Afdeling 5 - De fraudebestrijding

III-321: Fraudebestrijding

  • 1. 
    De Unie en de lidstaten bestrijden fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, met overeenkomstig dit artikel vast te stellen maatregelen. Deze maatregelen moeten afschrikkend werken en in de lidstaten een doeltreffende bescherming bieden.
  • 2. 
    De lidstaten nemen ter bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, dezelfde maatregelen als die welke zij treffen ter bestrijding van fraude waardoor hun eigen financiële belangen worden geschaad.
  • 3. 
    Onverminderd de andere bepalingen van de Grondwet coördineren de lidstaten hun optreden om de financiële belangen van de Unie tegen fraude te beschermen. Zij organiseren daartoe samen met de Europese Commissie een nauwe en geregelde samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten.
  • 4. 
    Bij de Europese wet of kaderwet worden de nodige maatregelen vastgesteld op het gebied van de preventie en bestrijding van fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, om in de lidstaten een doeltreffende en gelijkwaardige bescherming te bieden. De wet wordt vastgesteld na raadpleging van de Rekenkamer.
  • 5. 
    De Europese Commissie brengt in samenwerking met de lidstaten jaarlijks aan het Europees Parlement en de Raad van Ministers verslag uit over de ter uitvoering van dit artikel vastgestelde maatregelen en bepalingen.