satellietnetwerkdiensten": het opzetten en exploiteren van satellietgrondstationnetten; deze diensten bestaan ten minste uit het tot stand brengen door satellietgrondstations van radiocommunicatie naar het ruimtesegment ( "opstraal"), en het tot stand brengen van radiocommunicatie tussen het ruimtesegment en satellietgrondstations ( "neerstraal");
  • "satellietcommunicatiediensten": diensten voor het aanbieden waarvan geheel of ten dele van satellietnetwerkdiensten gebruik wordt gemaakt;
  • "satellietdiensten": het aanbieden van satellietcommunicatiediensten en/of het aanbieden van satellietnetwerkdiensten;";
  • v) 
    komt de tweede volzin van het zesde streepje te luiden:

"Deze redenen zijn: de veiligheid van het functioneren van het netwerk, het behoud van netwerkintegriteit en, in gerechtvaardigde gevallen, de interoperabiliteit van diensten en de bescherming van gegevens alsook, waar het satellietnetwerkdiensten betreft, het daadwerkelijke gebruik van het frequentiespectrum en het vermijden van schadelijke interferentie tussen satelliettelecommunicatiesystemen en andere technische systemen in de ruimte of op aarde.";

  • b) 
    lid 2 komt te luiden:

"2. Deze richtlijn is niet van toepassing op de telexdienst of op terrestrische mobiele radiocommunicatie.".

  • 2. 
    Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    de eerste alinea komt te luiden:

"Onverminderd artikel 1, lid 2, trekken de Lid-Staten alle maatregelen in waarbij

  • a) 
    uitsluitende rechten worden verleend voor het aanbieden van telecommunicatiediensten anders dan spraaktelefonie, en
  • b) 
    bijzondere rechten worden verleend, waardoor het aantal ondernemingen dat over een vergunning beschikt voor het aanbieden van dergelijke telecommunicatiediensten tot twee of meer wordt beperkt, anders dan op grond van objectieve, proportionele en niet-discriminerende criteria, of
  • c) 
    bijzondere rechten worden verleend om anders dan op grond van dergelijke criteria verscheidene concurrerende ondernemingen voor het aanbieden van dergelijke telecommunicatiediensten aan te wijzen.

De Lid-Staten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat elke exploitant gerechtigd is al deze telecommunicatiediensten aan te bieden, met uitzondering van spraaktelefoondiensten.";

  • b) 
    de volgende alinea's worden toegevoegd:

"De Lid-Staten doen mededeling van de criteria op grond waarvan vergunningen worden verleend, alsook van de aan deze vergunningen en aan de procedures voor het afgeven van verklaringen voor de exploitatie van terrestrische zendstations verbonden voorwaarden.

De Lid-Staten brengen de Commissie steeds op de hoogte van voornemens om nieuwe vergunningsprocedures in te voeren of bestaande procedures te wijzigen.".

  • 3. 
    Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
  • a) 
    na de tweede alinea worden de volgende alinea's ingevoegd:

"De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de eventuele vergoedingen die voor dienstverleners als onderdeel van een vergunningssysteem verplicht worden gesteld, op objectieve, doorzichtige en niet-discriminerende criteria zijn gebaseerd.

De vergoedingen, de criteria op basis waarvan zij zijn vastgesteld, en veranderingen daarin worden op gepaste wijze en in bijzonderheden bekend gemaakt, teneinde deze informatie gemakkelijk toegankelijk te maken.

De Lid-Staten geven de Commissie uiterlijk negen maanden na publikatie van de onderhavige richtlijn, en daarna ingeval wijzigingen worden aangebracht, kennis van de wijze waarop deze informatie beschikbaar wordt gesteld. De Commissie publiceert op gezette tijden de referenties van deze kennisgevingen.";

  • b) 
    de volgende alinea wordt toegevoegd:

"De Lid-Staten zorgen ervoor dat alle wettelijke en bestuursrechtelijke verboden en beperkingen op het aanbod van capaciteit van het ruimtesegment aan een exploitant van een satellietgrondstationnetwerk die over een vergunning beschikt, worden afgeschaft en geven op hun grondgebied aan elke aanbieder van capaciteit van het ruimtesegment vergunning om te verifiëren of het satellietgrondstationnetwerk dat in combinatie met het ruimtesegment van de betrokken aanbieder gebruikt zal worden, in overeenstemming is met de openbaar gemaakte voorwaarden voor toegang tot zijn capaciteit van het ruimtesegment.".

Artikel 3

De Lid-Staten die partij zijn bij de verdragen tot oprichting van de internationale organisaties Intelsat, Inmarsat, Eutelsat en Intersputnik met het oog op satellietexploitatie, doen aan de Commissie, op haar verzoek, mededeling van de informatie waarover zij beschikken omtrent maatregelen die aan de naleving van de mededingingsbepalingen van het EG-Verdrag afbreuk kunnen doen of die voor de doelstellingen van deze richtlijn of voor die van de richtlijnen van de Raad op het gebied van de telecommunicatie ongunstige gevolgen kunnen hebben.

Artikel 4

De Lid-Staten verstrekken de Commissie binnen negen maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn informatie aan de hand waarvan de Commissie kan vaststellen dat de bepalingen van de artikelen 1 en 2 van deze richtlijn zijn geëerbiedigd.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 13 oktober 1994.

Voor de Commissie

Karel VAN MIERT

Lid van de Commissie

  • (1) 
    PB nr. C 8 van 14. 1. 1992, blz. 1.
  • (2) 
    PB nr. C 42 van 15. 2. 1993, blz. 30.
  • (3) 
    PB nr. L 131 van 27. 5. 1988, blz. 73.
  • (4) 
    Jurispr. 1991, blz. I-1223.
  • (5) 
    PB nr. L 290 van 24. 11. 1993, blz. 1.
  • (6) 
    PB nr. L 192 van 24. 7. 1990, blz. 10.
  • (7) 
    Jurispr. 1992, blz. I-5833.

(8)() PB nr. L 290 van 24. 11. 1993, blz. 1.

(9)() PB nr. L 128 van 23. 5. 1991, blz. 1.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.