Deel III: Algemene en slotbepalingen

Inhoudsopgave van deze pagina:

: Slotbeschouwingen

Drie punten worden onder de aandacht van de Conventie gebracht:

  • 1) 
    Sommige bepalingen die nu in het zesde deel van het VEG staan ("Algemene en slotbepalingen") zouden in een aparte paragraaf van deel II van het constitutioneel verdrag moeten worden opgenomen aangezien zij niet in andere paragrafen van deel II zouden worden overgenomen.
  • 2) 
    Artikel 46 van het VEU, dat onder de slotbepalingen van het VEU staat, zou in deel II moeten worden geplaatst onder de rubriek "Hof van Justitie". Het zou ook gewijzigd moeten worden in verband met de samenvoeging van de verdragen en eventueel de conclusies van de studiegroep Hof van Justitie. Sommige delen van die bepaling, zoals onderdeel e), zouden behouden moeten blijven indien men de huidige situatie wil handhaven.
  • 3) 
    De handhaving, de plaats en de eventuele wijzigingen van artikel 47 van het VEU, dat ook onder de slotbepalingen van dat verdrag staat, zouden eveneens behandeld moeten worden door de Conventie wanneer de nadere inhoud van de bepalingen van de constitutie op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid beter bekend is.

: Landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het constitutioneel verdrag van toepassing zijn

  • Groenland
  • Nieuw-Caledonië en onderhorigheden
  • Frans-Polynesië
  • de Franse Zuidelijke en Zuidpool-gebieden
  • Wallis en Futuna
  • Mayotte
  • Saint-Pierre en Miquelon
  • Aruba
  • Nederlandse Antillen
    • Bonaire
    • Curaçao
    • Saba
    • Sint-Eustatius
    • Sint-Maarten
  • Anguilla
  • Caymaneilanden
  • Falklandeilanden
  • South-Georgia en de Zuidelijke Sandwicheilanden
  • Montserrat
  • Pitcairn
  • Sint-Helena en onderhorigheden
  • Brits Antarctica
  • Brits gebied in de Indische oceaan
  • Turks- en Caicoseilanden
  • Britse Maagdeneilanden
  • Bermuda

A: Intrekking van de eerdere verdragen

Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van 25 maart 1957, de Europese Akte van 17 februari 1986, het Verdrag betreffende de Europese Unie van 7 februari 1992, alsmede het Verdrag van Amsterdam van 2 oktober 1997 en dat van Nice van 26 februari 2001 worden op de datum van inwerkingtreding van het constitutioneel verdrag ingetrokken. De in de bijlage genoemde akten en verdragen worden eveneens ingetrokken.

Toelichting

Dit artikel dient tot intrekking van het Verdrag van Rome van 1957 (VEG), de Europese Akte van 1986, het Verdrag betreffende de Europese Unie van 1992 (VEU) alsmede het Verdrag van Amsterdam en dat van Nice en alle andere wijzigingsverdragen, aangezien de bepalingen daarvan vervangen worden door het constitutioneel verdrag.

Voorgesteld wordt te verwijzen naar een bijlage voor de opsomming van de andere verdragen en akten tot wijziging van het VEG en het VEU die bij de inwerkingtreding van de constitutie moeten worden ingetrokken.

De redactie van een dergelijke bijlage is geen gemakkelijke zaak, daar zij een bestudering van alle verdragen tot wijziging van het VEG en het VEU alsmede de akten van toetreding vergt om na te gaan of zij nog toepasselijke bepalingen bevatten die hetzij ergens in de constitutie overgenomen moeten worden, hetzij apart moeten voortbestaan.

Voorgesteld wordt dat de Conventie niet een dergelijke lijst maakt en dat zij de Europese Raad erop wijst dat die lijst voor het einde van de besprekingen van de Intergouvernementele Conferentie moet worden opgesteld.

