Titel I - Waardigheid

Inhoudsopgave van deze pagina:

II-1: Menselijke waardigheid

De menselijke waardigheid is onschendbaar. Zij moet worden geëerbiedigd en beschermd.

Toelichting

De menselijke waardigheid is niet alleen een grondrecht op zich, maar ook de grondslag van alle grondrechten. Het beginsel van de menselijke waardigheid is vastgelegd in de preambule van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948: "...overwegende, dat erkenning van de inherente waardigheid en de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de mensengemeenschap grondslag is voor de vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld.". In zijn arrest van 9 oktober 2001 in Zaak C-377/98 - Nederland tegen Europees Parlement en Raad, Jurispr. 2001, blz. 7079, r.o. 70-77, bevestigt het Hof van Justitie dat een grondrecht op menselijke waardigheid deel uitmaakt van het recht van de Unie.

Hieruit vloeit onder meer voort dat geen van de in dit Handvest vastgelegde rechten mag worden gebruikt om de waardigheid van anderen te schenden en dat de menselijke waardigheid tot het wezen van de in dit Handvest vastgelegde rechten behoort. Er kan derhalve geen afbreuk aan worden gedaan, zelfs niet als een recht wordt beperkt.

II-2: Recht op leven

  • 1. 
    Eenieder heeft recht op leven.
  • 2. 
    Niemand wordt tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld.

Toelichting

  • 1. 
    Lid 1 van dit artikel is gebaseerd op artikel 2, lid 1, eerste zin, van het EVRM, die als volgt luidt:

    "1. Het recht van eenieder op leven wordt beschermd door de wet...".

  • 2. 
    De tweede zin van deze bepaling, die over de doodstraf gaat, is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van het Zesde Protocol bij het EVRM. Artikel 1 daarvan luidt als volgt:

    "De doodstraf is afgeschaft. Niemand wordt tot een dergelijke straf veroordeeld of terechtgesteld."

    Artikel 2, lid 2, van het Handvest is opgesteld op basis van laatstgenoemde bepaling.

  • 3. 
    De bepalingen van artikel 2 van het Handvest corresponderen met die van voornoemde artikelen van het EVRM en van het aanvullend Protocol. Overeenkomstig artikel 52, lid 3, van het Handvest hebben zij dezelfde inhoud en reikwijdte. Derhalve moeten de "negatieve" definities die in het EVRM staan, worden geacht eveneens in het Handvest te staan:
    • a) 
      artikel 2, lid 2, van het EVRM:

      "De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied ingeval zij het gevolg is van het gebruik van geweld, dat absoluut noodzakelijk is:

      • a) 
        ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;
      • b) 
        teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen of het ontsnappen van iemand die op rechtmatige wijze is gedetineerd, te voorkomen;
      • c) 
        teneinde in overeenstemming met de wet een oproer of opstand te onderdrukken.".
    • b) 
      artikel 2 van het Zesde Protocol bij het EVRM:

      "Een staat kan bepalingen in zijn wetgeving opnemen waarin is voorzien in de doodstraf voor feiten, begaan in tijd van oorlog of onmiddellijke oorlogsdreiging; een dergelijke straf wordt alleen ten uitvoer gelegd in de gevallen die zijn neergelegd in de wet, en in overeenstemming met de bepalingen daarvan ...".

II-3: Recht op menselijke integriteit

  • 1. 
    Eenieder heeft recht op lichamelijke en geestelijke integriteit.
  • 2. 
    In het kader van de geneeskunde en de biologie moeten met name worden nageleefd:
    • a) 
      de vrije en geïnformeerde toestemming van de betrokkene, volgens de bij de wet bepaalde regels,
    • b) 
      het verbod van eugenetische praktijken, met name die welke selectie van personen tot doel hebben,
    • c) 
      het verbod om het menselijk lichaam en bestanddelen daarvan als zodanig als bron van financieel voordeel aan te wenden,
    • d) 
      het verbod van het reproductief klonen van mensen.

