Grondwet van 1917: onderwijspacificatie en algemeen kiesrecht

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Onderverdeling

2.

Grondwetsherziening van 1917

De Grondwetsherziening van 1917 maakte een einde aan de kiesrecht- en schoolstrijd, die in de tweede helft van de negentiende eeuw het politieke leven had beheerst. De herziening werd tot stand gebracht door minister van Binnenlandse Zaken P.W.A. Cort van der Linden i.

Ten aanzien van het onderwijs werd vastgelegd dat het bijzonder onderwijs op dezelfde wijze recht had op financiële steun van de overheid als het openbaar onderwijs.

De hervorming van het kiesrecht was ingrijpend. Voortaan mochten alle mannen van boven de 23 jaar stemmen. Er kwam echter nog geen algemeen kiesrecht, want vrouwen kregen nog niet direct het kiesrecht. Invoering van het vrouwenkiesrecht werd wel grondwettelijk mogelijk. Vrouwen konden voortaan wel tot Kamerlid, Statenlid en gemeenteraadslid worden gekozen. Er golden niet langer bijzondere vereisten (zoals de eis om een bepaald ambt te hebben bekleed) om tot Eerste Kamerlid te kunnen worden gekozen.

De evenredige vertegenwoordiging i werd ingevoerd, ter vervanging van het meerderheidsstelsel i waarbij het land was opgedeeld in kiesdistricten. Dat kiesstelsel werd ook toegepast bij de verkiezingen van Staten en gemeenteraden.

De herziening leidde er tevens toe dat de leden Provinciale Staten en gemeenteraden voortaan tegelijk voor vier jaar jaar werden gekozen (voorheen was dat zes jaar, met vernieuwing van een derde om de twee jaar).

De herziening van de bepalingen over het kiesrecht was voorbereid door de Staatscommissie-Oppenheim i; die over onderwijs door een Commissie i onder leiding van het Kamerlid Dirk Bos i. De oplossing van deze twee kwesties, die lange tijd de politiek beheersten, staat bekend als 'de pacificatie'.