B: Rechtsopvolging ten opzichte van de Europese Gemeenschap en de Europese Unie

De Europese Unie treedt in de plaats van de Europese Gemeenschappen en de Unie voor alle rechten en verplichtingen daarvan, hetzij intern hetzij uit internationale overeenkomsten voortvloeiende, die vóór de inwerkingtreding van het constitutioneel verdrag ontstaan zijn krachtens eerdere verdragen, protocollen en akten, met inbegrip van alle activa en passiva van de Gemeenschappen en de Unie, alsmede hun archieven.

De bepalingen van de krachtens de in de eerste alinea genoemde verdragen en akten vastgestelde handelingen van de instellingen van de Unie blijven van kracht voorzover zij verenigbaar zijn met het constitutioneel verdrag. De jurisprudentie van het Hof van Justitie blijft gelden als bevoorrechte bron voor de uitlegging van het constitutioneel verdrag en van de vóór de inwerkingtreding daarvan vastgestelde handelingen.

Toelichting

Deze bepaling dient voor de regeling van de opvolging van de nieuwe eenheid "Europese Unie" in de rechten en verplichtingen van de Europese Gemeenschap en de Europese Unie alsmede de handhaving van het op de datum van inwerkingtreding van het constitutioneel verdrag bestaande acquis (internationale overeenkomsten, secundair recht, rechtspraak, rechten en verplichtingen van derden) in de veronderstelling dat het constitutioneel verdrag door alle lidstaten wordt bekrachtigd.

Voorgesteld wordt het rechtsopvolgingsbeginsel in dit artikel vast te leggen en naar een protocol te verwijzen voor de opsomming van de nummers van de besluiten die door de nieuwe eenheid moeten worden overgenomen.

Gesuggereerd wordt dat de Conventie niet een dergelijk protocol opstelt, maar dat de Europese Raad erop wijst dat zulks vóór het einde van de Intergouvernementele Conferentie moet geschieden.

C: Werkingssfeer

  • 1. 
    Het constitutioneel verdrag is van toepassing op het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Portugese Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en _
  • 2. 
    Het constitutioneel verdrag is van toepassing op de Franse overzeese departementen, de Azoren, Madeira en de Canarische eilanden overeenkomstig artikel _ van deel II.
  • 3. 
    De landen en gebieden overzee waarvan de lijst [als bijlage II van het VEG] aan het constitutioneel verdrag is gehecht, vormen het onderwerp van de bijzondere associatieregeling omschreven in het [vierde deel van het VEG] van het constitutioneel verdrag.

    Het constitutioneel verdrag is niet van toepassing op de landen en gebieden overzee die met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland bijzondere betrekkingen onderhouden die niet op bovengenoemde lijst voorkomen.

  • 4. 
    Het constitutioneel verdrag is van toepassing op de Europese grondgebieden welker buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd.
  • 5. 
    Het constitutioneel verdrag is van toepassing op de Åland-eilanden, overeenkomstig Protocol nr. 2 bij de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden.
  • 6. 
    In afwijking van de voorgaande leden:
    • a) 
      is het constitutioneel verdrag niet van toepassing op de Faeröer;
    • b) 
      is het constitutioneel verdrag niet van toepassing op de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland vallen;
    • c) 
      is het constitutioneel verdrag op de Kanaaleilanden en op het eiland Man slechts van toepassing voorzover noodzakelijk ter verzekering van de toepassing van de regeling die voor deze eilanden is vastgesteld in het op 22 januari 1972 ondertekende Verdrag betreffende de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

Toelichting

Deze bepaling neemt (met de nodige technische aanpassingen) artikel 299 van het VEG over, uitgezonderd de tweede alinea van lid 2. De redenering was namelijk dat, aangezien het een rechtsgrondslag betreft, deze alinea in deel II van de Grondwet moet worden ondergebracht, samen met de andere rechtsgrondslagen.

De Conventie wordt erop gewezen dat artikel 299 van het VEG niet van toepassing is op het VEU. De vervanging van het woord "verdrag" in deze bepaling door "constitutioneel verdrag" doet derhalve het vraagstuk van de werkingssfeer van het constitutioneel verdrag rijzen.

Deze bepaling zal na de inwerkingtreding van de toetredingsverdragen moeten worden aangepast.

