Afdeling 1 - Werkgelegenheid

Inhoudsopgave van deze pagina:

III-92: Gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid

De lidstaten en de Unie streven overeenkomstig deze [afdeling] naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen teneinde de doelstellingen van [artikel _] van de Grondwet te bereiken.

III-93: Rol lidstaten

  • 1. 
    De lidstaten dragen door middel van hun werkgelegenheidsbeleid bij tot het bereiken van de in [ex artikel 125] bedoelde doelstellingen op een wijze die verenigbaar is met de overeenkomstig [ex artikel 99, lid 2] aangenomen globale richtsnoeren voor het economisch beleid van de lidstaten en van de Unie.
  • 2. 
    Rekening houdend met nationale gebruiken op het gebied van de verantwoordelijkheden van de sociale partners beschouwen de lidstaten het bevorderen van de werkgelegenhe id als een aangelegenheid van gemeenschappelijke zorg en coördineren zij hun maatregelen op dit gebied binnen de Raad, overeenkomstig [ex artikel 128].

III-94: Rol Unie

  • 1. 
    De Unie draagt bij tot een hoog werkgelegenheidsniveau door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en hun maatregelen te steunen en, indien nodig, aan te vullen. De bevoegd heden van de lidstaten worden daarbij geëerbiedigd.
  • 2. 
    Bij het bepalen en uitvoeren van het beleid en de activiteiten van de Unie wordt rekening gehouden met de doelstelling van een hoog werkgelegenheidsniveau.

III-95: Algemene bepalingen

  • 1. 
    De Europese Raad beziet jaarlijks de werkgelegenheidssituatie in de Unie en neemt ter zake conclusies aan, aan de hand van een gezamenlijk jaarverslag van de Raad en de Commissie.
  • 2. 
    Op basis van de conclusies van de Europese Raad neemt de Raad jaarlijks, op voorstel van de Commissie, richtsnoeren aan, waarmee de lidstaten in hun werkgelegenheidsbeleid rekening houden. Hij besluit na raadpleging van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité voor de werkgelegenheid.

    Deze richtsnoeren moeten verenigbaar zijn met de overeenkomstig [ex artikel 99, lid 2,] aangenomen globale richtsnoeren.

  • 3. 
    Elke lidstaat legt jaarlijks aan de Raad en aan de Commissie een verslag voor over de belangrijkste bepalingen welke genomen zijn om zijn werkgelegenheidsbeleid ten uitvoer te leggen in het licht van de in lid 2 bedoelde richtsnoeren inzake werkgelegenheid.
  • 4. 
    Op basis van de in lid 3 bedoelde verslagen en na ontvangst van de adviezen van het Comité voor de werkgelegenheid verricht de Raad jaarlijks een onderzoek naar de tenuitvoerlegging van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten in het licht van de richtsnoeren inzake werkgelegenheid. De Raad kan, op aanbeveling van de Commissie, aanbevelingen aannemen die hij tot de lidstaten richt.
  • 5. 
    Op basis van de resultaten van dat onderzoek brengen de Raad en de Commissie jaarlijks gezamenlijk verslag uit aan de Europese Raad over de werkgelegenheidssituatie in de Unie en over de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren inzake werkgelegenheid.

III-96: Stimuleringsmaatregelen

Bij Europese wet of kaderwet kunnen stimuleringsmaatregelen worden vastgesteld die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en hun werkgelegenheidsbeleid te ondersteunen door middel van initiatieven ter ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, verstrekking van vergelijkende analyses en advies, alsmede bevordering van innoverende benaderingswijzen en evaluatie van ervaringen, in het bijzonder door gebruik te maken van proefprojecten. Deze wet wordt vastgesteld na raadpleging van het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.

De Europese wet of kaderwet houdt geen harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten in.

III-97: Raadgevend comité voor de werkgelegenheid

De Raad stelt op eigen initiatief en bij gewone meerderheid een raadgevend comité voor de werkgelegenheid in teneinde de coördinatie van het werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid van de lidstaten te bevorderen. Hij besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

Dit comité heeft tot taak:

  • a) 
    toe te zien op de werkgelegenheidssituatie en het werkgelegenheidsbeleid in de lidstaten en de Unie;
  • b) 
    onverminderd [ex artikel 207], adviezen uit te brengen, hetzij op verzoek van de Raad of van de Commissie, hetzij op eigen initiatief, en bij te dragen aan de voorbereiding van de in [ex artikel 128] bedoelde werkzaamheden van de Raad.

Voor de vervulling van zijn opdracht raadpleegt het comité de sociale partners.

Elke lidstaat en de Commissie benoemen elk twee leden van het comité.