Vraag en antwoord: standpunt van de Commissie over de Europese ontwerpgrondwet

woensdag 17 september 2003

V U wilt opnieuw praten over de samenstelling van de Commissie. Speelt u daarmee degenen die het gehele institutionele pakket opnieuw ter discussie willen stellen, niet in de kaart? Met andere woorden: is de Commissie de tekst van de Conventie en de gehele IGC niet aan het ondermijnen?

A Nee, er is geen enkele reden waarom een eventuele evenwichtigere en efficiëntere benadering van de Commissie door de IGC een weerslag zou hebben op andere institutionele aangelegenheden zoals de voorzitter van de Europese Raad, de samenstelling van het Europees Parlement of het stemsysteem in de Raad. Dat kan los van elkaar worden gezien.

De IGC heeft geen keuze, de kwestie van de samenstelling van de Commissie moét opnieuw besproken worden. Het onderscheid tussen commissarissen met en zonder stemrecht zou de doeltreffendheid en het politieke draagvlak van de instelling ondermijnen, en dus de werkzaamheden van de EU als geheel. Het zou het collegiale karakter van de Commissie teniet doen, en dat staat juist centraal in de werking van de EU.

V Wat stelt de Commissie concreet voor?

A Een Commissielid per lidstaat en alle leden dezelfde rechten en verplichtingen. Daarmee is de politieke zichtbaarheid en de legitimiteit van de Commissie in heel Europa gewaarborgd. Zo'n college van 25 of meer leden kan het efficiëntst functioneren als wordt gewerkt in groepen van commissarissen die verantwoordelijk zijn voor bepaalde beleidsterreinen: externe betrekkingen, economische zaken, enz. Deze groepen kunnen beslissingen nemen namens het college. De gevoeligste zaken worden door het voltallige college behandeld. Bovendien kan de voorzitter altijd besluiten een dossier aan het voltallige college voor te leggen. Dit systeem zorgt voor een minder zware belasting van de voltallige Commissievergaderingen en voor meer beleidssamenhang, terwijl over de gevoeligste zaken toch collegiaal wordt beslist.

V Zouden deze groepen geen afzonderlijke machtscentra binnen de Commissie worden? Zouden zij niet tot versplintering leiden?

A Nee. De voorzitter of een groep Commissieleden kunnen altijd besluiten een onderwerp tot agendapunt van de voltallige Commissie te maken. Het is vanzelfsprekend een belangrijke taak van de voorzitter om voor de nodige coherentie te zorgen.

Dit sluit aan bij een aantal veranderingen die de laatste jaren in de bevoegdheden van de voorzitter zijn aangebracht, bijvoorbeeld bij het verdrag van Nice van december 2000. Uit de praktijk blijkt ook dat het collegiale karakter van de Commissie belangrijk is voor de afzonderlijke Commissieleden en dat zij daar zorgvuldig mee omgaan.

V Volgens de tekst van de Conventie kunnen commissarissen zonder stemrecht wel een portefeuille hebben en deelnemen aan de vergaderingen van het college. Is dat stemrecht wel zo belangrijk?

A Als deze interpretatie juist is (en de tekst van de Conventie is op dit punt onduidelijk), zou de verwachte grotere efficiëntie van de kern van commissarissen een loze kreet zijn. Waarom zou je een Commissie in twee lagen in het leven roepen als de praktische organisatie van de Commissie gelijk blijft? Als alle Commissieleden even veel invloed hebben, waarom moet het college dan in tweeën worden gesplitst?

Als echter in werkelijkheid wordt bedoeld dat "tweederangs" commissarissen uit grotere lidstaten iets meer te zeggen hebben, zou een extra onderscheid worden gemaakt, waardoor het collegiale karakter nog verder zou worden ondermijnd. In het voorstel van de Commissie hebben alle Commissieleden dezelfde rechten en verplichtingen.

V Op welke punten is de tekst van de Conventie over de "commissarissen zonder stemrecht" onduidelijk?