D: Regionale unies

Het constitutioneel verdrag vormt geen beletsel voor het bestaan en de voltooiing van de regionale unies tussen België en Luxemburg alsmede tussen België, Luxemburg en Nederland, voorzover de doelstellingen van die regionale unies niet bereikt worden door toepassing van het constitutioneel verdrag.

Toelichting

Deze bepaling is overgenomen uit artikel 306 van het VEG. De Conventie zou de draagwijdte van dit artikel en/of het verband ervan met de bepalingen betreffende de nauwere samenwerking bij eventuele latere besprekingen over de nauwere samenwerking kunnen behandelen. Voorlopig wordt evenwel aanbevolen de tekst van het bestaande artikel te handhaven.

E: Protocollen

De aan dit verdrag gehechte protocollen maken een integrerend deel daarvan uit.

Toelichting

Deze bepaling is overgenomen uit een reeds in het VEU en het VEG staande bepaling. De thans bestaande protocollen, zowel die bij het VEU of het VEG als die bij de beide verdragen, zouden ook aan het nieuwe constitutionele verdrag moeten worden gehecht.

De Conventie zou de IGC erop kunnen attenderen dat zij moet bekijken wat er met de protocollen moet gebeuren.

F: Procedure voor herziening van het constitutioneel verdrag

De regering van iedere lidstaat, of de Commissie, kan de Raad ontwerpen voorleggen tot herziening van het constitutioneel verdrag. Deze ontwerpen worden ter kennis gebracht van de nationale parlementen.

Indien de Raad na raadpleging van het Europees Parlement en, in voorkomend geval, van de Commissie, gunstig adviseert ten aanzien van het bijeenkomen van een conferentie van vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, wordt deze conferentie door de voorzitter van de Raad bijeengeroepen, teneinde in onderlinge overeenstemming de in het constitutioneel verdrag aan te brengen wijzigingen vast te stellen. Ingeval van institutionele wijzigingen op monetair gebied wordt tevens de Raad van de Europese Centrale Bank geraadpleegd.

De wijzigingen treden in werking nadat zij door alle lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn bekrachtigd.

Toelichting

  • 1. 
    Dit artikel is overgenomen uit artikel 48 van het VEU. Te overwegen valt, zoals door de Werkgroep nationale parlementen is voorgesteld, aan deze bepaling een tweede punt toe te voegen met de volgende tekst:

    "De Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten kan worden voorbereid door een door de voorzitter van de Europese Raad bijeengeroepen Conventie, bestaande uit vertegenwoordigers van de nationale parlementen, van de staatshoofden en de regeringsleiders van de lidstaten, en van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. De Conventie richt tot besluit van haar besprekingen een bij consensus aangenomen aanbeveling tot de Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten."

  • 2. 
    De Conventie wordt voorts op het volgende gewezen:
    • Indien de Conventie zich zou willen beraden op een andere procedure dan die van artikel 48 VEU en de procedure die thans voor de opstelling van de Grondwet wordt gevolgd, moet echter eerst een aantal procedurele vraagstukken worden opgelost:

    Mogelijkheid dat de Grondwet door de Raad wordt gewijzigd of behoud van de Conferentie van de lidstaten?

    • a) 
      Bij wie moet het initiatief voor zulk een wijziging berusten?
    • b) 
      Wijziging met eenparigheid van stemmen of met gekwalificeerde meerderheid?
    • c) 
      Procedure voor de deelname van de Commissie en het Europees Parlement?
    • d) 
      Procedure voor de deelname van de nationale parlementen?
    • e) 
      Rol voor het Congres, indien dat zou worden opgericht?
    • Indien de Conventie kiest voor een andere procedure dan die van artikel 48 VEU, zou zij de mogelijkheid kunnen nagaan van een procedure waarbij, wanneer het over zeer beperkte wijzigingen gaat, uitsluitend een beroep wordt gedaan op de IGC. Ook zou zij de mogelijkheid kunnen nagaan om in een aantal bepalingen in de mogelijkheid te voorzien dat deze door de Raad of door de Europese Raad met eenparigheid van stemmen dan wel met een gekwalificeerde meerderheid worden gewijzigd, naar analogie van hetgeen thans in bepaalde gevallen reeds mogelijk is (bijvoorbeeld artikel 213 VEG, wat het aantal leden van de Commissie betreft).
    • Bij deze bepaling doet zich de vraag voor wat de gevolgen zijn indien een lidstaat een herziening van het Verdrag niet bekrachtigt.