Toelichting

  • 1. 
    In zijn arrest van 9 oktober 2001 in Zaak C-377/98 - Nederland tegen Europees Parlement en Raad, Jurispr. 2001, blz. 7079, r.o. 70, 78-80, bevestigt het Hof van Justitie dat een grondrecht op menselijke integriteit deel uitmaakt van het recht van de Unie en, op het gebied van de geneeskunde en de biologie, de vrije en geïnformeerde toestemming van de donor en de ontvanger omvat.
  • 2. 
    De beginselen van artikel 3 van het Handvest staan reeds in het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde, dat in het kader van de Raad van Europa is aangenomen (ETS 164 en aanvullend protocol ETS 168). Dit Handvest wil niet afwijken van deze bepalingen en verbiedt derhalve alleen het reproductief klonen. Het Handvest staat de andere vormen van klonen niet toe, maar verbiedt deze evenmin. Het belet de wetgever dus geenszins om andere vormen van klonen te verbieden.
  • 3. 
    De verwijzing naar eugenetische praktijken, met name die welke selectie van personen tot doel hebben, heeft betrekking op de gevallen waarin selectieprogramma's worden opgezet en uitgevoerd, bijvoorbeeld campagnes gericht op sterilisatie, gedwongen zwangerschappen, verplichte etnische huwelijken, enz. - handelingen die volgens het op 17 juli 1998 te Rome aangenomen statuut van het Internationaal Strafhof als internationale misdrijven worden beschouwd (zie artikel 7, lid 1, onder g)).
 

II-4: Verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen

Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.

Toelichting

Het recht van artikel 4 correspondeert met het recht dat in het gelijkluidende artikel 3 van het EVRM is gewaarborgd: "Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.". Overeenkomstig artikel 52, lid 3, van het Handvest heeft het derhalve dezelfde inhoud en reikwijdte als voornoemd artikel.

II-5: Verbod van slavernij en dwangarbeid

  • 1. 
    Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden.
  • 2. 
    Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten.
  • 3. 
    Mensenhandel is verboden.

Toelichting

  • 1. 
    Het recht van artikel 5, leden 1 en 2, correspondeert met het gelijkluidende artikel 4, leden 1 en 2, van het EVRM. Overeenkomstig artikel 52, lid 3, van het Handvest heeft het dus dezelfde inhoud en reikwijdte als voornoemd artikel. Een en ander heeft tot gevolg dat:

    het recht van lid 1 niet rechtmatig kan worden beperkt;

    de begrippen "dwangarbeid of verplichte arbeid" in lid 2 moeten worden uitgelegd in het licht van de "negatieve" definities in artikel 4, lid 3, van het EVRM:

    "Niet als "dwangarbeid of verplichte arbeid" in de zin van dit artikel worden beschouwd:

    • a) 
      elk werk dat gewoonlijk wordt vereist van iemand die is gedetineerd overeenkomstig artikel 5 van dit Verdrag, of gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling;
    • b) 
      elke dienst van militaire aard, of, in het geval van gewetensbezwaarden in landen waarin hun gewetensbezwaren worden erkend, diensten die gevorderd worden in plaats van de verplichte militaire dienst;
    • c) 
      elke dienst die wordt gevorderd in het geval van een noodtoestand of ramp die het leven of het welzijn van de gemeenschap bedreigt;
    • d) 
      elk werk of elke dienst die deel uitmaakt van normale burgerplichten.".
  • 2. 
    Lid 3 vloeit direct voort uit de menselijke waardigheid en houdt rekening met recente ontwikkelingen op het gebied van de georganiseerde criminaliteit, zoals het organiseren van lucratieve kanalen voor illegale immigratie of seksuele uitbuiting. De bijlage bij de Europolovereenkomst bevat de volgende definitie van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting: "Mensenhandel: het onderwerpen van een persoon aan de feitelijke en wederrechtelijke macht van andere personen door gebruik te maken van geweld of bedreiging met geweld dan wel door misbruik te maken van een gezagsverhouding of van misleiding met name teneinde zich bezig te houden met de exploitatie van prostitutie van die andere persoon, vormen van uitbuiting en seksueel geweld ten aanzien van minderjarigen of met de handel in afgestane kinderen". Hoofdstuk 6 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, die in het acquis van de Unie is geïntegreerd en waaraan het Verenigd Koninkrijk en Ierland deelnemen, bevat, in artikel 27, lid 1, de volgende passus waarmee de illegale immigratiekanalen worden beoogd: "De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich ertoe te voorzien in passende sancties jegens eenieder die een vreemdeling uit winstbejag helpt of poogt te helpen het grondgebied van één der Overeenkomstsluitende Partijen binnen te komen of aldaar te verblijven, zulks in strijd met de wetgeving van deze Partij betreffende de binnenkomst en het verblijf van vreemdelingen.". Op 19 juli 2002 heeft de Raad een kaderbesluit inzake bestrijding van mensenhandel vastgesteld (PB L 203/1) dat een gedetailleerde lijst bevat van strafbare feiten op het gebied van mensenhandel met het oog op uitbuiting op arbeidsgebied of seksuele uitbuiting die de lidstaten uit hoofde van het kaderbesluit strafbaar dienen te stellen (artikel 1).