A Zijn de "commissarisen zonder stemrecht" lid van de Commissie of niet? Wat zijn hun rechten en verplichtingen? Kunnen zij deelnemen aan de vergaderingen en de discussies van het college? Kunnen zij een schriftelijke procedure onderbreken? Kunnen zij worden gemachtigd namens de Commissie besluiten te nemen? Kunnen zij speciaal verantwoordelijk zijn voor een deel van de werkzaamheden van de Commissie (een portefeuille beheren) en de diensten van de Commissie opdrachten geven? In welke verhouding staan zij tot de voorzitter (volgens de tekst van de Conventie is de voorzitter persoonlijk verantwoordelijk voor hun handelingen, wat volledig indruist tegen het collegialiteitsbeginsel en voorbij gaat aan het feit dat de Conventie de idee dat leden van de Commissie een individuele politieke verantwoordelijkheid moeten hebben, heeft verworpen)?

V U vraagt nog steeds om uitbreiding van de meerderheidssteming. Ziet u niet in dat de politieke wil om in die richting te gaan, ontbreekt?

A De Commissie is zich ervan bewust dat het loslaten van het nationale vetorecht politiek zeer gevoelig ligt. Maar in een Unie van 25 of meer leden zal het nationale vetorecht de doeltreffendheid van de Unie ondermijnen en vaak een verlammende uitwerking op de instellingen hebben. Het zal het onmogelijk maken om alle doelstellingen van de grondwet te verwezenlijken. Bovendien maakt het het gevaar van koehandel in de Raad groter. Verlamming en koehandel zullen het imago van de Unie bij de burgers beschadigen.

Daarom vragen we van IGC op dit punt een extra inspanning. Voor verschillende gevallen is een creatieve oplossing mogelijk, ook zonder een radicale uitbreiding van de meerderheidsstemming:

    Het handhaven van de unanimiteitsregel is soms het gevolg van het feit dat de bevoegdheid van de Unie te ruim is gedefinieerd. Een exacte afbakening van de bevoegdheden van de Unie zou de angst voor verlies van de nationale souvereiniteit kunnen wegnemen (bijvoorbeeld wel meerderheidsstemming voor modernisering en vereenvoudiging van bestaande EU-wetgeving op belastinggebied, voor fraudebestrijding en belastingontduiking of voor maatregelen betreffende de belastinggrondslagen voor ondernemingen, maar niet voor belastingtarieven).

    Soms is unanimiteit vereist voor gebieden waarvoor de EU pas sinds kort bevoegd is, omdat de lidstaten wilden dat de basismaatregelen unaniem werden goedgekeurd. Voor dit soort rechtsgronden zou een datum kunnen worden vastgesteld waarop de stemming met gekwalificeerde meerderheid zou kunnen worden ingevoerd (b.v. voor artikel III-170 over het familierecht of artikel III-176 over politiële samenwerking).

    Voor sommige rechtsgronden kan en moet onmiddellijk worden overgeschakeld op stemming met gekwalificeerde meerderheid, zoals voor artikel III-8 inzake discriminatiebestrijding, artikel III-10 over het actief en passief kiesrecht bij Europese verkiezingen en gemeenteraadsverkiezingen en III-227 betreffende de toetreding tot het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. De Commissie wijst in het bijzonder op bepalingen inzake de begroting. Sommige regeringsvertegenwoordigers in de Conventie waren sterk gekant tegen het loslaten van de unanimiteitsregel voor artikel I-53 over de eigen middelen en artikel I-54 over het vaststellen van het eerste meerjarig financieel kader na de inwerkingtreding van de Grondwet. Het is duidelijk dat de kans groot is dat het handhaven van de unanimiteitsregel, zelfs voorlopig, de onderhandelingen ernstig zal bemoeilijken, terwijl met een stemming met gekwalificeerde meerderheid een voor iedereen billijk resultaat zou kunnen worden bereikt.

    Er zijn ook nog andere mogelijkheden denkbaar: in plaats van met unanimiteit zou kunnen worden gewerkt met een versterkte gekwalificeerde meerderheid, of er zou een nieuwe definitie kunnen worden opgesteld van unanimiteit, volgens welke na een bepaalde periode van overleg in de Raad en discussie in de Europese Raad, de tegenstand van een of twee lidstaten de Raad er niet langer van kan weerhouden een maatregel die volgens het Verdrag met eenparigheid van stemmen moet worden goedgkeurd, aan te nemen.