G: Vaststelling, bekrachtiging en inwerkingtreding van het constitutioneel verdrag

  • 1. 
    Het constitutioneel verdrag wordt door de hoge verdragsluitende partijen bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. De akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de regering van de Italiaanse Republiek.
  • 2. 
    Het constitutioneel verdrag treedt in werking op ....., mits alle akten van bekrachtiging zijn nedergelegd, of bij gebreke daarvan op de eerste dag van de maand die volgt op het nederleggen van de akte van bekrachtiging door de ondertekenende staat die als laatste deze handeling verricht.
  • 3. 
    Indien vier vijfden van de lidstaten het constitutioneel verdrag twee jaar na de ondertekening van het constitutioneel verdrag hebben bekrachtigd en een of meer lidstaten moeilijkheden bij de bekrachtiging hebben ondervonden, behandelt de Europese Raad de zaak.

Toelichting

Deze bepaling is inhoudelijk overgenomen uit artikel 52 van het VEU en artikel 313 van het VEG. In artikel 48 van het VEU betreffende de procedure voor de herziening van het verdrag is het volgende bepaald: "De wijzigingen treden in werking nadat zij door alle lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn bekrachtigd", hetgeen inhoudt dat het constitutioneel verdrag pas in werking kan treden wanneer het bekrachtigd is door alle lidstaten die het ondertekend hebben. Indien ten minste een van de ondertekenende staten het constitutioneel verdrag niet zou bekrachtigen, zou dat derhalve niet in werking kunnen treden en zouden de huidige verdragen van kracht blijven.

In dat geval zouden de lidstaten en de instellingen van de Unie de politieke gevolgen hebben te beoordelen. Dit artikel bevat een bepaling (lid 3) die niet in de huidige verdragen voorkomt en betrekking heeft op het geval dat een of meer lidstaten hun interne bekrachtigingsprocedures na verloop van twee jaar om wat voor redenen dan ook niet voltooid zouden hebben. De Europese Raad zou de politieke gevolgen daarvan dan dienen te beoordelen.

In sommige van de aan de Conventie voorgelegde bijdragen is voorgesteld dat het constitutioneel verdrag in werking treedt, buiten de procedure van artikel 48 VEU om, voor de staten die het bekrachtigd hebben, wanneer een in het constitutioneel verdrag zelf te bepalen drempel bereikt is (zie artikel x+6 (tweede alinea) van de tekst van de PPE; artikel 6, leden 2 en 3, van de overeenkomst betreffende de inwerkingtreding van het Verdrag inzake de Grondwet van de Europese Unie in de door de Commissie ingediende ontwerp-grondwet; artikel 47 van het ontwerp-Spinelli):

Hoewel die mogelijkheid genoemd wordt in artikel 24 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht ("Een verdrag treedt in werking op de wijze en op de dag zoals voorzien in zijn bepalingen, of krachtens overeenstemming tussen de staten die hebben deelgenomen aan de onderhandelingen."), geeft die mogelijkheid uit rechtskundig oogpunt problemen met de oude verdragen indien een of meer van de ondertekenende staten het constitutioneel verdrag niet zouden bekrachtigen. Als dat laatstgenoemde het geval zou zijn, doet zich namelijk de vraag voor wat de status van de huidige verdragen is. Volgens het Verdrag van Wenen over het verdragenrecht (art. 54) kan een verdrag slechts worden ingetrokken overeenkomstig de bepalingen van dat verdrag of door overeenstemming tussen alle partijen. De huidige verdragen bevatten geen bepaling betreffende de intrekking daarvan en zij kunnen dus alleen worden ingetrokken door overeenstemming tussen alle lidstaten die daarbij partij zijn (momenteel de 15, na de inwerkingtreding van de toetredingsverdragen de 25). Bij gebreke van intrekking van de oude verdragen door onderlinge overeenstemming van alle lidstaten van de Unie, zouden die van kracht blijven.

H: Duur

Het constitutioneel verdrag wordt voor onbeperkte tijd gesloten.

Toelichting

Deze bepaling is overgenomen uit artikel 51 van het VEU en artikel 312 van het VEG.

I: Talen

Het constitutioneel verdrag, opgesteld in één exemplaar in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse, de Zweedse, en ...., zijnde de in ieder van die talen gestelde teksten gelijkelijk authentiek, zal worden nedergelegd in het archief van de regering van de Italiaanse Republiek, die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de regeringen der andere ondertekenende staten.

Voetnoot bij de titel

Dit artikel zal overeenkomstig de Toetredingsakte moeten worden aangepast.

Toelichting

Deze bepaling is overgenomen uit artikel 53 VEU en artikel 314 VEG. Zij zal na de inwerkingtreding van de Toetredingsverdragen moeten worden aangepast.


VOORNAAMSTE ELEMENTEN

De aan de Conventie voorgelegde tekst bevat enkele bepalingen die overeenstemmen met de in de huidige verdragen reeds voorkomende algemene en slotbepalingen en andere bepalingen die ofwel nieuw zijn om met name rekening te houden met het feit dat het constitutioneel verdrag in de plaats komt van de bestaande verdragen, ofwel wijzigingen van de reeds bestaande bepalingen inhouden.

  • Artikel A dient tot intrekking van de bestaande verdragen, noemt de voornaamste verdragen die door het constitutioneel verdrag worden ingetrokken en verwijst naar een door de Intergouvernementele Conferentie op te stellen limitatieve lijst van verdragen en akten houdende wijziging van het VEG en het VEU. Het technische en limitatieve karakter van een dergelijke lijst pleit voor een dergelijke verwijzing.
  • Artikel B is een nieuwe bepaling die dient voor de regeling van de opvolging van de Europese Gemeenschap en de voormalige Europese Unie door de nieuwe eenheid "Europese Unie".
  • Met artikel C wordt beoogd de werkingssfeer van het constitutioneel verdrag te bepalen. Een in het VEG bestaande bepaling wordt overgenomen en toepasselijk gemaakt op de Europese Unie.
  • Artikel D legt de verenigbaarheid van de regionale unies tussen België, Luxemburg en Nederland met het constitutioneel verdrag vast.
  • In artikel E over de protocollen wordt een thans bestaande bepaling overgenomen.
  • In artikel F wordt de procedure voor de herziening van het constitutioneel verdrag vastgelegd. De voorgestelde procedure is die van artikel 48 VEU. De Conventie kan desgewenst evenwel alternatieven bespreken, met name de thans voor de opstelling van de Grondwet beoogde procedure.
  • In artikel G wordt de procedure vastgelegd voor de bekrachtiging en inwerkingtreding van het constitutioneel verdrag. De voorgestelde procedure is de thans in artikel 52 van het VEU genoemde. Dit houdt in dat het constitutioneel verdrag pas in werking kan treden wanneer het bekrachtigd is door alle lidstaten die het ondertekend hebben. Het Praesidum stelt deze procedure voor die de huidige situatie weerspiegelt waarin de bestaande verdragen slechts door overeenstemming tussen alle lidstaten die daarbij partij zijn kunnen worden ingetrokken. Voorgesteld wordt evenwel een nieuw lid toe te voegen waarin verklaard wordt dat de Europese Raad de politieke gevolgen zal beoordelen van de eventuele niet-bekrachtiging van het verdrag door één of meer lidstaten.
  • In de artikelen H en I, betreffende de duur van het constitutioneel verdrag en de talen waarin dit is opgesteld, zijn de in de huidige verdragen reeds bestaande bepalingen overgenomen met de noodzakelijke aanpassingen om rekening te houden met de nieuwe toetredingen.